23. Vormen van Aanbidding
De Veda bevat de oudste en meest duurzame kennis (Shastra)
die de mens heeft ontdekt. Dat wil zeggen dat de mens deze niet heeft
voortgebracht; hij heeft zich deze slechts opnieuw eigen gemaakt in de
serene stilte van zijn ziel. Daarom kan de Veda de mens leiden
naar het visioen van de waarheid, een waarheid die voor de zintuigen
onbereikbaar is en geen verband houdt met de stoffelijke wereld. Zij is
ontoegankelijk voor het menselijke verstand, omdat zij eraan ontstijgt.
Daarom wordt zij beschreven als de grote Beschermer (Paramam Vyoma),
ook wel als Onvergankelijk, Zijn (Tath), Waarheid. Met deze namen
bedoelt men de vier Vedaís als geheel, te beginnen met
de Rigveda.
De term Veda werd
oorspronkelijk gebruikt voor de hoogste Heer (Parameshvara), de
Alwetende (Veththi iti veda - Hij die weet, is Veda). Later werd
de naam toegepast op het beginsel van het begrijpen (Vedayathi ithi
Veda - datgene wat bekendmaakt is Veda). De Rigveda en de
andere Veda's worden gekenmerkt door Alwetendheid; daarom is
ook deze term op zijn plaats. Nog later werd het woord gebruikt voor
handelingen die in overeenstemming waren met de Veda's, voor
alle activiteiten die de gestelde richtlijnen volgden, die rechtschapen
waren, sober, juist gemotiveerd en spiritueel.
De Opperheer ziet alles; in
Hem komen alle vedische lofzangen tezamen. De Veda's stellen de
mens in staat een visioen te krijgen van die hoogste Heer; zij die zo'n
visioen door eigen inspanning hebben gekregen, zijn de rishiís. Zij lieten zich leiden door de Vedaís
en werden geïnspireerd tot vele psalmen, hymnen en spreuken.
Vandaar dat de hoogste Heer zelf in de Brahma-sûtra de grote Wijsgeer (Mahârishi) wordt genoemd [zie ook: Sutra-Vahini]
Onder de honderd-en-acht namen van
Síiva, de Opperheer,
komt ook Mahâ-rishi voor, evenals Mukhya-rishi,
de grootste der wijsgeren. Het is om deze reden dat zelfs de Veda
wordt gepersonifieerd als rishi. Brahman, de oneindige ruimte, is ook een woord
waarmee zowel de hoogste Heer wordt aangeduid als de Veda. Zo
komt het dat alle handelingen die worden ondernomen met als enige doel
het bereiken van Brahman, ook goddelijke verrichtingen worden
genoemd - een brahmayajnía. Een rishiyajnía
is een offerritueel - een handeling die verricht wordt zonder te
verlangen naar de vrucht die eruit voortkomt, en bedoeld om het visioen
der waarheid te krijgen [yajn'a]
Tijdens het uitvoeren van
zulke offeranden en yajnía's, wordt regelmatig de
uitdrukking svaha - zo zij het - gebruikt.
Yajnía's zijn zuivere, weldadige en heilige handelingen. De
uitroep svaha, gebruikt tijdens het eerbiedig aanroepen en het
reciteren van de Veda, heeft grote betekenis. Men zegt
bijvoorbeeld: 'kesavaya svaha, pranaya svaha, indraya svaha'. De
vertaling die meestal gegeven wordt, is: 'Moge dit naar behoren
worden verbrand, mogen de dingen die wij nu in dit heilige vuur werpen,
volledig worden aanvaard en verteerd, zodat zij door middel van dit
vuur de godheid zullen bereiken waarvoor zij bestemd zijn: Kes'ava, Prana, Indra'.
Er kan nu twijfel in je
opkomen: Waarom zou je het vuur om iets vragen dat onvermijdelijk
gebeuren zal? Het behoort immers tot het wezen van vuur dat het alles
verbrandt wat erin wordt gegooid. Volgens de geschriften gaat het hier
echter om een andere betekenis. In het gedicht 'Kumarasambhavam' beschrijft de dichter Kalidasa
het Himalaya-gebergte als de plaats met de goddelijke ziel (Devatatma),
dat wil zeggen de belichaming van het goddelijke Principe. Er wordt in
de geschriften onderscheid gemaakt tussen het goddelijke lichaam en het
materiële lichaam dat elk schepsel en elk ding bezit. Het
goddelijke lichaam dat iedereen heeft, kan niet met de zintuigen worden
waargenomen.
Wanneer nu hiervoor God wordt
aangeroepen, wordt het geheiligd; de aanroeping (ahuti) wordt
omgezet in offerande (havis). Zo wordt de aanroeping of
invocatie beschreven in de Veda. Gods aanvaarden van de
offerande verenigt de te offeren Godheid (Adhya) met het offer (atha).
Aan wie wordt er in dit geval geofferd? Wie moet het offer aanvaarden?
Dat is Agni, de goddelijke kracht in het vuur, in de zon, en in de
warmte van de energiestroom die het leven in stand houdt. [zie ook afbeelding] Wanneer er onder het reciteren van de bijpassende
ceremoniële spreuken, stoffelijke offeranden in het vuur worden
geworpen met toevoeging van de term svaha ['zo zij het'], dan
is het niet zomaar een uitroep, maar een zoenoffer. Het is de
bevestiging van het gebed dat dit ritueel in feite is. [Zie ook:
SSS: jnana-yajn'a]
De Veda is ook
bekend onder de naam Chandas; dat betekent: aangenaam, verheugd. Het is ook verbonden
met de aanverwante betekenissen als sterk, levenskrachtig en
beschermend. Aangezien al deze kenmerken van toepassing kunnen zijn op
de Veda, is de genoemde naam volkomen juist. De heilige
ceremoniën en rituelen die in de Veda's worden beschreven
en uitgelegd, schenken niet alleen aan de deelnemers, maar aan de
gehele wereld vreugde, en eveneens aan werelden die zich ver daarbuiten
bevinden. De Opperheer, de bron van gelukzaligheid, wordt in de heilige
teksten beschreven als: Hij die de vedische rituelen als ledematen
heeft (yajnía-anga) en: Hij die het vedisch ritueel als
zijn voertuig gebruikt (yajnía-vahana). [zie ook: Yajnesvara]
Wanneer het goddelijke
Principe vorm aanneemt, is de gouden Moederschoot (Hiranyagarbha) de eerste manifestatie. Ook die is een
belichaming van de hoogste gelukzaligheid, omdat zij als voertuig
Garuda heeft, de vogel
met de vleugels der schoonheid.
De Opperheer [hier: Heer S'iva]
is ook bekend als: Hij wiens voertuig de Stier is (Vrisha-ratha),
het symbool van rechtschapenheid (dharma) [zie ook: SB 1:16-18 & SB 1:17].
Daarom vinden wij de vogel
Garuda [*] als houten of stenen beeld in de tempel
staan voor het altaar van Vishnu [SB 5:3] en een afbeelding of beeld van de stier [Nandi]
voor altaren van S'iva.
De stamklank van cha
of chadana betekent: beschermen, aanmoedigen, de welvaart
bevorderen, de uiteindelijke bevrijding van mensen bewerkstelligen die
ronddraaien in de eindeloze cirkel van wereldse bezigheden.
Mensen worden altijd in
beslag genomen door activiteiten die tot doel hebben al het voordeel te
behalen dat mogelijk is. Zij moeten echter tegelijkertijd gevormd
worden tot rechtschapen mannen en vrouwen; de boom des levens moet
worden bewaakt om zijn vruchten en zijn schaduw aan hen te kunnen
schenken. De Veda moet de daadkrachtige doeners, de karma-verslaafden, beschermen tegen hun ondergang,
tegen de boze verleiding zich in te laten met ongerechtigheid; zij moet
de speurders naar kennis, de jnana-zoekers, beschermen tegen de
boze verleiding om hun genotzuchtige zintuigen te volgen. Omdat de
Veda zowel het juiste pad wijst als een beschermende functie heeft,
worden de verzen als geheel Chandas genoemd. Als wapenrusting
en schild [zie ook: kavaca] zijn zij een zegen voor allen die erop vertrouwen. 'chadanath
chandasi'. Door deze beschermende functie worden zij 'Chandas'.
Er wordt over de vedische
rituelen, die tezamen bekend staan onder de naam Yajnía,
een mythe verteld. Eens vluchtte Yajnía weg van de
Goden en nam de gedaante van een zwarte antilope aan; de Goden zetten
de achtervolging in, maar slaagden er alleen in zijn huid te vinden.
Die huid werd de Yajna, het symbool van de rite. De lichte, de
donkere en de geelbruine kleuren vertegenwoordigen de Veda's: Rig-,
Yajur- en Sâmaveda; juist om deze reden
werd hij als heilig vereerd. Hij ontving eerbewijzen omdat hij de
drievoudige kennis symboliseerde, ofwel het volledige beheersen van de
drie Veda's. De huid wordt gedragen door dienstdoende priesters
en anderen die aan vedische ceremoniën deelnemen tijdens het
reciteren van de beschermende chandas-hymnen. Men zegt ook dat
de drie kleuren de drie werelden vertegenwoordigen; daarom zal hij die
op de antilopehuid is gezeten of deze draagt, door zijn vedische gezang
en de offeranden, een zegenende invloed doen uitgaan naar de drie
werelden (hemel, aarde en de onderwereld).
De priester [hotâ] die de vedische offerplechtigheid (yajna) leidt, wordt in
de Vedische geschriften aangeduid als 'de foetus in de moederschoot'.
Zo zeker en veilig als de foetus, omsloten door het moederlichaam, met
de handen bijeen en het lichaam in ontspannen overgave, zo moet de
ingewijde priester worden omgeven door de antilopehuid, het symbool
voor Moeder Veda. Voor het menselijk oog is het slechts een huid, maar
gedurende het vedische ritueel wordt hij een beschermend schild. Daarom
bidt de ingewijde voordat hij het aantrekt: 'U bent mijn schild
(charma); bescherm mij als een schild'. Deze charma is
later 'geluk' gaan betekenen en 'gelukzaligheid', omdat
het de mens beschut tegen smart, letsel en onrecht. Vishnu, de tweede in de drie-eenheid, is de belichaming van
gelukzaligheid; de vedische offerrituelen verlenen deze gelukzaligheid.
Vishnu wordt geprezen als de geïncarneerde
Yajna zelf. Heer Vishnu is de belichaming van de
drievoudige Veda.
Upasana (dichtbij zitten, vereren) betekent dat men Gods
tegenwoordigheid heeft verworven, dat men de gelukzaligheid van
aanbidding heeft bereikt. In de vedische traditie worden vier paden
erkend als juist en doeltreffend, waarlangs deze hoogste gelukstoestand
te bereiken is. Zij heten sathyavati, angavati,
anyavati en nidanavati. Laten we deze vier eens nader
beschouwen.
Sathyavati:
De geschriften definiëren het goddelijke principe als volgt:
'Het Âtmâ
is overal innerlijk aanwezig, zoals elke druppel melk doordrenkt is met
boter'
(sarva vyapinam atmanam, kshere sarpit iva arpitam).
Wanneer de zoeker tijdens het
volgen van het pad der waarheid zich door deze overtuiging laat
inspireren, noemt men deze spirituele oefening sathyavati -
gebaseerd op de Waarheid.
'In mijn latente vorm
ben Ik de gehele schepping, werkend aan het mysterie. Zie Mij in dit
alles, zie dit alles als Mij'
(BG 9-4: mayâ tatam idam sarvam, jagad
avyakta-mûrtinâ)
Iedereen die erin slaagt deze
zienswijze te verwerven, zal via het pad van sathyavati zijn
doel bereiken. 'Ik zal zichtbaar zijn voor jullie als dit alles en
in dit alles', verzekert de Heer ons. Hij belooft dat een ieder die
oprecht vasthoudt aan het pad van sathyavati, het visioen van
zijn immanente en zijn transcendente aanwezigheid zal krijgen.
Angavati:
Het universele wezen is te vinden in het vuur, de wind, de zon, de maan
en in alle andere dingen. Het is de adem die alle schepselen in leven
houdt. Het is het vuur dat alles verlicht. Het is de regen die de
levensnoodzakelijke planten doet groeien. Daarom kan men Hem aanbidden
als het vuur (agni), als de wind (vayu) of als de regen (varuna);
Hij is immers zo genadevol geweest om al deze zegenrijke vormen aan te
nemen. Deze benadering via de heilzame manifestaties (angaís)
is het pad van angavati. Anga betekent ledemaat, feit,
kenmerk.
Anyavati:
De zoeker poogt Gods aanwezigheid te verkrijgen door zich een
voorstelling te maken van Gods vele gezichten en door de kenmerken, de
attributen die in elk facet voorkomen, op waarneembare wijze te
symboliseren.
God
wordt in zijn alomtegenwoordige (Vishnu)-gedaante afgebeeld met de trompetschelp - symbool van het
oergeluid, het wiel (cakra) - tijdsymbool, en de staf - symbool van macht en majesteit
[en lotus als symbool van zuiverheid; zie SB 12:11-18 & SB 2:2, verzen 8-14].
Het facet waaraan Gods macht
en bereidheid wordt toegeschreven om hindernissen te overwinnen (Vighnesvara),
wordt in verband gebracht met Ganesha's enkele slagtand, die scherpzinnigheid en
concentratie symboliseert.
Ishvara of
Síiva, het facet
van het oplossen en uiteenvallen, heeft als attribuut de drietand (trishula),
het symbool van verleden, heden en toekomst.
Heer Râma,
de belichaming van rechtschapenheid (dharma), wordt altijd
afgebeeld met de boog (kodanda) waarmee Hij de pijl (wilskracht)
recht op het doel kan afschieten.
Heer Krishna, de geopenbaarde universele liefde, heeft
een pauweveer in zijn kroon, die de duizend ogen van Gods
genadige blik symboliseert. Hij draagt de fluit [murali] waarop Hij
betoverende melodieîn speelt. De fluit is het symbool van de
zoeker die zonder ego en vrij van begeerte is.
Het wijsheidsaspect wordt
voorgesteld als de godin Sarasvatî; zij heeft een vînâ in haar hand. De
vînâ is een snaarinstrument. Daarmee worden de
gevoelige snaren van het hart gesymboliseerd. Deze reageren harmonieus
en melodieus op de zachte aanraking van alles wat waar, goed en schoon
is.
Geestelijke leerlingen
mediteren op deze aangename personificaties, en op de symbolische
betekenis van hun attributen; de goddelijke vreugde die daarbij opwelt
in hun hart, is hun wijze van godsverering. Dit noemt men het anyavati-pad,
de weg die gaat via de goddelijke symbolen; anya betekent: het
andere, de toevoeging, het bijvoegsel.
Nidanavati:
Dit pad is langzaam, maar wanneer iedere volgende stap pas
genomen wordt nadat de vorige volledig is gelukt, is vooruitgang
verzekerd.
- Het luisteren naar Gods glorie (sravanam);
- vol vreugde zingen over zijn zeldzame genade (kîrtanam);
- voortdurend Gods majesteit en erbarmen gedenken en innerlijk herhalen
(vishnu-smaranam);
- streven naar een plaats aan Gods voeten (pada-sevanam);
- gebeden uitspreken bij een beeld of afbeelding van God (archanam);
- dankbaarheid tonen voor ontvangen zegeningen (vandanam);
- zich overgeven aan Gods wil (dasyam);
- volledig op Hem vertrouwen (sakhyam);
- gedachte, woord en daad aan Hem opdragen (atma-nivedanam);
- het verlangen tot opgaan in Hem (tanmaya-sakti);
- zielepijn bij de minste scheiding van Hem (parama-vivahasakti).
[Luister
naar de Bhajan: Bhajahû
Re Mana en zie de
tekst]
Dit zijn de elf stadia die de
zoeker moet doorlopen om de uiteindelijke vervulling te bereiken, de
hoogste gelukzaligheid. Daarom luidt de naam voor dit pad: 'Langzaam
maar zeker' (nidana). [zie *4]
Elke volgende van de vier
besproken methoden (sathyavati, angavati, anyavati en nidavati)
is eenvoudiger en beter uitvoerbaar dan de vorige. Aan het eind van
ieder pad wacht de beloning: de éénwording met de
universele wil.
Bij de verschillende andere upasana's of sadhana's die in de heilige teksten genoemd worden
en door gelovigen gepraktiseerd, is ook het aanbidden van beelden (pratikopasana)
en afbeeldingen (pratirupopasana) bij de angavati upasana inbegrepen. Overal zijn Zijn
handen en voeten, Zijn hoofd en Zijn gelaat alomtegenwoordig (sarvatah
pâni-pâdam tat; sarvato 'ksi-siro-mukham) [**] .
De Heer (Mâdhava) heeft de hand in alles, want Hij is in
allen. Hij kijkt door alle ogen. Hij denkt, maakt plannen en beslist in
alle hoofden. Hij eet door alle monden, hoort met ieder oor. Door het
aanbidden van een enkele vorm, aanbid je Hem in elke vorm. Dat is het
hoogste weten - Hij is verborgen in ieder schepsel; ongezien werkt Hij
in en door allen. Dat is de pratirupopasana - Hem te aanbidden
als aanwezig in ieder afzonderlijk [***].
Verschillende andere upasana's
die in de geschriften genoemd worden zijn:
Bhanopasana: De
hoogste pracht, de diepste ontferming, de grootste macht, enzovoort aan
de Heer toekennen en Hem in die hoedanigheden aanbidden. [zie ook: 64 kwaliteiten]
Gitopasana: De Heer
aanbidden als de spirituele Meester en Leidsman die de
Gîtâ
onderwijst en ons het levenspad openbaart. Het heldendicht de Mahâbhârata (waarvan de Bhagavad Gîtâ deel uitmaakt (Bhishma-Parva hoofdstuk
23-40)) wordt vereerd als de vijfde Veda. Daarin wordt
uitvoerig verklaard aan welke morele gedragscodes de mens zich moet
houden om zijn levensdoel te bereiken, zowel in dit als in een volgend
bestaan. Het verhaal is een onuitputtelijke schatkamer met richtlijnen
voor een rechtschapen leefwijze en spirituele verheffing. [*5]
Hier zien wij de Heer (Krishna) op het podium van Dharmakshetra met alle benodigdheden voor het kosmische spel: de
rekwisieten, de rollen, de intrige en tegenlisten, snode plannen en
ontknopingen. Op Zijn geheel eigen, wonderbaarlijke wijze voert Hij
zijn spel op in dit episch gedicht Mahâbhârata. De
spelers en speelsters in dit stuk, de dialogen, verbindende teksten,
wachtwoorden en liederen zijn door Hem bijeengebracht. Hij is de groep,
de regisseur, het publiek, alles tegelijk. Hier manifesteert zich de
hoogste Heer (Mâdhava) die elk ding en elk schepsel naar zijn hand
zet.
In deze strijd staan aan de
ene zijde de grenzeloze, materiële macht gedreven door
onrechtmatige hebzucht, en aan de andere zijde de ogenschijnlijk
beperkte kracht van het Âtmâ, de eeuwige
rechtschapenheid. In deze kosmische confrontatie, het conflict tussen
deze twee krachten, staat de Heer als scheidsrechter, als de hoogste
belichaming van het recht dat alle aardse macht overwint. Dit is de
uiteindelijke godendrank die de Mahâbhârata
tenslotte te bieden heeft: de Bhagavad Gîtâ, het
Lied van de Goddelijke Overwinning.
De kernboodschap die het
heldenverhaal ons zo nadrukkelijk wil geven, wordt samengevat in de Gîtâ.
Daar geeft de spirituele zoeker zich over met de woorden:
'Ik zal
handelen naar Uw bevel'
karisye vacanam tava
BG 18-73
en de Heer
spoort hem aan en zegt:
'In het
vervullen van de taak die je is opgedragen, vind je veiligheid en
voorspoed'
sva-dharme nidhanam sreyah
BG 3:35
Dat is het criterium waaraan
alle arbeid behoort te worden getoetst. [*6]
Verlaat het pad van het handelen naar Gods wil (bhakti) niet, want het kan je voeren naar volmaakte
verrukking en gelukzaligheid. Wanneer je echter hiervoor de ogen sluit
en je inbeeldt dat jij
Brahman bent, gaat deze
vreugde aan je voorbij en val je ten prooi aan angst en zorg. Wanneer
je op de lege rijstdoppen stampt, kun je daaruit toch geen rijstkorrels
verwachten? Trouwens, Krishna is niemand anders dan diezelfde Brahman!
Advaitopasana: De koe
heeft melk in haar lichaam. De melk bevat ghee (geklaarde boter). Maar
in die vorm kan ghee de mens geen kracht schenken. De melk moet worden
gemolken, dan moet er stremsel worden toegevoegd om haar te stremmen,
de boter moet eruit worden gekarnd en geklaard om ghee te krijgen die
men kan eten om sterk te worden. Op gelijke wijze zul je, hoewel God
alomtegenwoordig is en de drijvende kracht achter al het bestaande, Hem
moeten ontdekken en leren kennen voordat je een hoger bewustzijnsniveau
bereikt en de gelukzaligheid daarvan ervaart.
God is overal aanwezig, maar Hij is niet in elk ding duidelijk
waarneembaar, evenmin als de olie in mosterd, de boter in yoghurt, als
water in de aarde en als vuur in timmerhout. God bevindt zich in het
menselijk lichaam en in de menselijke geest. Wil je je van Hem bewust
worden, dan vereist dat spirituele inspanning. Wanneer je dat werkelijk
gaat doen, kun je gaan beseffen dat lichaam, geest en God
één zijn. Je zult dan nooit meer iets ervaren dat duidt
op verschil of onderscheid. De bewustwording van de Ene Zonder Gelijke
heet 'bevrijdingí, [zie ook: mukti/moksha] verlossing uit de slavernij.
Vishishtadvaita:
(beperkt monisme) Ramanuja (heilige en filosoof, Zuid-India,
1055-1137; grondlegger van het beperkt non-dualisme) heeft zich
verdiept in het probleem of je de God die je wenst te aanbidden en te
verwerkelijken, moet opvatten als apartstaand van de mens, of
dat je je God moet voorstellen als wonend in de mens. Zijn
antwoord is: Het leven is de ziel van het lichaam; God is de ziel van
het leven. God is de schenker, de levenskracht, de onderhouder. Zoek
Hem in die hoedanigheden. Je kunt die Allerhoogste, die hoogste Ziel
waarin alle elementen aanwezig zijn, die inwoner en innerlijke stuwende
kracht van de gehele schepping, leren kennen wanneer je je aan God hebt
overgegeven en zo Zijn genade hebt verkregen. Probeer te begrijpen dat
Hij zowel hoog verheven is als in je diepste innerlijk woont. Dan,
nadat je inziet hoeveel gebreken je vertoont, doe je afstand van je
ego, opdat je deel kunt krijgen aan Zijn glorie. De spirituele zoeker
moet de volgende geestelijke instelling hebben:
'U alleen bent alles,
0 mijn God der Goden'
(Tvam eva sarvam, mama deva deva).
'U bent de drijfveer, U bent het pad, U bent het einddoel'.
Laat je spirituele inzet op
dat ene punt gericht zijn, onwankelbaar, onvermoeibaar.
Dvaitopasana
(dualisme): In de dualistische zienswijze is de relatie tussen God en
het individu als die tussen man en vrouw. Vishnu, de Heer, de eeuwig-ongebondene, de eeuwig-volkomene, moet
worden vereerd zoals de vrouw haar man vereert. Van alle geestelijke
leerlingen (sadhaka's) die zo leefden, is Caitanya (vereerd als 'verborgení (channa) Krishna avatâr) een der meest opmerkelijke. Hij
heeft zelfs een geheel eigen wijze van aanbidden in het leven geroepen
die zijn naam heeft gekregen:
de Caitanyopasana. Zijn stelling luidt dat zonder het uit
benauwenis geboren smachten naar de voeten van Krishna, geen
bevrijding mogelijk is. Waarom niet? Omdat zonder een dergelijk vurig
verlangen, het zuiveringsproces van het intellect zelfs niet mogelijk
is. Dat is Caitanya's overtuiging. Hij verklaart dat alle
wijsgeren en anderen die het vermogen hebben zich onder te dompelen in
innerlijke gelukzaligheid, de extase van het hoogste bewustzijnsniveau
kunnen genieten wanneer zij zich wijden aan de beschouwing van de
gelukbrengende, genezende en zuiverende eigenschappen van de Heer (Hari). Voor het bereiken van deze gelukzaligheid is geen tekst
of geschrift nodig. Iemand die verzonken is in de golven van die
goddelijke extase, negeert alle normen van sociaal gedrag en ontsnapt
aan alle conventies. Hij zingt luid de namen van Hari, onder
stromen van vreugdetranen; hij danst in hemelse vervoering en ervaart
daarbij de onvermengde, ware gelukzaligheid. Hij weet dat Gods
voetstappen elke centimeter hebben geheiligd van de grond waarop hij
loopt. Volkomen afgestemd op de Heer, zingt hij zijn glorie.
Caitanya benadrukte dat deze sadhana de eenvoudigste en de
vruchtbaarste was. Zijn hoogste doel was in een stroom van extase een
toestand te bereiken waarin het lichaamsbewustzijn volkomen was
verdwenen, een extase die opgolft uit de melodieuze groepszang van
liederen over Gods majesteit en genade.
[luister
naar:
S'rî S'achî-Sutâshthakam:
Eight prayers glorifying the Son of S'rîmatî S'achi
Devî
en zie de
tekst en lees
meer over
het leven van S'rî
Krishna Caitanya Mahâprabhu]
Dan zijn er nog enkele andere
vormen van aanbidding die vermelding verdienen. Eén daarvan is gaudya-upasana.
S'rî Krishna, die als meest verheven Ziel (Purushottama) wordt
omschreven en deel uitmaakt van het ongemanifesteerde inwonende
principe, en Râdhâ die wordt omschreven als deel van de
ongemanifesteerde universele energie, krijgen beiden gestalte en worden
samengevat onder de naam Krishna-Râdhâ, of nog
gebruikelijker als Râdhâ-Krishna.
Mâdhava is ook een
naam voor Krishna; daarmee wordt aangegeven dat Hij de Heer is
van de kosmos of het stoffelijk universum (prakriti). De naam
die in deze vorm van aanbidding (upasana) wordt gebezigd, is Râdhâ-Mâdhava.
De aanhangers van deze vorm van verering zijn overtuigd dat het
reciteren van die naam de kracht heeft ons in een extase te brengen die
bevrijdt van elke gebondenheid. De leermeesters (âcârya's) of grondleggers van deze upasana
verklaren dat dit een voor ieder bereikbaar doel is [zie ook Gaudiya-vaishnava]
[luister naar:
Jaya Râdhâ Mâdhava en
zie de tekst].
De Heer is de ware nectar van
hemelse verrukking. Alleen wezens die van deze nectar hebben gedronken,
kunnen verzinken in spirituele vreugde. De shruti-teksten
zeggen dat zij die in gelukzaligheid geboren zijn, alleen in en door
gelukzaligheid kunnen leven. De heilige naam Râdhâ-Mâdhava,
zeggen zij, is de sleutel waarmee de deuren van de schatkamer vol
heilige nectar worden geopend.
Râdhâ-Mâdhava
symboliseert de eenheid van de stoffelijke wereld (prakriti)
en het menselijk wezen (purusha). Deze tweeledigheid moet het
dualisme weergeven van de individuele Ziel (Jivatma) en
universele Ziel (Paramatma), van de golf en de oceaan. Door deze
namen te kiezen, brengen wij hulde aan beiden. Vallabhacarya, Indiase filosoof en heilige - 15e eeuw]
verklaarde: 'Krishna is de Heer Zelf' (Krishnasthu bhagavan svayam).
Het bereiken van Krishna, zo legde men uit, stond gelijk met
het opgaan in het universele principe, het doel van alle oprechte
monisten.
Saivopasana is
eveneens een opmerkelijk geestelijk pad. Hier wordt de nadruk gelegd op
het vereren van Síiva, zoals die gestalte krijgt in de lingam - het symbool van de vormloze oneindigheid waarin alle
eindige vormen besloten liggen (lingam sarva kalam). De
oneindige lingam is het symbool van de oerenergie die de eigenlijke
oorzaak is van het ontstaan, het bestaan en het verdere ontwikkelen van
de elementen waaruit de kosmos is opgebouwd. De lingam is de vorm van
Síiva zelf en het volledige besef daarvan ziet men als het
uiteindelijke doel, de bevrijding.
In de Virasaivopasana
aanbidt men Síiva bij voorkeur als de Heer (Ishvara), als de Ene en Enige, overal en altijd. Tijdens het opgaan
van het individu in de stralende schoonheid van de Linga of Ishvara,
bereikt men het hoogtepunt van de spirituele inspanning: het
bewerkstelligen van de bevrijding.
Pashupatopasana:
Het individu is gebonden (pasha) aan de eigenschappen,
veranderingen en aanpassingen die behoren bij het aardse leven. De Heer
der schepselen (Pashupati of Síiva) wordt hier
aanbeden om zich vrij te kunnen maken van die banden [*7].
Saktopasana:
Sarva Deva mayi Devi - Devi betekent: alle goden. De universele
oerenergie (adi param shakti) stelt men zich voor als de
gietvorm waaruit alle goddelijke vormen zijn te voorschijn gekomen. De
kosmische stuwkracht (prakriti)
veroorzaakt alle verscheidenheid en veelvuldigheid in
uitdrukkingswijze, alle veelsoortige vormen. De hoogste Godheid (Mahes'vara)
heeft dit vermogen zich te manifesteren en krijgt daarom deze naam. Mahes'vara
en Parashakti zijn twee aspecten van dezelfde
kracht. Deze tweeledige kracht stuwt het universum, zowel de oneindige
ruimte als deze gehele aarde. Deze onzichtbare, ontastbare hoogste Heer
manifesteert zich als de vrouwelijke oerkracht
maya of parashakti.
In ieder individu is deze energie waarneembaar als kennis, kracht en
activiteit.
Jainopasana: De
gemeenschap van Marwari (hoofdzetel van de Jain-religie)
heeft wat betreft godsverering veel overeenkomst met de Vishnu-aanbidding.
In Jain-tempels treft men beelden aan van Vishnu, met de
traditionele attributen: de trompetschelp, het wiel, de staf en de
lotus [zie hierboven].
De Jains hebben als mantra:
- Namo arihanthanam - Ik buig mij eerbiedig voor de grote
helden (Mahâvira) die de begeerte overwonnen hebben.
- Namo siddhanam - voor hen die bovennatuurlijke krachten
bezitten (siddhi's).
- Namo ayiriyanam - voor de grote meesters der spirituele
wijsheid.
- Namo uvajjhayanam - voor de grote leraren die deze wijsheid
verbreiden.
- Namo loye sabha sahonam - voor de goede mensen in alle
landen.
Met behulp van deze
vijfvoudige aanbidding worden de kwade gevolgen verwijderd van alle
zondige handelingen. Wanneer de betekenis van deze mantra
werkelijk wordt ervaren, geeft deze aan mensen de grootste voorspoed.
Jains zeggen dat wanneer men volkomen opgaat in deze universele
verering, men wordt verlost, zodat de toestand der bevrijding (moksha) is bereikt.
Sikh-upasana:
De leermeester die je het Âtmâ openbaart en je
ervan bewust maakt dat het Âtmâ je diepste
Werkelijkheid is, krijgt bij de godsverering van de Sikh's de
meest prominente plaats. De verzamelde leringen van de leermeesters -
Granth Saheb genoemd - is een werk dat door de Sikh's wordt
geloofd, geprezen en met de grootste eerbied behandeld. Het komt voort
uit de bron der Indiase spirituele traditie. De ideeîn die erin
geformuleerd worden, geven in hoofdlijnen de kern weer van de Indiase
cultuur.
Christus-upasana:
De Heer Jezus is de Redder. De mens is van nature geneigd tot zonde,
bewust of onbewust. Jezus heeft aan het kruis zijn bloed gegeven om de
mens te bevrijden van zonde en om zijn ziel te reinigen. De
christelijke godsverering bestaat daaruit dat deze Heer wordt aanbeden
en dat de leringen die in de Bijbel staan, worden gevolgd. In deze vorm
van verering ziet de christen het aanbidden van Hem en het zingen van
Zijn glorie als de juiste.
De mohammedaanse
upasana: Verkrijg zelfvertrouwen en werp al je lasten op God (immamdaree
khaida mey ho, pygambar mey bharosa); geloof elk moment van je
leven onvoorwaardelijk in Gods macht en ervaar die bij elke stap. Zo
luiden de regels voor een zinvol bestaan. Wanneer je het lichaam
verlaat, zul je je voor Gods troon moeten verantwoorden voor de mate
van rechtschapenheid in het leven dat je hebt geleid. Derhalve behoort
men tot het laatste ogenblik het rechte pad te bewandelen dat de Heer
ons heeft gewezen. De gids bij dit alles is de Koran. Deze behoort te
worden vereerd en tot op de letter nageleefd. Dat zijn de spirituele
instructies die in deze vorm van godsverering dienen te worden
gevolgd.
De heilige spreuk van de
Islam luidt: 'Allaho Akbar; La Illah Ili Allah'. Dat betekent
dat God de hoogste souverein is; Allah is de onbetwistbare,
onovertroffen heerser der schepping. Hij alleen is onze aanbidding
waardig. In de Bhagavad Gîtâ zegt Heer Krishna:
'Er is niets dat hoger is dan Ik'. De tekst in de Koran is van
gelijke strekking. De mohammedaanse godsverering is ook een vorm van
diezelfde spirituele praktijk, gebaseerd op dezelfde Waarheid.
Wij zien bij al deze soorten
van aanbidding dat de mens vanaf het ogenblik dat hij zijn eeuwenlange
speurtocht naar zijn eigen werkelijkheid is begonnen, in het bijzonder
in Bharat, een grote spirituele schat heeft vergaard die hem kan
bewaren voor smart en gebondenheid. Die schat strekt zich uit over
zovele gebieden en gaat zo diep, dat zij na verloop van vele eeuwen nog
even verstrekkend is en even diepgaand. Zij blijft bewaard,
onaantastbaar voor verschillen in uitvoering en voor de opkomst van
andere vereringsvormen. Bovendien is de spirituele wijsheid van India
in deze tijd een triomfantelijk lichtbaken dat zijn licht uitzendt in
een enkele vlam die straalt in de toenemende duisternis. Deze verlicht
alle landen, omvat alle rassen en brengt de gehele mensheid in
vervoering.
Er kan de mens geen groter
geluk ten deel vallen dan geboren te worden in dit heilige land van
Bharat, de bakermat van een luisterrijke en weldadige cultuur, die de
wereld kan redden. Wanneer wij ons bewust worden van deze zegening, is
dat waarlijk een onuitputtelijke bron van gelukzaligheid (ananda).
Inhoudsopgave