19.
Het
Gebed
Het
verband tussen wereldlijk en spiritueel karma is
iets dat eveneens nadere beschouwing verdient. Wij
ploegen het veld diep en brengen het in gereedheid zodat
het zaad erop kan groeien. Wij kiezen de juiste zaden en
zaaien deze in de voren. Wij omringen de jonge scheuten
met zorg. Wij verwijderen het onkruid dat de plantjes
hindert en schaadt. We geven de planten water wanneer dat
nodig is. Om het gewas te beschermen, maken we een
omheining. We houden ze scherp in het oog om ze te
beschutten tegen plantenziekten. Wij mogen aannemen dat
deze onmisbare maatregelen stuk voor stuk ijverig en
zonder uitstel worden getroffen wanneer de omstandigheden
dat vereisen. Maar hoe weten wij ondanks al deze
inspanningen zo zeker dat de opbrengst van onze arbeid
ons huis zal bereiken en opgeslagen kan worden om voor
ons van nut te zijn? Het bevloeiingskanaal kan elke dag
droog komen te staan. Het kan teveel regenen of juist
helemaal niet. De plantenziekten zijn misschien te sterk
om te worden uitgeroeid. Zij zouden de oogst kunnen
verwoesten op het ogenblik dat het binnenhalen in zicht
komt. Zelfs wanneer hij met een dergelijke ramp wordt
gekonfronteerd, moet de mens de strijd niet opgeven,
alsof alles verloren zou zijn.
Wanneer je niet tijdig
regen krijgt voor je gewas, kun je het wagen de wolken in
te vliegen en chemicaliën uit te strooien om regen
op te wekken. Maar hoe kun je garanderen dat de aldus
geproduceerde regen op je eigen land zal vallen?
Kunstgrepen kunnen de goden niet bewegen. De goden helpen
of belemmeren naar hun wil. Wanneer alle mogelijkheden
zijn uitgeput en je besluit ten langen leste tot God te
bidden om regen, hoe moet je dat gebed dan inkleden, in
welke vorm moet je het uitspreken? Dat zijn de problemen
waarvoor men komt te staan. De toestand is rampzalig.
Gebed is het enige redmiddel:
'O God, het
groeiende gewas op mijn land staat snel uit te drogen
door de ondraaglijke behoefte aan regen. De greppel bevat
geen druppel water waarmee de dorst van mens en dier
gelest kan worden. Wees ons genadig; geef ons spoedig en
overvloedig regen.'
Laten we eens
veronderstellen dat er intussen een volgend probleem is
ontstaan. Je buurman heeft alles geregeld voor de viering
van een feestelijke gelegenheid, en omdat de regen de
feestelijkheden zal bederven en een groot ongemak zal
zijn voor alle deelnemers, bidt hij met evenveel
vuur:
'O God, houd de
regens bij ons weg totdat het feest voorbij
is.'
Beide kandidaten zijn
zeer gelovige mensen, zowel degene die schreeuwt om regen
als de man die ertegen is. Wat moet God in zulke
omstandigheden doen? Wiens gebed moet Hij verhoren?
Natuurlijk is het een goddelijk kenmerk dat gebeden die
vervuld zijn van oprechtheid, worden verhoord. Hoe moet
God echter zijn genade tonen wanneer de gebeden van
gelovigen met elkaar in strijd zijn? God is
onafhankelijk; Zijn wil is wet. In bepaalde opzichten is
Hij echter gebonden aan Zijn eigen liefde en
mededogen.
Een vorst kan niet in
zijn gehele rijk elke wens van iedere onderdaan
vervullen. Hij kan niet beweren dat hij de macht heeft om
in al hun noden te voorzien. Waarom niet? Omdat hij niet
in staat is al zijn eigen wensen te verwezenlijken.
Wanneer hij tracht te voldoen aan elk verlangen dat in
hem opkomt, zullen zijn onderdanen zeker in opstand komen
en hem van de troon stoten. Dat gevaar hangt hem altijd
boven het hoofd. Immers, hoe machtig een vorst ook mag
zijn, hij zal aan bepaalde wetten moeten gehoorzamen en
bepaalde beperkingen in acht moeten nemen die zijn
vastgesteld als garantie voor een rechtvaardig bewind.
Misschien zijn ze wel door diezelfde vorst ingevoerd;
maar zijn zij eenmaal afgekondigd, dan is ook hijzelf
eraan gebonden en moet ze eerbiedigen. Wanneer hij deze
wetten terzijde schuift, zich erboven verheft en ze
overtreedt, is chaos het gevolg. Zijn onderdanen zullen
dan immers ook van de vrijheid gebruik maken de wet te
minachten en de regels met voeten te treden.
'Zo koning, zo onderdanen ('yathartham rajah,
tatha praja').
De persoon die de wet
gemaakt heeft, moet zelf aan de wet gehoorzamen. Hij kan
zich er niet aan onttrekken. Voor een heerser moet het
welzijn en het geluk van zijn onderdanen altijd het
hoogste goed zijn. Hun voorspoed en geluk zijn onmisbaar
voor zijn eigen voorspoed en geluk; zo nauw zijn zij met
elkaar verbonden.
Het is de onontkoombare
plicht van een vorst om te voldoen aan de juiste en
eerzame verlangens van zijn onderdanen. Het is om deze
reden dat hij, om zich doeltreffend en probleemloos van
zijn plicht te kunnen kwijten, zoveel taken heeft
toegewezen aan lagere overheden, zodat hij niet
persoonlijk alle rijks- en bevolkingszaken hoeft te
behartigen.
De heersers van deze
aarde moeten wel harde, strenge beperkingen en
voorwaarden voorschrijven, disciplines en plichten
instellen als zij zeker willen zijn van welzijn,
voorspoed en vooruitgang. Stel je nu eens voor hoeveel
temeer de Heer hiervan moet opleggen die zichzelf
verantwoordelijk acht voor de gehele kosmos! Om de natuur
in al haar facetten geregeld en veilig te laten
ontplooien, moet Hij wetten voorschrijven waarop niets
aan te merken is. Bedenk eens hoe talrijk en universeel
die wetten moeten zijn. Zij beïnvloeden elke
activiteit en rusttoestand in de natuur. Elke afdeling
moet eigen beperkingen en regels hebben, en heeft die
ook. Dit geldt min of meer eveneens voor een groter
verband. Elke afdeling heeft een eigen hoofd met de
regering als ledematen die het werk cordineren en
met anderen samenwerken.
De gebeden van hen die
in moeilijkheden zijn, waarin gevraagd wordt om snelle
hulp en nuttige leiding, krijgen alleen aandacht van de
daartoe aangewezen afdelingen. Als iemand daarom door
onkunde of slordigheid zijn smeekbede richt aan het
verkeerde hoofd, wat staat die leidinggevende dan te
doen? Hij kan het verzoek slechts terzijde leggen en
zeggen dat het zijn zaak niet is, daar het bij hem
terecht gekomen is door verkeerde adressering. Dus
gebeden om speciale gunsten en gaven moeten gericht
worden aan de daaraan verbonden
afdelingen.
Godheid
Varuna, met als rijdier Makara, een reuzen
monster-vis
De godheid die moet zorgen voor de regen is
Varuna.
Dus een gebed om regen of met betrekking tot regen moet
aan hem worden gericht, want alleen hij heeft de
zeggenschap dat te behandelen.
Zo is de zonnegod Sûrya
het hoofd van het rijk der gezondheid en
levenskracht.
Ganapati of Ganesha
is het hoofd van de afdeling waar wordt voorkomen dat
goede daden worden gehinderd door moeilijkheden.
Bhudevi
is de godin die belast is met de plantengroei.
Cultuurgewassen en geneeskrachtige planten worden
gekoesterd door Chandra,
de maan.
Op deze wijze bestaat er voor elke groep van wezens
waarin God zich manifesteert en uitdrukt een goddelijke
autoriteit van lagere rang die de macht heeft gekregen
daarop toezicht en beheer uit te oefenen. Men noemt deze
goden. Er zijn ook goden die elk der menselijke zintuigen
beheren, bewaken en leiden.
Je vraagt misschien:
God is één en ondeelbaar; waarom kan Hij
niet zelf naar onze gebeden luisteren en ze verhoren?
Deze vraag berust op een vergissing; daaruit blijkt dat
het geloof verzwakt is. Natuurlijk is er slechts
één God, maar voor een goed beheer van de
kosmos moeten er nu eenmaal aparte werksferen zijn die
bestuurd en geregeld dienen te worden. Deze staan onder
toezicht van ondergeschikte goden. Een brief die je aan
mij schrijft, maar adresseert aan een ander, bereikt
alleen de geadresseerde! De brief kan dan niet aangeboden
worden aan de persoon die je wilt benaderen. Je zult dus
ook de godheid moeten aanspreken die zich bezighoudt met
het vervullen of afwijzen van het verlangen dat je hebt
gekoesterd. Die godheid zal zich dan in je probleem
verdiepen en alle beschikbare maatregelen nemen om het op
te lossen.
Het is essentieel dat
je bij jezelf onderzoekt welke kwalificaties je bezit
wanneer je een gebed formuleert. Daaruit zal blijken of
je gedachten en voornemens, je hoop en verlangens
voortkomen uit een standvastig geloof of niet. Hoe kom je
achter de waarheid? Met een goudstuk trekken mensen een
lijn op een platte steen. Dan bekijken ze die streep en
daaruit leiden zij de kwaliteit van het goud af. De test
waaruit de kwaliteit van je geloof blijkt, is of je
oprecht de aanwijzingen in praktijk brengt die God heeft
gegeven. Je geloof moet tot uitdrukking komen in je
overtuiging en in je daden; deze moeten tot in hun kern
doordrongen zijn van heiligheid. Zij moeten zozeer
vervuld zijn van liefde en mededogen dat zij Gods genade
vanzelf zullen aantrekken.
Het deel van de
Vedische geschriften dat handelt over karma heeft
tot doel werkzaamheden te stimuleren die worden
voortgebracht door dit heilige geloof en vertrouwen. Deze
werkzaamheden vormen de hoofdader voor de vooruitgang van
de mens. Het is de ware adem van een gelukkig menselijk
bestaan. Het is het voedsel dat als enige de honger van
de mens kan stillen. Het is het levengevende water dat
haar dorst kan lessen. De mens is even wezenlijk
verbonden met activiteit of karma als met zijn
behoefte om zijn eigen werkelijkheid te ontdekken en te
realiseren. Daarom is het zijn allereerste plicht om
voortdurend bezig te zijn met werkzaamheden die door de
Veda's worden onderwezen of daarin worden
goedgekeurd.
Er zijn drie soorten
activiteiten waarmee men God kan bereiken en zijn genade
verdienen.
* Ten eerste:
activiteiten die niet worden ingegeven
door persoonlijke begeerte;
* ten tweede:
activiteiten die voortkomen uit
onzelfzuchtige liefde;
* ten derde: gebeden
die opwellen uit een zuiver hart.
Dat zijn de dingen waaraan God aandacht
schenkt;
die bereiken Hem
onmiddellijk. [**]
Alle andere dingen
behoren tot de taak van goden die voor de juiste
uitvoering zorgdragen. Daarom moeten gebeden zonder
zelfzucht worden uitgesproken, vervuld zijn van liefde en
vrij zijn van elke smet van gehechtheid aan de gave die
uit het gebed kan voortkomen.
Het woord
shastra,
dat zo dikwijls gebruikt wordt om de heilige geschriften
aan te duiden, betekent 'hetgeen met gezag bevelen,
opdrachten en aanwijzingen geeft'. De
shastraís hoeven geen aanwijzingen te bevatten
als: 'Kook het voedsel goed, voordat je het gaat eten;
maak voordat je het zaad gaat zaaien, de aarde ervoor
gereed.' Wie beveelt er en waar is het bevel te vinden
dat een pasgeboren kalf zijn voedsel moet zoeken bij de
uier van de moeder, waar het reeds wordt bewaard om zijn
honger te stillen? Een geboorte gaat altijd gepaard met
een voorziening in het levensonderhoud van het
schepsel.
Eigenlijk is eerst de
voorziening gereed en vindt pas later de geboorte plaats
van het individu dat onderhouden moet worden. Zijn
voedsel en levensstandaard zijn afhankelijk van de
verdiensten en fouten die hij in vorige levens heeft
vergaard in zijn worsteling om zich deze twee te
verwerven. Hij gebruikt zijn intelligentie om de
hindernissen te overwinnen en de vaardigheden te
ontwikkelen die nodig zijn om in deze strijd te slagen.
Maar de werkelijk waardevolle richtlijnen voor de
vooruitgang van de mens gaan zijn begrip en zelfs zijn
bevattingsvermogen te boven. Niettemin worden de
hoofdkenmerken van levenshouding en gedrag, opvattingen
en aanleg in de Vedaís geschetst en in de
shastraís duidelijk omlijnd. Activiteit
volgens de vedische en shastrische
regels is voor de mens even belangrijk op het spirituele
niveau als op het wereldlijke. Geleerden moeten beseffen
dat de bezigheden die in de geschriften worden
aanbevolen, hier op aarde het belang van de mens het best
dienen en dat zij hem vrede en harmonie schenken na dit
leven.
In de kunst van het
zegenrijk arbeiden neemt het 'dienstbaar zijn aan de
gehele mensheid' de belangrijkste plaats in [zie
ook bhakti].
Natuurlijk ondergaat ieder die deze hulpvaardigheid
nastreeft, ook zelf de gunstige invloed daarvan, omdat
hij deel uitmaakt van de gemeenschap die hij dient; hij
neemt deel aan dat grootse, gezamenlijke avontuur. Dit te
weten en deze waarheid te beseffen, zijn tijdens deze
dienende arbeid reeds drijfveren tot dienstbaarheid van
de hoogste orde.
In deze tijd horen we
overal spreuken als:
* 'dienen van de
mens is dienen van God'
('Manava
Seva is
Mâdhava
Seva');
* 'de wereld dienen is
de Heer der wereld dienen'
('Loka
Seva is Lokesha Seva');
* 'de mens dienen is de
verheffer der mensheid -
Krishna -
dienen'
('Jana Seva is Janardana
Seva');
* 'het individuele Zelf
dienen is God dienen'
('Jiva
Seva is
Deva
Seva'). [*]
Zij benadrukken alle
dat de dienst die men verleent aan de mens, een vorm van
godsverering is. Dat is een ware en waardevolle gedachte.
Veel mensen denken echter niet goed na over de wijze
waarop dat dienen moet plaatsvinden. De oproep om de
mensheid te dienen, vindt gehoor en men volgt deze gaarne
op; maar hoe en waar die dienstbaarheid in daden moet
worden omgezet, wordt niet goed nagegaan en beslist.
Iedereen volgt zijn eigen neigingen en opwellingen. De
krachtigste drijfveer daarin is de grootheidswaan, die
gemaskeerd wordt als dienstvaardigheid. Het werk dat
wordt verricht onder de vlag van dit 'dienen' is noch
bevorderlijk voor onze wereldse welvaart, noch voor onze
spirituele vooruitgang. Het resultaat is eerder
destructief dan constructief. De één
helpen, samenwerken met een tweede, meeleven met anderen
die neerslachtig zijn, ziek zijn of verzonken in verdriet
- al deze activiteiten moeten niet alleen in de enkeling
vreugde en harmonie teweegbrengen, maar in de gehele
wereld.
Deze drang om te
dienen, juist georganiseerd en in goede banen geleid,
heeft eeuwenlang overheerst, zoals voorgeschreven door de
wijze mensen die deze hebben ingesteld. Onze voorvaderen
geloofden dat het werkelijk volgen van de
dharmische voorschriften van rechtvaardigheid en
recht door het individu, bijdroeg aan het welzijn van de
wereld en kon gelden als dienstbaarheid.
[Dharmo raksati raksitah: wie het dharma, de
vervulling van de religieuze plicht redt, wordt erdoor
gered] De grote, ronde en zware
voetafdruk van de olifant kan het spoor van menig ander
dier overdekken en zelfs uitwissen. Zo kan ook het
voetspoor van dharma zowel dienstbaarheid aan de
eigen gemeenschap als aan de gehele mensheid inhouden;
dat geloofden de oude wijzen. [zie:
Ramakatha
Rasavahini]
"You
have to perform service as you would perform
an important yajn'a or sacrifice. Trees do not eat their
fruits
but offer them to be eaten by others in an attitude of
detachment.
Rivers, without drinking the waters they carry, quench
the
thirst and cool the heat from which others suffer.
Cows offer their milk produced primarily for their
calves,
in a spirit of generosity to be shared by others.
Men become noble only by doing such selfless
service."
Hooggestemde idealen
worden ingegeven door dharma. Onze voorouders
dronken deze in gelijk met de melk uit de moederborst.
Daarom brachten zij dharma op zuivere,
prijzenswaardige wijze in praktijk en daaruit kwam het
hoogste goed voort. In de dagen van weleer geloofde men
dat het voedsel schenken aan de armen tijdens feesten,
onderdak verschaffen aan de daklozen, bouwen van tempels,
aanleggen van waterreservoirs, graven van waterputten,
alle bevorderlijk waren voor het geluk van de mens. De
goedwillende mensen die dergelijke idealen voorstonden,
werden opgespoord en bijeengebracht, gesteund en
beschermd. Hele dorpen werden voor hen gereserveerd en
voor hun levensonderhoud kregen zij bouwland toegewezen.
Het licht dat deze volksleiders en gidsen verspreidden,
was als koele, troostende manestralen en zij schijnen tot
op deze dag. Zulke mensen gaven een onwankelbaar
voorbeeld van liefde, mededogen en wijsheid in het dienen
van de mensheid.
Inhoudsopgave