Hoofdstuk
16 (b)
Droefheid in Ayodhya
[in
het Engels]
Kaikeyi
had gezien dat haar zoon was aangekomen; zij liep hem vol
vreugde tegemoet. De schare dienaressen die haar gevolgd
was, kermde van verdriet. Bharata stond als aan de grond
genageld toen hij hun gelaatsuitdrukking zag en was niet
bij machte ook maar een woord uit te brengen. Doch
Kaikeyi begon te spreken: 'Zoon, gaat het goed met je
oom?' Bharata mompelde iets ten antwoord en vroeg toen
dringend: 'Hoe is het met vader? Hoe gaat het met mijn
oudste broer? Hoe maakt mijn andere broer het? Hoe gaat
het met mijn tantes, de vorstinnen?' Hier wist Kaikeyi
niets op te zeggen. De ogen van de dienaressen die erbij
stonden, vulden zich met tranen.
Bharata besefte dat er
slecht nieuws voor hem werd verzwegen. Hij vroeg:
'Moeder, waar is vader?' Hierop barstten de dienaressen
in snikken uit. Toen Kaikeyi begreep dat zij een antwoord
niet langer kon uitstellen, begon ook zij te wenen en nam
de pose aan van een door leed getroffen vrouw. Bharata
kon zonder nadere aanwijzingen het mysterie niet
ophelderen. Hij bad zijn moeder hem uit te leggen wat er
was voorgevallen en met wie, en waarom iedereen zozeer
was overmand door smart.
Kaikeyi antwoordde
daarop: 'Zoon! Wat moet ik zeggen? Ik was heel blij toen
ik er, met Manthara's hulp, in slaagde om elk doel dat ik
mij gesteld had te verwezenlijken; doch reeds bij de
eerste stap is mijn succes aan scherven gevallen; de
Goden waren mij niet gunstig gezind. De keizer, je zozeer
geliefde vader, heeft ons verlaten en is thans in de
hemel.' En Kaikeyi begon luid te
snikken.
Nauwelijks had Bharata
deze woorden gehoord of hij rolde over de vloer als een
wijfjesolifant bij het brullen van een leeuw. 'Ach
Vader!', riep hij uit terwijl hij neerviel. Als een
gevelde bananenboom viel oak Shatrughna languit op de
grond. De smart van de twee prinsen was onbeschrijfelijk
groot. Bharata ging overeind zitten en greep met beide
handen naar zijn hoofd. Hij riep uit: 'Vader! Wij konden
niet rond uw bed staan toen u uw laatste adem uitblies.
O! Wat moeten wij grote zondaars zijn! Van uw vier zonen
konden niet alle vier gelijke verdiensten verwerven. Deze
Bharata en deze Shatrughna zijn er het slechtst aan toe
en zijn het ongelukkigst. U zou in uw laatste ogenblikken
zo liefdevol tot ons gesproken hebben. U zou ons
zegeningen en wijze levenslessen van onschatbare waarde
hebben geschonken. Welaan, wij mogen dankbaar zijn
dat Rama hier bij u was. U zult hem stellig hebben
verteld wat u tegen ons had willen zeggen. Broer! Sta op
en kom mee. Wij zullen naar Rama gaan en horen welke
boodschap vader voor ons heeft achtergelaten. Moeder! Zeg
ons waar Rama nu is.' Bharata stond op en wilde
vertrekken, doch niet dan nadat zijn moeder hem had
geantwoord.
Kaikeyi sprak: 'Zoon!
Als Rama hier was geweest, zou je vader niet gestorven
zijn, besef je dat niet? Weet je niet dat Rama niet in
Ayodhya is?' Het was als strooide zij gif in een open
wond; deze nieuwe slag ontstelde Bharata nag meer. Hij
vroeg: 'Moeder! Rama is als mijn levensadem. Waar is Rama
heen?' Bharata stond op en was een instorting nabij.
Kaikeyi antwoordde prompt, op gejaagde toon: 'Waar
naartoe? Vraag je mij waarheen hij vertrokken is? Nu dan,
hij is naar het woud.' 'Dat mag dan zo zijn', onderbrak
Bharata haar, 'maar waarom is Rama naar het woud gegaan
en daarna nog niet teruggekeerd?' Kaikeyi's antwoord was
kalm en weloverwogen. Zij sprak: 'Zoon! Er is nu geen
tijd om die lange geschiedenis te verhalen of aan te
horen. Zorg er eerst voor dat de rouwdienst voor je vader
geregeld wordt!' Bharata begreep uit haar woorden dat
zijn moeder poogde iets onaangenaams voor hem verborgen
te houden. Daarom vroeg hij eerst waar Sita was en daarna
waar Lakshmana was. Zijn moeder antwoordde: 'Beiden zijn
zij Rama naar het woud gevolgd. Pas over veertien jaar
zullen zij naar Ayodhya terugkeren. Aldus heeft je vader
bevolen.' Kaikeyi legde deze verklaring af met een harde
en vaste stem.
Kaikeyi zag dat Bharata
steeds wanhopiger en verontruster werd door haar
uitspraken, dus trok zij haar zoon naar zich toe en
streek hem over het hoofd. Zij trachtte hem te troosten
met de woorden: 'Zoon! Het is niet nodig om over je vader
te treuren. Hij heeft zijn ganse leven niet anders gedaan
dan zich te wijden aan verdienstelijke handelingen, en
zijn ziel zal derhalve zeker de hemel hebben bereikt. Het
is jouw plicht om zijn ideale voorbeeld te volgen, om
door verdienstelijke daden dezelfde roem te oogsten en
tot aller tevredenheid het keizerrijk te besturen. Draag
bij aan zijn goede naam en faam door het wijze en
goedertieren bewind dat jijzelf voert en houd de grootse
reputatie der dynastie hoog.'
Met deze en
soortgelijke woorden trachtte Kaikeyi het verscheurde
hart van haar zoon te genezen. Doch Bharata's hart werd
als door een dolkstoot getroffen. Ieder woord kwam aan
als een mokerslag. Shatrughna kreeg een brandend gevoel
over zijn ganse lichaam toen hij haar zo hoorde spreken.
Hij bewaarde evenwel zijn kalmte en slaakte geen kreet.
Bharata echter stond plotseling op, vastbesloten om de
waarheid aan het licht te brengen omdat hij besefte dat
zijn moeder hem met haar woorden om de tuin leidde en
bepaalde feiten voor hem verborg door in raadsels te
spreken. Hij trok Shatrughna met zich mee de kamer uit en
haastte zich naar de vertrekken van Kausalya, de oudste
koningin en de moeder van Rama.
En wat zag hij daar!
Kausalya rolde over de vloer in haar bestofte kleren,
luid weeklagend: 'O Heer! Heer Rama, Rama!' Haar
dienaressen, die zelf in rouw gedompeld waren, trachtten
haar vol zorg enigszins te bemoedigen. Bharata kon zich
niet meer beheersen; wenend riep hij: 'Moeder! Moeder!',
en zeeg ineen aan haar voeten. In Kausalya's vertrek
bevond zich ook koningin Sumitra. Toen zij beiden Bharata
en Shatrughna gewaar werden, overviel hen een plotselinge
flauwte. Weer bijkomend omhelsden zij elkander en weenden
luid, in een vlaag van ondraaglijke smart. Zij boden een
aanblik die een steen zou doen smelten. De broers konden
de last van zoveel droefheid niet langer dragen en vielen
terneer.
'Moeder! Breng mij naar
vader; zeg mij wat de oorzaak is van zijn dood. Waarom
zijn mijn geliefde broers Rama en Lakshmana het woud in
getrokken en waarom hebben zij Sita meegenomen? Dit alles
is mij een raadsel; verlos mij uit mijn vertwijfeling en
zeg mij waarom.' Bharata smeekte op meelijwekkende toon,
terwijl hij Kausalya's voeten vasthield. Kausalya omarmde
hem teder en antwoordde: 'Je terugkeer, mijn zoon,
vertroost mij enigszins. Nu ik jou zie, kan ik de pijn om
het gemis van mijn dierbare Rama van mij afzetten. Voor
mij beteken jij evenveel als Rama; ik maak geen
onderscheid tussen jullie.' Niettemin onderbrak zij haar
woorden met snikken en kermen en riep uit: 'Ach, Rama!
Kan ik veertien jaar lang voortleven terwijl jij die tijd
in het woud doorbrengt? Is het je bedoeling dat het
verdriet om de scheiding mij zal doen sterven en tot as
laten vergaan, zoals dat met je vader is geschied? Ach,
wat ben ik ongelukkig!'. Haar uitbarsting deed Bharata
nog meer verdriet. Omdat hij de ware toedracht nog niet
kende, zag hij in zijn verbeelding ellende en rampspoed
van velerlei aard aan zich voorbijtrekken. Hij smeekte:
'Moeder! Houd geen feiten voor mij verborgen. Vertrouw
mij. Zeg mij waarom Rama naar het woud is gegaan en wat
de reden is van vaders dood; zeg het mij en maak een
einde aan mijn totale verwarring.'
Kausalya was gewoon
zich in simpele en oprechte bewoordingen uit te drukken
en zij was zeer mededogend van aard. Zij hield zich voor
dat Bharata de wedergekeerde Rama was. Zij haalde Bharata
naar zich toe en haar tranen wegwissend, sprak zij:
'Zoon! Bharata! Wees dapper. Treur niet om het verleden;
dergelijk verdriet is vruchteloos. Er gebeuren vreemde
dingen als de tijden niet gunstig zijn en de
omstandigheden zich tegen ons keren. Wat heeft het voor
nut om een schuldige aan te wijzen? Men moet niemand
beschuldigen. Het is mijn lot om te blijven leven en dit
leed te dragen; er valt niet aan te ontkomen, dus zal ik
het moeten verduren. Jij bent echter nog jong. Jij bent
als de zon in de vroege ochtend. Vergeet dat
niet.
Gehoorzamend aan zijn
vaders bevel, heeft mijn innig geliefde Rama kleren
aangetrokken van houtvezel, zijn haren in een knot boven
zijn hoofd gebonden en thans bevindt hij zich in het
oerwoud. Sita, die het niet kon verdragen ook maar een
ogenblik van hem gescheiden te zijn, is bij hem en zij
draagt kleren van boomschors. Lakshmana heeft getracht
Rama te weerhouden van zijn gang naar het woud, maar zijn
pogingen waren vergeefs. Hij verklaarde dat een Ayodhya
zonder Rama voor hem gelijkstond aan een wildernis en hij
volgde Rama. Dit alles heeft zich voor mijn eigen ogen
afgespeeld. O! Wat moet mijn ziel toch zondig zijn dat ik
dit heb overleefd! Met hen meegaan kon ik niet, noch
wilden mijn levensgeesten wijken toen zij vertrokken; hoe
valt mijn ellendig lot te beschrijven? Mijn hart moet wel
uit de hardste steen gehouwen zijn. O Rama, je bent zo
teergevoelig! Omdat jij uit mij geboren bent, moet je nu
zo vreselijk lijden. Waarom anders? Ach, Rama! Wat moet
je toch veel ellende verduren, levend van vruchten en
wortels en zwervend in de angstaanjagende uithoeken van
het oerwoud!' Eenmaal kreunde zij luid en viel toen in
onmacht op de grond.
Hoewel
Bharata dit alles had aangezien en goed geluisterd had
naar wat hem werd verteld, was voor hem het raadsel nog
niet opgelost. Hij worstelde met gevoelens van vrees en
bezorgdheid daar hij het geheim niet kon doorgronden.
Minister Sumanthra had zich intussen bij hen gevoegd met
een boodschap van de wijze Vasishtha, waarin deze Bharata
verzocht bij hem te komen. Bij het zien van de broers
barstte Sumanthra spontaan in tranen uit. Hij drukte
Bharata aan zijn borst; ook de broers konden hun
gevoelens van smart niet meer beheersen. Bharata hoopte
dat Sumanthra althans enig licht zou kunnen werpen op het
mysterie dat de tragische gebeurtenissen in de hoofdstad
omgaf; hij trachtte met allerlei middelen Sumanthra een
verslag van die gebeurtenissen te ontfutselen, doch
Sumanthra wilde daarover niet spreken. Hij nam aan dat
degenen die Bharata en Shatrughna ontmoet hadden
vÛÛr zijn komst, hun reeds hadden verteld wat
er was voorgevallen.
De broers gingen
gezamenlijk naar de geestelijk leidsman. Zij wierpen zich
aan Vasishtha's voeten en weenden luid. Vol genegenheid
en medeleven deed Vasishtha hen opstaan. Zijn woorden van
vertroosting waren vermengd met menige wijze les van
morele en filosofische aard. 'Er is reeds veel tijd
verloren gegaan; het is raadzaam onverwijld te handelen',
sprak hij en gaf Bharata opdracht zich gereed te maken om
de dodenrituelen voor zijn vader te volvoeren. Bharata
bleef lange tijd diep in gedachten verzonken; toen
richtte hij zich tot Vasishtha en wierp tegen: 'Meester!
Dit is een taak die verricht moet worden door de oudste
zoon, en Rama is de oudste van ons vieren. Nu stelt u
voor dat ik die taak op mij zou moeten nemen. Is dat
rechtvaardig? Is dat juist? U hebt het lichaam al
dagenlang in gebalsemde staat bewaard; laat het nog drie
of vier dagen zo. Wij zullen ons naar de plaats begeven
waar Rama zich bevindt, Shatrughna en ik, en hem mee
terugbrengen. Wees zo goed ons daarvoor toestemming te
verlenen.' Vasishtha antwoordde: 'Zoon! Dit is dwaas!
Rama zal niet willen terugkeren voordat de vastgestelde
periode verstreken is. Hij houdt zich aan zijn eens
gegeven woord. Hoe je ook mag smeken, Rama zal geen stap
in Ayodhya zetten tot de veertien jaar voorbij zijn. Geef
daarom dat plan van jou op; verricht de rouwplechtigheden
voor je vader en daarna kun je doen wat je verkiest.'
Vasishtha herhaalde zijn opdracht keer op keer om Bharata
ervan te overtuigen dat zijn plan geen nut
had.
Bharata besefte dat hij
er niet aan kon ontkomen de leidsman te gehoorzamen en
hij stemde toe. Zijn vaders lichaam werd gebaad en de
riten voorafgaand aan de lijkverbranding werden stipt
volgens de vedische voorschriften uitgevoerd. Gedreven
door een onbedwingbaar, diep verlangen ging Bharata
rechtstreeks naar de vertrekken van Kausalya en Sumitra.
Hij wierp zich aan hun voeten en smeekte: 'Moeders! Neen!
U moet afzien van uw voornemen uw leven te offeren op de
brandstapel van vader. Wanneer u dat toch tracht te doen,
zal ik weigeren de dodenriten te volvoeren.' Hij
verzekerde zich van hun belofte zulks na te laten. Beiden
waren zij diep onder de indruk van zijn liefde en
genegenheid. Er bleef hun niets anders over dan gehoor te
geven aan zijn verzoek. Zij spraken: 'Zoon! Wij zullen
doen wat je van ons verlangt.'
Het lichaam werd
weggevoerd en op de brandstapel van sandelhout gelegd die
was opgericht aan de oever van de rivier de Sarayu.
Bharata volvoerde de vedische dodenriten met uiterste
nauwgezetheid; hierbij legde hij een geloof in de
Veda's
aan de dag dat Vasishtha's verwachtingen duizendmaal
overtrof. In naam van zijn vader schonk hij het volk
overvloedig de zestien voorgeschreven goederen, zoals
runderen, stukken land, goud, huizen, kleding, voedsel,
paarden, olifanten, geldstukken en andere waardevolle
zaken. De ontvangers prezen alom zijn gulheid, zijn
piëteit en de trouw aan zijn vader.
De onderkoningen,
schriftgeleerden en priesters konden zich evenwel niet
verzoenen met Rama's afwezigheid, evenmin als het gewone
volk. Het verdriet daarover beklemde hun hart. De pijn om
het gemis bleef voortdurend knagen. Zij wisten dat zij
machteloos waren en dat er geen uitweg was. Rama zou
nimmer zijn plechtige gelofte breken. Geen enkele
aansporing zou Hem doen wederkeren; Hij zou niet naar
Ayodhya terugkomen aleer de veertien jaar waren
verstreken. Dat feit moesten zij accepteren. Dus sterkten
zij hun hart om de pijn te kunnen verdragen en besloten
hbet vreugdevolle vooruitzicht op het einde der
verbanningstijd.
Vasishtha, de
geestelijke raadsman van het Hof, riep onderwijl de
heersers der vazalstaten en onderkoningen in vergadering
bijeen, alsmede ministers, zieners en monniken, de wijze
mannen van het keizerrijk en de leiders van het volk. Hij
begon met raadgevingen overeenkomstig de
dharma-sastra, de normen der morele wetten,
aangaande de taken en plichten van bestuurders. Hij gaf
vervolgens een beschrijving der gebeurtenissen vanaf het
plan dat Kaikeyi had gesmeed, tot aan de dag dat Rama
zich naar het woud begaf. Daarna ging Vasishtha uitvoerig
in op de grote verdiensten van de gestorven keizer - zijn
trouw aan de waarheid, zijn verheven opvattingen van
moreel gedrag, het hoge niveau van zijn spirituele
verworvenheden, zijn grote persoonlijkheid als vorst en
zijn trouw aan de vedische geboden, die hem maakte tot
een royaal begunstiger van talloze yajna's,
yaga's
en andere ceremoniële riten. Vasishtha vervolgde
zijn relaas met de poging van de keizer om Rama's kroning
te doen plaatsvinden en de hindernissen die hij daarbij
op zijn weg vond. Hoe dit alles leidde tot Rama's
verbanning en tot de dood van de vorst zelf, een dood
veroorzaakt door het verdriet om de scheiding van zijn
innig geliefde zoon.
Bharata en Shatrughna,
die niet op de hoogte waren van de tragische
ontwikkelingen in de hoofdstad zoals Vasishtha die thans
beschreef, werden overweldigd door zowel woede als
gevoelens van smart en schaamte. Zij bogen het hoofd; hun
hart was vervuld van wroeging. De tranen stroomden hen
over de wangen. De mensen die vÛÛr hen
bijeenzaten, durfden nauwelijks de ogen naar hen op te
slaan. Zelfs Vasishta wiste de snel opgekomen tranen uit
zijn ogen. De hele vergadering was in mistroostigheid
gedompeld; er viel een stilte in het gezelschap; alle
mannen zaten onbeweeglijk als stenen beelden. Het was
Bharata en Shatrughna onmogelijk nog langer naar
Vasishtha's relaas te luisteren; zij waren te zeer
vervuld van boosheid om Kaikeyi's infame gedrag. Bharata
vervloekte zichzelf om het feit dat hij geboren was uit
een moeder als zij. Hij schaamde zich zozeer om deze
gevolgen van zijn eigen slechte daden in vorige levens,
dat hij zijn hoofd niet durfde opheffen of iemand in de
ogen kon kijken. De broers stonden te popelen om de zaal
te verlaten, weg van de anderen.
Vasishtha wist hoe zij
zich voelden; hij liep naar hen toe om hen te troosten
met goede raad. Hij sprak tot Bharata: 'Zoon, het heeft
geen zin om te jammeren om het verleden. Wat gebeurd is,
is gebeurd. Nu moeten wij nadenken en besluiten hoe wij
moeten handelen. Het moet mij van het hart dat je vader
in alle opzichten een gelukkig man was. Waarom zou je om
hem treuren? Luister naar mij: onderwerp je aan je vaders
bevel. Hij heeft je het recht toegekend om over dit
koninkrijk te regeren. Het is terecht dat je deze
toekenning aanvaardt en zijn bevel gehoorzaamt. Je vader
heeft zich erbij neergelegd dat hij van Rama moest
scheiden, aangezien hij het niet over zijn hart kon
verkrijgen om zijn plechtige gelofte te breken. Hij gaf
zijn leven prijs uit onmetelijke liefde en genegenheid
voor Rama. Hij stierf teneinde zijn gelofte in te lossen;
daaraan is geen twijfel. Hij wist dat het nakomen van een
eens gedane belofte van groter waarde is dan het leven
zelf. Daarom was hij eerder bereid de dood onder ogen te
zien dan zijn woord te breken. En bedenk wel, ook Rama
ging naar het woud, met zijn vrouw, om zijn vaders
belofte na te komen!
Het is de grootsheid
van het Ikshvaku-geslacht dat eenieder die ertoe behoort
elk offer zou brengen om een eenmaal gegeven woord
gestand te doen. Van deze glorierijke traditie maak ook
jij deel uit. Ook jij moet nu handelen overeenkomstig je
vaders belofte en de verantwoordelijkheid op je nemen dit
koninkrijk te besturen. Moge deze taak je niets dan
voorspoed brengen. Moge alles wat je onderneemt, gepaard
gaan met welslagen en bloei. Ik ben zo vrij je deze raad
te geven, louter en alleen omdat ik zoveel genegenheid
voor je koester en met je lot begaan ben; anders zou ik
je niet belasten met deze zware verantwoordelijkheid. Ik
weet dat je je vaders goede naam zult hooghouden; je hebt
de bestuurlijke kwaliteiten, het vermogen en de moed om
deze last op je te nemen. Aarzel niet en twijfel niet.
Aanvaard deze opdracht.'
Vasishtha gaf Bharata
een bemoedigend schouderklopje en zegende hem. Bharata
nam zijn liefdevolle raad aan en toen Vasishtha was
uitgesproken, stond Bharata schielijk op van zijn zetel
en wierp zich aan de voeten van de wijze. Hij sprak met
grote moeite, want hij was vervuld van een ontroostbaar
verdriet dat zijn lippen deed trillen en zijn keel
dichtsnoerde. Stamelend sprak hij: 'Meester! Zijn uw
woorden werkelijk een teken van uw liefde en mededogen?
Nee, u koestert feitelijk liefde noch deernis voor mij.
Als dat wel zo was, had u nimmer goedgekeurd dat deze
zware last mij werd opgelegd. U veroordeelt mij tot deze
straf zonder de minste barmhartigheid. Dit keizerrijk,
dat het heiligste en zuiverste wezen naar het oerwoud
heeft verdreven, dit keizerrijk dat de ganse bevolking
gedompeld heeft in jarenlang verdriet, dit keizerrijk dat
zijn meest rechtschapen vorst heeft verloren, dat eeuwige
schande heeft gebracht over het heersende
Ikshvaku-geslacht, dit keizerrijk dat de treurige staat
van weduwschap heeft gebracht aan de moeders Kausalya,
Sumitra en de rest, dit keizerrijk dat zichzelf in zoveel
opzichten verlaagd heeft - vertrouwt u thans toe aan mij!
Helaas, dit is het gevolg van de zonden die ik heb begaan
en van het feit dat deze ongelukkige werd geboren uit de
schoot van die belichaming van wreedheid en haat,
Kaikeyi. In plaats van mij deze straf op te leggen, zend
mij naar Rama wat ik u bidden mag en verwerf daarmee
enige spirituele verdienste. Ik kan mijn leven waarde
verlenen en mijzelf verlossen door de taak op mij te
nemen de paden te vegen waarlangs hij zal gaan en ze
zacht te maken voor zijn voeten. Hier kan ik geen
ogenblik langer blijven.'
Bharata wierp zich aan
Vasishtha's voeten en smeekte hem om naar het woud te
mogen vertrekken. Toen zij dit hoorden, stonden alle
ministers op en richtten zich met de handpalmen tegen
elkaar tot Bharata. 'Heer! Het is niet gepast de huidige
toestand lang te laten voortduren; wij zijn thans zonder
regerend vorst. De verantwoordelijkheid die Vasishtha u
oplegt, kunt u niet ontlopen. Na Rama's terugkeer kunt u
naar verkiezing handelen, doch geef thans gehoor aan onze
smeekbeden. Bescherm het koninkrijk en bevorder het
welzijn van het volk. Aanvaard de teugels van het
bewind.'
Bharata reageerde niet
op hun dringend verzoek. In plaats daarvan verzocht hij
om naar moeder Kausalya te mogen gaan en haar enige tijd
te bezoeken. Vasishtha stemde zonder aarzelen toe.
Bharata en Shatrughna verlieten de vergadering en begaven
zich rechtstreeks naar het paleis van Kausalya. Zij
wierpen zich aan haar voeten en Bharata zei tot haar:
'Moeder! Deze ongelukkige Bharata bidt u om vergiffenis;
hij die geboren is uit de schoot van die verdorven vrouw,
Kaikeyi. Deze vervloekte kerel is de bron van alle
ellende in het land. Sta mij toe dat ik naar het woud
vertrek. Ik zou nog geen ogenblik met opgeheven hoofd in
deze stad kunnen lopen nadat mijn heer en meester Rama
haar, door mijn schuld, verlaten heeft. Dit keizerrijk
komt rechtmatig toe aan de oudste zoon; dit onbeduidend
jongmens kan geen enkel recht doen gelden. Ik heb geen
behoefte aan deze verantwoordelijkheid en zal die niet
dragen. Geef mij uw zegen, opdat ik onmiddellijk kan
vertrekken.' Bharata stond in afwachtende houding en was
vervuld van smart.
Kausalya raapte al haar
moed bijeen en begon Bharata te troosten. Zij sprak:
'Bharata! Denk eens goed na over de situatie en laat je
verdriet varen. Dit is niet de tijd om te weifelen. Rama
bevindt zich ergens middenin het oerwoud. Je vader is in
de hemel. Je moeders, je verwanten, je vrienden en
degenen die het beste met je voorhebben, het volk, allen
hebben zij groot verdriet. Zij beschouwen jou als hun
enige toevlucht. Besef dat dit alles is geschied omdat de
tijden ongunstig waren en het menselijk handelen
ontaardde in oneerlijkheid en slechtheid; vat moed en
neem een beslissing. Voig je vaders aanwijzingen. Buig je
voor het bevel van goeroe Vasishtha. Respecteer de
smeekbeden van het volk. Handel naar de vurige wens van
de ministers.'
Kausalya hield
Bharata's handen liefdevol in de hare, terwijl zij hem
trachtte over te halen het koninklijk gezag op zich te
nemen. Haar woorden ontroerden hem door hun ongewone
tederheid en hij onderging deze als een koele
sandelhoutbalsem die op zijn brandend hart uitgestreken
werd. Het waren louter zoete woorden en zij klonken
Bharata aangenaam in de oren, want Kausalya sprak geen
woord van afkeuring over zijn moeder, die immers de
oorzaak was van deze aaneenschakeling van rampen. Zij
koesterde zelfs niet de geringste twijfel aan zijn trouw;
Bharata voelde zich bij haar woorden intens opgelucht en
gelukkig. Hij was buitengewoon blij verrast te merken hoe
ruimhartig zij was en hoe oprecht haar genegenheid voor
hem was. Hij had in zijn stoutste dromen niet kunnen
vermoeden dat Kausalya hem op deze wijze zou bejegenen,
terwijl haar eigen zoon voor veertien jaar naar het woud
was verbannen. Hij had evenmin kunnen denken dat zij
zoveel diepe genegenheid zou tonen aan hem, die de zoon
was van een andere vrouw van haar echtgenoot! Wat een
groot verschil, dacht hij, tussen mijn eigen moeder en
deze Kausalya. Het was een verschil zo onpeilbaar diep,
dat het met geen enkele maat te meten was. In Kausalya
vond hij de volkomenheid en de volheid van een liefde
waarvan elk hart vervuld zou moeten zijn. Hij bracht de
handpalmen samen en sprak: 'Moeder! Uw woorden vol
tederheid vielen als een milde regen van zoetgeurend
water op mijn verscheurde hart. U hebt mij wellicht voor
Rama aangezien! Doch helaas ben ik niet die Rama met het
zuivere hart. Ik ben Bharata, geboren uit Kaikeyi; ik heb
een onzuiver karakter van haar geërfd. Ik ben
laaghartig en schaamteloos. Ik ben Rama's vijand. U hebt
mij voor Rama gehouden en hebt daarom zo vriendelijk en
liefdevol gesproken. Uw hart is Rama zo volledig
toegewijd, dat u iedereen bejegent zoals u Rama zou
bejegenen. Ik zeg u de waarheid, moeder! Hoor mij aan en
sla acht op mijn smeekbede. Moeder! Slechts zij die het
pad der rechtschapenheid bewandelen, verdienen het te
regeren. Wanneer mensen als ik, met een onoprechte
inborst en twijfelachtige vermogens het land regeren, zal
de aarde verworden tot een afspiegeling van de
onderwereld. Zelfzuchtige doordrijvers, kleingeestige
avonturiers, hebzuchtige aasgieren, pracht- en
praalminnende lieden, egocentrische individuen, mensen
die lijden aan een onuitroeibare naijver, verdienen niet
het recht macht uit te oefenen. Zij schaden de belangen
van het volk dat zij regeren; zij ondermijnen de
fundamenten van dharma. Zij zullen het koninkrijk te
gronde richten. Slechts zij die een deugdzame en
rechtvaardige levenswijze volgen, zijn het waard over
anderen te heersen. Ik kan er maar één
vinden die aan deze maatstaven voldoet en dat is Rama.
Ben andere persoon die hiervoor in aanmerking komt, ken
ik niet. Ik zal derhalve terstond vertrekken en mij aan
Rama's voeten werpen; ik zal hem smeken met mij mee te
gaan en hem terugbrengen naar Ayodhya. Geef mij uw
toestemming, geef mij onverwijld uw zegen.' Bharata boog
diep voor Kausalya en wachtte op
antwoord.
Kausalya voelde zich
zeer getroost door Bharata's woorden. Zij sprak: 'Zoon!
Ik merk dat in jou dezelfde gevoelens opwellen die in
mijn Rama ook leven. Als ik naar je kijk, kan ik de pijn
om ht gemis van Rama enigszins verdragen. Dus als jij je
ook naar het woud zou begeven, wat moet er dan van ons
worden? Als jij beweert dat je vertrek onvermijdelijk is,
neem mij dan ook mee. Want met wie zou ik nog mijn dagen
in dit Ayodhya moeten slijten? Het leven van de vrouw die
haar man verloren heeft en wier zoon ver weg is, heeft
ondanks de smart om het verlies, nog geen einde genomen.
Ga toestemming vragen aan Vasishtha, onze goeroe; wij
zullen het oerwoud intrekken en althans enige tijd
doorbrengen met Sita, Rama en Lakshmana. Dan kan ik
sterven.' Kausalya's woorden brachten Bharata enige
vertroosting en innerlijke vrede. Hij wierp zich aan de
voeten van Kausalya en Surmitra en begaf zich vervolgens
naar het paleis van Kaikeyi.
Bharata liep voorop en
Shatrughna volgde hem. Beiden waren zij vol verdriet en
verontwaardiging jegens Kaikeyi omdat deze, door
vertrouwen te stellen in Manthara, zoveel schade had
aangericht. Zij deden hun uiterste best om hun opkomende
woede te onderdrukken. Tenslotte bereikten zij Kaikeyi's
paleis.
Bij de toegangspoort
ontwaarden zij Manthara zelf, die, rijkelijk getooid met
juwelen, hen daar opwachtte. Shatrughna kon die aanblik
niet verdragen; hij trok haar aan de haren omlaag en
deelde rake klappen uit. 'Au! Au!', schreeuwde zij uit.
Toen haar geschreeuw Kaikeyi ter ore kwam, was deze
spoedig ter plaatse en zij begon Shatrughna de les te
lezen over zijn gedrag.
Bharata maakte van de
gelegenheid gebruik om zich te laten gaan in
ongebreidelde verontwaardiging. Hij schreeuwde tegen
Kaikeyi: 'U moet u schamen, verdorvenste aller zondaren!
Door te vertrouwen op de woorden van deze slechte vrouw
hebt u een verachtelijke zonde begaan. Hoe is het
mogelijk dat uw hart niet in tweeen brak toen het
rampzalige advies van die vrouw erin binnendrong? Hoe
hebt u het verzoek om die verderfelijke gunsten kunnen
uitspreken? Is uw tong niet tot as verbrand toen zij die
afschuwelijke wensen kenbaar maakte? Hoe durft u uw
gezicht te laten zien in dit paleis? Schaamt u zich niet
u in deze omgeving te vertonen? Ach, hoe heeft de keizer
vertrouwen kunnen stellen in de woorden van iemand die zo
boosaardig is als u? Verblind door begeerte stemde hij
erin toe zijn zoon te verkwanselen om zijn vrouw voor
zich te winnen. De samenzwering die u hebt uitgebroed was
laaghartig en bezwangerd met onheil. U hebt het zuivere
hart van de keizer bezoedeld; door u staat dit gehele
rijk in brand; u hebt de dynastie in al haar glorie
vernietigd; u hebt eeuwige schande gebracht over het
koninklijk Raghu-geslacht. Uw boze, giftige hart heeft al
dit verderf teweeggebracht. U te erkennen als mijn moeder
is een zware zonde. Hoe hebt u kunnen besluiten een ander
kwaad te berokkenen opdat uw zoon een gelukkig en
gezegend leven zou krijgen? Hebben anderen hun kinderen
niet evenzeer lief als u de uwe? Vrouwen die boze plannen
smeden voor de kinderen van anderen, bereiken slechts dat
hun eigen kinderen kwaad geschiedt. Hoe kan die kardinale
waarheid u ontgaan zijn? Dat is beslist te wijten aan de
zonden die u hebt bedreven in vorige levens. Maar nee;
dit alles is aan mijzelf te wijten. Waarom zouden anders
de zuivere, standvastige Rama, mijn geliefde broeder, en
moeder Sita, die parel van kuisheid en goedheid, moeten
dwalen in het angstaanjagende oerwoud? O, wat is dit
wreed en afschuwelijk! U moest u schamen! De noodzaak om
tegen zulk een lafhartige zondares te spreken, is op
zichzelf de uitwerking van zonden die ik in vorige levens
moet hebben begaan. O, ik vraag mij af aan welke
vreselijke zonde ik mij schuldig heb gemaakt om deze
straf te verdienen, deze schande om uit uw schoot te zijn
geboren. Zondaren vinden slechts andere zondaren als
metgezel en deelgenoot. Hoe zouden zij betrekkingen
kunnen onderhouden met goede mensen die hun leven wijden
aan verdienstelijke werken?
Deze Zonnedynastie is
heilig en zuiver als de hemelse zwaan, zonder de
geringste smet. Feitelijk bent u als uw moeder; zij liet
haar echtgenoot ombrengen om haar eigen ambities te
kunnen verwezenlijken. U hebt eveneens uw echtgenoot
gedood om uw zelfzuchtige wens in vervulling te doen
gaan. Kan een jongere zoon ooit het keizerrijk regeren
ten koste van de terzijde geschoven oudste zoon, tegen
alle regels van opvolging in? Deze noodlottige gedachte
is niet van vandaag op morgen in u opgekomen; deze moet
vanaf het eerste begin, in het verborgene als een zaadje
aanwezig zijn geweest, anders was daaruit niet plotseling
een reusachtige boom zichtbaar geworden. U die behept
bent met een dergelijk slecht karakter, had mij beter
direct na mijn geboorte kunnen smoren, dan had u mij en
het keizerrijk al deze ellende bespaard. Maar wat voor
nut heeft het nog om te weeklagen nu alles voorbij is?
Helaas! Uw verstand heeft tegen u gezegd dat u de boom om
moest hakken en het water moest geven aan de takken, uw
denkvermogen vertelde u dat u het welzijn van de vissen
zou bevorderen door het water uit het bassin te laten
lopen. Ik weet niet of ik moet huilen of lachen om uw
banale stompzinnigheid.
In plaats van mijn tijd
te verdoen door met u te praten, zou ik mij op weg moeten
begeven naar Rama en hem smeken naar Ayodhya terug te
komen, dan kan ik samen met hem terugkeren. Weigert hij,
dan ben ik vastbesloten bij hem te blijven, evenals
Lakshmana, en hem blijmoedig te dienen. Uw gelaat hoef ik
nimmer meer te zien.
Na deze woorden keerde
Bharata Kaikeyi de rug toe en vertrok, samen met zijn
broer. Kaikeyi overdacht alles wat zij verkeerd had
gedaan. Zij betreurde het dat haar plan een verkeerde
wending had genomen; zij besefte dat boze plannen, door
wie ze ook worden bedacht, hoogstens een kortstondig
geluk schenken. Daarentegen zullen zij gewis de weg
plaveien naar de uiteindelijke ondergang. Zij zag geen
enkele uitweg; zij kon geen woorden vinden om haar berouw
en haar verdriet uit te drukken, dus stond zij daar,
verstomd en als uit steen gehouwen. Kaikeyi weld vervuld
met afschuw jegens Manthara. De waarheid begon tot haar
door te dringen. Zij was verheugd dat Rama zo
rechtvaardig gehandeld had. Zij liet beschaamd het hoofd
hangen toen zij besefte hoezeer zij gezondigd
had.
Inhoud
van deze Vahini
| vorige
bladzijde
|
volgende bladzijde