XYZ
- Yaga:
Een vedisch offer (RRV-10b)
- Yajn'a:
(offer)
naam voor Vishnu
als de Heer van het Offer. Overeenkomstig
karma,
varnâs'rama,
en svadharma moet iedereen die gelukkig wil
zijn offers brengen ter wille van Vishnu
(uitgesproken: jaknja),
(ook
andere naam voor Krishna,
als 'Heer van het
Offer');
- Vedisch offeren, stelselmatig gedaan. Een
offer, activiteit om Heer Vishnu of de
halfgoden voldoening te schenken.
Yajn'a:
Offerande (PV-5)
Vuurofferceremonie, ritueel; het 'verbranden'
van alle slechte neigingen.
Yajn'a:
Het
gebruik van de wereld voor de aanbidding van
God (PV-8)
- Yajnesvara:
naam van Heer Krishna
- de beheerser van de offers.
- Yajurveda:
Van deze Veda
bestaan er twee verschillende versies: de
Krishna Yajurveda en de Shukla
Yajurveda. Deze Veda heeft als
onderwerp de rivier de Ganges met haar hele
stroomgebied. Voor de Uttara
Mimamsa-school der tekstverklaring is dit
de hoofdbron van informatie. Tegen deze tijd
had het volk een duidelijke scheiding
aangebracht tussen de woudgebieden en de
cultuurgronden rondom de dorpen en men ging
steeds meer in dorpsgemeenschappen wonen. Het
afscheiden van bepaalde delen der Veda
in de Yajurveda heeft een in het oog
vallende oorzaak. De Yajur heeft zeven
delen die woudteksten
(aranyakaís) worden genoemd,
een naam die duidt op de disciplines en
spirituele oefeningen die alleen in de
afzondering en de stilte van het woud kunnen
plaatsvinden. (SSV-11)
- Yama:
Onthoudingen,
eerste onderdeel van de ashthânga-yoga,
ookwel de grote gelofte genoemd. Onderdelen:
ahimsâ: geweldloosheid, satya:
waarheidliefde, asteya: niet stelen, brahma
cârya, celibaat en aparigraha: zonder
bezit zijn. Geweldloos wordt men effectief en
zonder verlangen krijgt men de inzet die het
juiste begrip voor de zin van het leven
geeft.
- Volgens Krishna:
'Geweldloosheid,
waarheidliefde, het niet begeren of
toeëigenen van het bezit van anderen,
onthechting, nederigheid, zonder bezitsdrang
zijn, geloven in God, celibaat als ook
stilte, standvastigheid, vergevingsgezindheid
en onbevreesdheid.' (zie 11.19:
33-35).
(zie
ook niyama).
- Yamarâja
of Yama: God
van de dood (PV-5)
(RRV-11b)
- Yamadûta's:
de helpers van Yamarâja
(SB
6:1)
- Yantra:
meditatieobject.
- Yasodâ:
(Dharâ) "Iemand die roem brengt";
pleegmoeder van Krishna
- 'Yathartham
rajah, tatha
praja':
Zo koning, zo onderdanen (SSV-19)
- Yatna:
Intentie
(Prasn-1)
- Yoga(1):
wetenschap van de bewustzijns-vereniging; het
zich verbinden met het absolute ofwel God
(Krishna).
Krishna
(B.G. 2:48) : verbondenheid,
gelijkmoedigheid, evenwichtigheid van
geest.
Er bestaan zes systemen van filosofie of
darshana's:
1. Sankhya, dualistisch realisme;
2. Yoga, het achtvoudig pad of astanga;
3. Vaisheshika; atheistisch;
4. Nyaya: logica; dialectiek;
5. Vedanta: conclusie vedantasutra van de
upanishads;
6. karma-mimamsa: exegese en offeren vanuit
het idee van een veelvoud van zielen en
substanties.
-
Mysticisme dat leidt tot bevrijding van de
ziel uit haar materiële kluister.
- Het zich door onthoudingen, inachtnemingen
in lichaamshoudingen de adem beheersend,
verinnerlijken en concentreren zodat
overstijging plaats vindt en verzonkenheid in
het bovenzinnelijke tot stand
komt.
Yoga(2):
Verbinding, eenwording; vereniging van de
individuele ziel met God. Elke
yoga-methode is een poging om onze
verbroken relatie met de Allerhoogste
Godspersoon te herstellen.
- Yoga-mâyâ:
het mystiek, innerlijk vermogen van Heer
Krishna.
De begoochelende eenheid van de
materiële wereld. Speciale kennis.
Genade. De mâyâ of de magische
kracht van abstracte
meditatie.
-
Yoga-nîdra:
'de
sluimerende eenheid'.
-
Yogavasishtha:
Aan Valmiki toegeschreven verhandeling,
waarin de leermeester Vasishtha de jonge
prins Râma leert hoe men tot het hogere
bewustzijn kan komen. (SSV-13)
- Yogî:
Iemand
die yoga
beoefent;
- Transcendentalist van de eerste, tweede of
derde orde, respektievelijk toegewijde,
yogî en jnânî.
- Transcendentalist van het tweede plan,
bedreven in astânga-yoga
of een van de daaraan verwante
yoga's.
Mensen
die hun hele leven aan God hebben gewijd
(PV-24)
- Yogishvara:
naam voor Krishna als de Heer van de
yoga. Aanduiding voor grote
persoonlijkheden in de
yoga.
- Yojana:
vedische lengtemaat, gelijk aan ongeveer
dertien kilometer. In andere contexten een
lengtemaat op cosmische schaal gebruikt ook
wel als lichtjaren te beschouwen maar op
aarde als lengten van 4-14 km.
- Eenheidsmaat van een grote
afstand.
- Yuga:
Tijdperk, tijdvak variërend van
1-4x1200x360
jaar (zie mahâyuga).
- Yuktiyukta-jnana:
de kennis die is vergaard door het gebruik
van onderscheidings- en
beoordelingsvermogen.
- Zenana:
Vrouwenverblijf (RRV-11a)
- Ziel,
gebonden of gekonditioneerde-:
Benaming
voor de belichaamde ziel, die, omdat ze zich
met haar stoffelijk lichaam vereenzelvigt,
onderworpen is aan de wetten der natuur. Het
lichaam wordt gevormd op basis van de
verlangens van de ziel. De ziel heeft
bepaalde verlangens, en daardoor ontstaat er
een bepaald lichaam (BG
18:61)
[De ziel, die betrekking heeft op de
verbondenheid met de Allerhoogste, kenmerkt
zich door de heugenis aan het 'hogere', een
geweten hebben, terwijl de geest meer het
'programma' aangaat waarmee de ziel, de
persoon werkt.] Swami
Prabhupâda
legt uit dat als men er op één
of andere manier in slaagt te begrijpen hoe
het allemaal zit met de ziel, men zijn
levensdoel bereikt.
- (BG
2:20)
'Hij is nooit geboren, noch zal hij ooit
sterven; nooit ontstond hij noch zal hij ooit
ophouden te bestaan - hij zal niet
reïncarneren, hij is ongeboren, eeuwig
en permanent; hij is de oudste en wordt nooit
gedood als het lichaam wordt
gedood.'
- Griekse definitie van het woord ziel:
psyche of spiegel.
- Sri
Hayeshvar
Das:
'Zonder de aanwezigheid van de levende ziel
wordt de dode stof er niet toe geactiveerd om
in vormen en gedaanten te verschijnen. Het is
louter door de levenskracht van de ziel, die
hen doorvaart, dat de verschijnselen van de
stoffelijke wereld komen en gaan; zonder de
aanwezigheid van de ziel kennen deze
verschijnselen geen werkelijk bestaan - vroeg
of laat verkruimelen en vervagen ze'. De ziel
is het onvergankelijke, onveranderlijke
Godsdeeltje, dat in geest en lichaam gevangen
zit, maar daaruit door bhakti
bevrijd kan raken.
- De meest gebruikte definitie is niet het
vage "essentie van de mens" die men in het
woordenboek vindt, maar de definitie die
relateert aan de zelfherinnering (zoals in:
"ik verloor mijn ziel") en het gelijkgericht
zijn (zoals in: "een trouwe ziel"). De
definitie is dynamisch, dat wil zeggen,
geïdentificeerd met het leven en het
levende; ieder moment herdefiniëert de
ziel zichzelf in het licht van
zelfherinnering en geweten. Filosofisch wordt
het bezien als een psyche of spiegel van het
zelf bestaande uit rede, geest en verlangens
en vedisch wordt het verdeeld in de
goddelijkheid van de onwetendheid, de
hartstocht en de goedheid met een individuele
ziel (jiv-atma) een gelokaliseerd persoonlijk
aspekt (paramatma) en een superziel
(Bhagavân of de Heer). Vaak wordt het
idee van continuering geïntroduceerd om
het belang te benadrukken van de eeuwige
waarde en overstijging van de fysieke dood de
herinnering zijnde die niet per sé in
de eigen hersenen is gelokaliseerd, maar is
gegoten in de vorm van een
cultureel/biologisch spoor ("mijn kinderen
zijn mijn leven en ziel", "ik heb mijn ziel
en zaligheid in dat werk gestoken"). Ook is
het idee van onveranderlijkheid belangrijk
voor de, vaak religieuze, definitie als
zijnde de kulturele noemer gegrondvest in de
eeuwige waarden (waarheid, reinheid,
medeleven en soberheid) die het idee
overstijgt van het individuele ego
geïdentificeerd met het lichaam.
Samenvattend zou de definitie kunnen zijn:
het stabiele en continuerende gewetensvol
herinnerende ware zelf.
- Zinnen
(Indriya):
de vijf zinnen of zintuigen: het gehoor, de
tastzin, het gezicht, de smaak en de reuk.
Tevens, in ruimere zin, de tien zinsorganen:
de waarnemings-organen of jnanendriya's
(oren, huid, ogen, tong en neus) en de
werktuigen karmendriya's (mond, armen, benen,
geslachtorgaan en anus) worden tot de
vijfentwinting elementen gerekend (zie ook
elementen).
- Zondag:
De
zevende of veertiende dag van een
vijftiendaagse periode die de helft vormt van
een maan- danwel een zonnemaand. Met de
zondag als onderdeel van de meet-eenheid die
de week vormt, ontkomt men dus, met de week
als onderdeel van de daaropvolgende
meeteenheid die de maand vormt, niet aan het
invoegen van dagen om de indeling van de tijd
geldig te houden in verhouding het objectief
vertrekpunt van de metingen. De maand als
onderdeel van het jaar vereist weer een jaar
als onderdeel van een eeuw en een eeuw als
onderdeel van een millenium en aeonen van een
bepaald aantal millennia die terugleiden naar
het beginpunt van de schepping. De gehele
kwestie handelt dus over een eenduidige
indeling van de tijd in strak gedefinieerde
meeteenheden. We kunnen dus met het serieus
bespreken van de orde van de tijd het er niet
bij laten te zeggen dat een week bestaat uit
zeven dagen, men moet dan ook uitleggen wat
de relatie van de week met de maand is of
zeggen wanneer er sprake is van een eerste
dag van de week, dan pas weet men wanneer het
zondag is, een sabbath of een vrijdag, zuiver
lineair vanaf het begin van de tijd
bezien.
- Zonde:
"Als
onderdeel van hun godsdienstige gebruiken
zeggen sommige mensen altijd in hun gebed: 'O
Heer, ik ben een zondaar, mijn ziel is vol
zonden, ik heb zoveel zonden begaan.' Maar
wie is het die zondigt? Kan er ooit iemand
zijn die gescheiden is van de Heer? Kan er zo
iemand bestaan? Jullie moeten nooit beginnen
aan zulke uitspraken over zondigen en zondaar
zijn. Denk liever: 'Ik ben S'iva, Ik ben God,
Ik ben de vrede zelf, lk ben liefde, Ik ben
ânanda, zuivere eeuwigdurende
gelukzaligheid.' Het koesteren van zulke
hooggestemde gedachten en ideeën is de
beste manier om je doel te bereiken".
(Sai
Baba over de Bhagavad Gîtâ,
voordracht 9).
- Zonden
(zeven hoofdzonden):
De
zeven hoofdzonden in dit tijdperk (Kali-yuga)
zijn: Wreedheid (hoogmoed), Overspel
(afgunst), Discriminatie (hebzucht),
Oneerlijkheid (woede), Hypocrisie
(vraatzucht), Hebzucht (luiheid),
Egoïsme (wellust).
|