Bewerkt en in het Engels vertaald 
door
B.P. Mishra 

 

 

 

 

III- De Zeldzame Kruipplant -
De Twee Wijze Mannen

 



In de vorige hoofdstukken werd al verteld dat de Heer aan elf van Zijn volgelingen op hun reis naar de Himalaya een 'Akshaya Patra' had meegegeven en dat dezen een enorme grot bij de berg Nara Nârâyana hadden gevonden, waar ze sindsdien een leven van meditatie en ascese leiden. Ook werd verteld dat Bhagavân Zich daar manifesteert als en wanneer Hem dat goeddunkt, om hen te leiden langs het pad van de geestelijke discipline. 

De ontdekking van de soma-kruipplant en andere medicinale kruiden.

Een belangrijke taak in de Nara Nârâyana-ashram is ervoor te zorgen dat er genoeg stukjes brandhout voorradig zijn om het Agnihotra-vuur (offervuur) aan te houden. Voor dat doel gaan de grotbewoners er eens per maand op uit om hout te sprokkelen. Aangezien de ashram echter op een hoogte van 5500 meter ligt, boven de boomgrens dus, moeten ze een afdaling van zes tot negen kilometer maken voor ze aan bossen of bomen komen. Al lijkt dit voor een buitenstaander vrij eenvoudig, toch brengt zo'n onderneming heel wat risico's met zich mee. Wanneer je er echter van overtuigd bent dat God met je is, is niets onmogelijk. Er gebeurde ook iets wonderbaarlijks en wel de ontdekking van een zeer zeldzaam medicinaal kruid, de kruipplant soma (somalatha). In de vedische tijd konden offers en vuurceremonien alleen worden volbracht als er een soma-kruipplant beschikbaar was, want alleen het geofferde sap van deze plant kon goden als Indra [zie SB, C5:5-12, SB C4.7-45 & C10:74-17] en Varuna 1) zo behagen dat zij bereid waren hun gaven te schenken in de vorm van een overvloedige graanoogst, rijkdom en alle andere zaken die van belang waren. In de Shastra's wordt eveneens verwezen naar de soma-kruipplant en met name naar diens wonderbaarlijke verjongingseigenschap2). Deze neemt niet alleen alle kwalen weg, maar geeft ook oude, afgeleefde mensen hun jeugd terug. 

In onze tijd zullen velen denken dat die verjonging maar een verdichtsel is. Die zou ik dan willen verwijzen naar het feit dat tussen 1940 en 1950 de eerbiedwaardige S'rî 108 Swami Vishnudasa Tapasvi ongeveer tien bekende personen3) door zo'n verjongingsproces leidde. Hij onderging de behandeling zelf ook en bereikte de leeftijd van 185 jaar. De kuur kreeg uitgebreide publiciteit in diverse Amerikaanse, Engelse en andere Europese kranten en men beschouwde het toen als het achtste wereldwonder. Toch was het succes alleen te danken aan het systematische en methodische gebruik van de soma-kruipplant. 

In de Veda's wordt met name de Moozban-berg4) genoemd als plaats waar de soma-kruipplant eens weelderig groeide. Doordat de Ariërs zich in de loop der tijden over het oosten en zuiden van India verspreidden, werd hun band met de soma-plant losser. Zij verloren langzaamaan het eens zo nauwe contact met God en daarmee werden ook de goddelijke geschenken van de natuur schaarser en schaarser. De Sathya-yuga ging over in de Treta-yuga, de Treta-yuga in de Dwapara-yuga, de Dwapara-yuga in de Kali-yuga5) en tegen die tijd waren de goddelijke planten nergens meer te vinden. De somalatha vormde hierop geen uitzondering. Daarom ging men in het IJzeren tijdperk (Kali-yuga) voor de offers puteeklatha (een andere medicinale kruipplant) gebruiken. Zij komt voor in bepaalde delen van het Vindhya-gebergte (*), gelegen in midden India. Vergeleken met de somalatha is deze kruipplant echter van een inferieure kwaliteit. 

Maar zoals men ongetwijfeld wel weet, kan alles wat goddelijk is nooit vergaan, ook al zien we daarvan alleen iets als het aan de oppervakte verschijnt. Zodra het weer verdwijnt, nemen we aan dat het verloren is gegaan. In werkelijkheid blijft dit alles in het universum in potentie aanwezig, doch alleen toegankelijk voor degene die het avontuur aandurft en ijverig wil blijven zoeken. Het blijft ontoegankelijk voor iemand met onzuivere bedoelingen. Zodra de mens zich echter uit de boeien van materialistische verlangens bevrijdt en zijn hart loutert, komen deze planten opnieuw beschikbaar en kan hij ze door oprechte inspanning verkrijgen. 

Deze eeuwige natuurwet openbaarde zich ook aan de Godzoekers uit de Nara Nârâyana-ashram. Om kleine takjes brandhout6) te verzamelen, moesten zij zich een weg door de wildernis banen. Bij één zo'n gelegenheid zagen ze op enige afstand een vreemde plant. Toen ze naderbij kwamen herkenden ze haar. Het was die zeldzame en goddelijke kruipplant, de somalatha. Twee leden van de groep zijn namelijk zeer goed thuis in zowel de Ayurveda7) als de geneeskunde. Het kostte ze geen enkele moeite de plant te identificeren en ze waren diep geroerd door deze ontdekking. De kruipplant werd daarop onder ceremonieel gezang van vedische mantra's en hymnen naar de ashram overgebracht. In de Indiase cultuur worden kruiden en medicijnen namelijk nooit als levenloze materie8) beschouwd, maar juist met veel respect behandeld, daar ze door de natuurgoden9) zijn gezegend en een goddelijke kiem in zich dragen. Vandaar dat we de voorgeschreven rituelen in acht moeten nemen wanneer we kruiden uit de wildernis meebrengen. De eerstvolgende keer dat Swami weer verscheen, lieten zij Hem de plant zien en Hij bevestigde dat het de soma-kruipplant was. Het was echter alleen aan de genade van Bhagavân Sai Baba te danken dat zij deze goddelijke medicinale plant hadden kunnen vinden. Zonder deze genade zou het in dit tijdperk van verval onmogelijk zijn geweest aan zo'n krachtig geneesmiddel te komen. Later plantte de Heer de somalatha Zelf op een geschikte plaats nabij de ashram en het is alleszins mogelijk dat zij zich daar in de komende tijd zal verspreiden. 

Op ongeveer gelijke wijze vonden de sadhaka's nog een ander wonderbaarlijk en goddelijk kruid. Wanneer het sap van de bladeren in de ogen wordt gedruppeld, krijgt de persoon in kwestie een ongewoon gezichtsvermogen. Het stelt hem in staat in de diepste duisternis net zo goed te zien als overdag. Zo kwamen zij overigens op het spoor van nog meer waardevolle kruiden. 

Twee wijzen 

God komt op aarde voor het welzijn van de gehele mensheid. Iedereen ontvangt de zegen van Zijn aanwezigheid, of hij nu rijk of arm, groot of klein is, of hij in wereldse zaken betrokken, of daar juist aan onthecht is, of hij een gezin heeft10), of zich uit de wereld heeft teruggetrokken11). Toch is het wel merkwaardig dat degenen die de wereld hebben verzaakt en een teruggetrokken leven leiden, over het algemeen weinig direct contact met Bhagavân Baba krijgen. Het is daarom op zijn plaats om hier iets over twee sadhaka's te vertellen die dat contact wel kregen. Zij behoren beiden tot de groep van elf die in de Gufa-ashram wonen.

Srî 108 Swami Vamadeva Maharaj 

Swami Vamadeva is 104 jaar (1986 - vert). Zijn wens om sanyasin te worden kwam voort uit een enorme drang om de vier hoofddeugden12) te verwerven en zoals bekend, is iemand pas gerechtigd om het leven van een sanyasin te leiden als deze deugden in zijn levensstijl13) tot uiting komen. 

Swami Vamadeva kon zich gelukkig prijzen daar hij begiftigd was met al deze deugden toen hij zich uit de wereld terugtrok. Het komt evenwel veelvuldig voor dat zelfs een gevorderde sanyasin, die al deze deugden bezit, de verleiding niet kan weerstaan om een groep volgelingen om zich heen te verzamelen en een ashram te stichten met bakstenen gebouwen, degelijk en duur. Swami Vamadeva verdient ons respect omdat hij, in plaats van anderen als discipel aan te nemen, zijn eigen denken en zintuigen wilde leren beheersen. Hiervoor had hij zich zijn hele leven al ingespannen. De ervaring leert immers dat je ten ondergaat wanneer je je gedachten niet kunt beteugelen, doch ook dat je zeker zult zegevieren als je deze de baas wordt, aangezien het hele universum ter beschikking staat van degene die zijn denken en zintuigen onder controle heeft. Met andere woorden: iemand die zich aan zijn grillige geest onderwerpt, verknoeit zowel zijn leven hier op aarde als dat in het hiernamaals. Maar iemand die zijn geest aan zich weet te onderwerpen en die tot zijn slaaf te maken, verbetert zijn kansen in beide werelden. Hier op aarde verwerft hij naam en faam, in de andere bevrijding. Dit was hetgeen Swami Vamadeva bereikte. 

Swami Vamadeva's kijk op het ashramleven is trouwens ook nogal ongebruikelijk. Volgens hem moeten we ons eigen lichaam als de ware ashram beschouwen, daar het ons onderdak verschaft tijdens ons zoeken naar God en ons streven om in God op te gaan. Ons menselijk lichaam biedt dus een schuilplaats aan de zoeker naar waarheid, naar God. Alle andere ashrams hebben in wezen weinig nut. Als je geen volgelingen hebt, noch over een gebouwencomplex als ashram beschikt, komt de kwestie van rijkdom en bezit niet aan de orde en zul je je ook niet hechten aan enige uiterlijke vorm(**). Dit leidt automatisch tot een gevoel van onthechting, dat groeit naarmate de tijd verstrijkt. Twintig jaar geleden (hij was toen 85 jaar oud) merkte Swami Vamadeva dat zijn lichaam naarmate de jaren verstreken zwakker werd en dat het onderhevig werd aan allerlei kwalen. Hij vroeg zich af of nu de tijd niet was aangebroken om vrijwillig afstand te doen van zijn lichaam. Hij behoorde namelijk tot de avadhoota's14) die, naar het voorbeeld van Rishabhadeva15), vrijwillig hun fysieke lichaam opgeven. Toen het woud, waar Rishabhadeva in meditatie verzonken was [zie SB, Canto 5, hoofdstuk 6, vers 8], vlam vatte en het vuur iedere boom, struik en plant tot as verbrandde, offerde deze namelijk zijn sterfelijk lichaam aan dat vuur en verwierf daarmee de goddelijke gelukzaligheid. [Zie ook Canto 5, hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 voor Rsabhadeva's levensverhaal].

Swami Vamadeva besloot de bevrijding te bereiken door dezelfde traditie te volgen en dacht: waarom zou ik niet naar Kashi gaan, de woonplaats van Heer Shiva zelf, daar waar de heilige wateren van de Ganges al onze zonden wegwassen, en de staat van bevrijding16) bereiken door mezelf aan de stroom van Moeder Ganges toe te vertrouwen? Met dit plan in gedachten ging hij naar Kashi en al mediterend op Heer Shiva sprong hij in de Ganges. Op dat moment gebeurde er iets wonderlijks. Alhoewel Swamiji op het met as versierde, kamferkleurige gelaat van Heer Shiva mediteerde, zag hij nu ineens een goddelijk persoon voor zich in een saffraankleurig gewaad, met een kroon van haar op het hoofd, die zijn hand in een gebaar van zegening en bescherming17) naar hem ophief. Hij was slechts enkele minuten zichtbaar en verdween toen. Maar er gebeurde gelijkertijd nog iets wonderbaarlijks. Toen de wijsgeer de Ganges indook verdween hij eerst diep onder water, maar het volgende ogenblik al verscheen zijn lichaam weer aan de oppervlakte en dreef het moeiteloos als een boomstam met de stroom mee. Nadat het lichaam op deze wijze enkele honderden meters had afgelegd, gebeurde er een derde wonder. Uit de kalme wateren van de Ganges kwam een geweldige golf omhoog, die zijn lichaam naar de oever van de rivier voerde en daarna wegebde. Het volgende moment was de rivier weer volkomen kalm en stil. 

Swami Vamadeva was toen vastbesloten niet meer van de plaats te wijken waar Moeder Ganges hem had achtergelaten. Hij zei tot zichzelf: 'Hier blijf ik in de lotushouding18) zitten mediteren. Wanneer de Ganges in de regentijd overstroomt, zal ik automatisch worden meegevoerd. Nu ik mijn lichaam eenmaal aan Heer Shiva en de op Zijn kruin rustende Moeder Ganges heb geschonken, heeft het geen verdere bescherming meer nodig. Ik laat het aan hen over om er al dan niet voor te zorgen.' [zie ook Ramakatha Rasavahini, Chapter 7b en SB, Canto 9, hoofdstuk 9, vers 14]

Diezelfde nacht nog gaf de speelse Heer Sai aan één van zijn volgelingen - een wat oudere legerofficier - een merkwaardige droom. Hij zag daarin dat Bhagavân Baba een sanyasin als een klein kind op Zijn schoot trok en hem 'laddoes'19) voerde. Zijn hele gezicht sprak van een grote moederlijke liefde voor de kinderlijke wijsgeer. In die droom werd Sai Baba's volgeling overweldigd door een gevoel van liefde en eerbied. Hij dacht bij zichzelf: wat is die sanyasin een geluksvogel. Heer Sai behandelt hem als een onschuldig kind en voert hem eigenhandig laddoes. Wat zou ik gelukkig zijn als ik een glimp van deze heilige man zou mogen opvangen. De zieners hebben immers gezegd: 'Geef je vriendschap liever aan iemand die God is toegewijd, dan aan de Heer Zelf, want alhoewel God je rijkdom en voorspoed zal schenken, kan die toegewijde je de toegang tot God Zelf verschaffen'. 

Anders gezegd: je kunt God alleen bereiken door om te gaan met goede, hoogstaande mensen20). Daarom bad deze volgeling van Baba in zijn droom met gevouwen handen: 'O Heer Sai! Laat mij het geluk smaken een glimp van deze, u zo geliefde heilige op te vangen. Mijn leven zal zeker aan betekenis winnen als ik de gelegenheid krijg om een dergelijke, vergevorderde ziel te dienen.' 

De volgende avond maakte de officier een wandelingetje langs de oevers van de Ganges. En hij had nog maar nauwelijks honderd meter afgelegd, toen hij de heilige uit zijn droom in lotushouding en verdiept in meditatie zag zitten. De man werd overweldigd door vreugde en viel languit aan zijn voeten. Hij kon zijn geluk niet op en begon met gevouwen handen Bhagavân Baba te danken. Swami Vamadeva was hogelijk verbaasd en zei: 'Ik heb je nog nooit gezien en ik ken ook die Sai Baba van jou niet. Bij mijn weten hebben we elkaar nooit eerder ontmoet en kennen we elkaar ook anderszins niet. Vanwaar dan dat onnodig eerbetoon? Kan het zijn dat u zich maar iets inbeeldt?' Sai Baba's volgeling vertelde hem daarop de droom die hij de nacht daarvoor had gehad en besloot zijn verhaal met: 'Ik heb Bhagavân Sai Baba gesmeekt om u te mogen zien en ook om mij de gelegenheid te geven u te dienen. Is het geen gelukkig toeval dat mijn gebed zo spoedig verhoord is? Dat ik u nu heb mogen ontmoeten, is mij echter niet genoeg. Daarom verzoek ik u vriendelijk mij naar mijn bescheiden woning te vergezellen en mij in de gelegenheid te stellen u enige tijd te dienen.' Zodoende kwam Swami Vamadeva door de droom van deze volgeling met Bhagavân Baba in aanraking. Bhagavân speelt met zijn toegewijden vaak een wonderlijk spel, want ineens flitste er een herinnering door de swami heen, de herinnering aan die goddelijke verschijning die zich aan hem had getoond toen hij, alvorens de Ganges in te duiken, op heer Shiva mediteerde. De beschrijving die de man van Sai Baba gegeven had, stemde daar helemaal mee overeen. 'Zou die Sai Baba dan de incarnatie van Heer Shiva zijn?' zo vroeg hij zich af. Daarop hoorde hij een innerlijke stem zeggen: 'Daar kom je alleen achter als je met deze volgeling van Sai Baba meegaat en een tijdje bij hem blijft, om te luisteren naar wat hij over zijn Heer te vertellen heeft.' 

De swami zat nu echter wel met een probleem en hij legde dat de man voor: 'Je moet weten dat ik als avadhoota sanyasin21) gewend ben in het woud te leven. Ik kan de gastvrijheid van iemand zoals u, die een gezin heeft22), dus niet aannemen. Deze antwoordde: 'Swamiji23), ik ben zeer wel op de hoogte met uw wijze van leven en zal ervoor zorgen dat uw verblijf een plaats is die u zeker zal bevallen.' In verband hiermee mag men ook de volgende 'gelukkige samenloop van omstandigheden' als een leela van Bhagavân Baba beschouwen. 

Aan de oever van de rivier bij Manikarnika Ghat is namelijk een stuk grond waar de doden gecremeerd worden. Hier verblijft een aantal sanyasins die zich aan Heer Shiva hebben toegewijd. Zij mediteren op Heer Shiva als de beschermer van alle levende wezens24) en een dag voor deze ontmoeting was een van hen overleden, zodat zijn onderkomen was vrijgekomen. De Manikarnika-crematieplaats in Varanasi is bij de asceten zeer geliefd. Dag en nacht wordt er wel ergens een brandstapel ontstoken, wat hun gevoel van onthechting versterkt en hen overtuigt van de zinloosheid van het aardse bestaan. De devotee gaf al deze informatie aan de Swami door en stelde hem voor die vrijgekomen plaats te gaan bewonen. Swami Vamadeva nam zijn voorstel met beide handen aan. 

Zo verbleef de swami enige tijd in dat hutje bij de verbrandingsplaats. Daar kreeg hij de gelegenheid om middels de verhalen van Sai Baba's volgeling, de foto's en de beschrijving van Baba's wonderdaden, iets meer over Bhagavân Baba te weten te komen. Op een goed moment werd hij zo door liefde en door een intens verlangen naar Bhagavân's darshan overmand, dat hij zich niet langer kon bedwingen en zich tenslotte aansloot bij een groep, die later de Nara Nârâyana-ashram zou stichten. Samen gingen ze naar Whitefield om Bhagavân's zegen te ontvangen. Hij werd een van de elf door Baba Zelf uitgekozen mensen, die naar de Himalaya werden uitgezonden. Zo kwam een heilige man, die in een geest van totale onthechting leefde, in aanraking met de hier op aarde geïncarneerde Heer. 

Srî 108 Swami Virajanandaji Maharaj 

Swami Virajananda is net als Swami Vamadeva, een sanyasin van een zeer hoge orde. Hij is een groot geleerde en volledig aan de wereld onthecht. Alhoewel honderd jaar oud, is hij nog fit genoeg om lange reizen te ondernemen. Lange tijd leidde hij een kluizenaarsbestaan bij Dashashwamedha Ghat in Kashi, aan de andere oever van de Ganges. Omdat hij een deugdzaam en intelligent man was, goed thuis in de geschriften en toch nederig en zonder pretenties, heeft hij door de jaren heen vele volgelingen gehad, die hun leven onder zijn leiding louterden en inhoud gaven.

Een jaar of twintig, vijfentwintig geleden hoorde hij over Baba's Goddelijke incarnatie en in 1970 bezocht hij met een stuk of twintig volgelingen Puttaparthi, waar hij twintig dagen verbleef. Meestal zijn Bhagavân's leela's ondoorgrondelijk. Soms zijn ze zelfs zo eigenaardig dat de grootste zieners en wijzen er door misleid worden. In de Hindoe-mythologie zijn daar trouwens ook talloze voorbeelden van te vinden. Neem bijvoorbeeld Satî(***), de gemalin van Heer Shiva, die aan Rama's goddelijkheid twijfelde toen deze door het woud trok en Hem, tegen het advies van Shiva Zelf in, op de proef stelde. En ontstak de grote wijsgeer Nârada niet in grote woede toen hij merkte dat Nârâyana hem het uiterlijk van een aap had gegeven, waarna Deze zelf met de mooie, door Nârada zo begeerde prinses Viswamohini trouwde? 

Welnu, iets dergelijks overkwam ook Swami Virajananda. Nadat hij twintig dagen in Prasanthi Nilayam had doorgebracht, kwam hij tot de conclusie dat als Baba al een godmens was, hij dat blijkbaar alleen maar was voor buitenlanders en rijke mensen. 

'Een incarnatie van God zou toch de belichaming van Liefde zijn en geen onderscheid mogen maken tussen arm en rijk. We zijn hier nu twintig dagen en al die tijd heeft hij zelfs niet één keer de moeite genomen ons te vragen wie we zijn en waar wij vandaan komen! Nee, hij kan onmogelijk die Belichaamde Liefde25) zijn.' 

In deze overtuiging vroeg hij zijn volgelingen de plaats onmiddellijk te verlaten en naar het noorden van India terug te keren. De eerste nacht brachten ze ergens in Dharmavaram door (een stadje op 40 km van Puttaparthi). Ze hadden er twee kamers, een voor de swami, de andere voor zijn volgelingen en bedienden. Bij het invallen van de duisternis kwam er iemand bij hem aan de deur en vroeg: 'Kan ik u even spreken?' De swami knikte bevestigend, waarop een vreemdeling de kamer binnenkwam. Hij begroette de asceet beleefd en legde hem het volgende voor: 'Swamiji! Bhagavân Baba heeft mij naar u gezonden met het vriendelijke verzoek om nu meteen met mij mee naar Puttaparthi te gaan. Mag ik u verzoeken of u zich gereed wilt maken?' Zijn voorstel viel in slechte aarde en de swami antwoordde op kleinerende toon: 'Nee! Dat doe ik niet. Hij mag dan misschien de God van de rijken zijn, maar de onze is hij pertinent niet. Hij beweert wel de Belichaming van Liefde te zijn, maar dat is hij beslist niet, want vriendelijkheid en liefde zijn bij hem ver te zoeken.' De bezoeker herhaalde echter zijn verzoek, ditmaal met wat meer nadruk. 'Maharaj! Ik ben met deze boodschap uitgestuurd en zal hier niet weggaan, tenzij u mij vergezelt. Buiten staat een auto klaar, waarmee ik u ook weer terug zal brengen.' Nadat zij nog enige woorden hadden gewisseld, besloot de swami tenslotte toch maar met de man mee te gaan, met de gedachte: per slot van rekening kan ik hier binnen zoín twee en een half uur wel weer terug zijn. 

Zodra Swami Virajananda Prasanthi Nilayam had bereikt, liet Bhagavân hem naar Zijn kamer op de bovenverdieping brengen. Op het moment dat hij de kamer binnenging en honend een stroom klachten op Baba wilde afvuren, glimlachte deze en zei vriendelijk: 'Laten we eerst wat eten, daarna mag je me net zoveel vragen stellen als je maar wilt.' Er werd onmiddellijk opgediend en na het eten ging de swami tegenover de Heer zitten, waarop Baba Zijn rechterhand opende en hem Zijn handpalm liet zien. De swami had er nog maar nauwelijks een blik op geworpen of hij werd verschrikkelijk nerveus en begon geweldig te transpireren. Op zijn gezicht stond schrik en ontzag te lezen. Er bleef niets meer te vragen overÖ De swami zag in Bhagavân's handpalm zowel zijn eigen onderkomen als zijn grote schare volgelingen. Daarbij hoorde hij Bhagavân duidelijk zeggen: Liefde, Liefde, Liefde. Wat is Liefde? Denk je werkelijk dat het een blijk van ware liefde is als je vijf tot zeven gezinsleden verlaat en vervolgens zo'n paar duizend andere mensen om je heen verzamelt? Je mag dan wel je ouderlijk huis hebben verlaten, doch nu maak je je voortdurend zorgen over de bouw van een paar lemen hutten die als ashram kunnen dienen. Je zelfverwerkelijking, het eigenlijke doel van dit bestaan, is daarbij helemaal in de schaduw komen te staan. Je stelt op het ogenblik meer belang in je volgelingen en in die huisjes. Dat is geen liefde, maar gehechtheid26). Niet lust maar liefde is de essentie van het leven. Het woord liefde mag alleen gebruikt worden in verband met toewijding en liefde voor God en niet in relatie tot begeerte en tijdelijke roem.' 

Dit was voor de swami de ervaring van zijn leven. Niemand had ooit zo met hem over spirituele zaken gesproken, noch de schijnheiligheid aan de kaak gesteld waarvan wij zo vaak het slachtoffer zijn als we spiritueel bezig zijn. Voor het eerst in zijn leven werd hem de bittere waarheid voorgehouden en wel door niemand anders dan Bhagavân zelf. Op deze wijze zag hij God in de vorm van Baba, God in de vorm van een mens, het goddelijke in menselijke gestalte27). De swami wierp zich onmiddellijk aan de voeten van de Heer ter aarde en verzocht deemoedig met een mantra te mogen worden ingewijd. De Heer antwoordde echter: 'Mantra's worden alleen aan een ware leerling gegeven'. Met andere woorden, aan iemand die zichzelf volledig aan Gods wil heeft overgegeven. Daarmee maakte Bhagavân de swami duidelijk dat deze meer geïnteresseerd was in zijn volgelingen en zijn ashram dan in het zoeken naar zijn ware zelf en zijn eigen bevrijding28). Wat voor zin had het dan hem enig spiritueel onderricht29) te geven? De asceet nam deze vingerwijzing ter harte en vroeg in alle nederigheid toestemming om te vertrekken. Bhagavân glimlachte en zei: 'Een ogenblikje nog', waarop Swami Virajananda weer ging zitten. Even voelde hij zich slaperig worden en toen hij vlak daarop weer klaarwakker was, bevond hij zich in zijn kamer in Dharmavaram in plaats van in Puttaparthi. 

De swami was zeer verrast. Hoe was bet mogelijk dat hij die afstand van 40 kilometer in nog geen seconde had afgelegd, zonder ook maar één stap te verzetten? Dit overpeinzend, bevond hij zich in de geest meteen weer aan de Lotusvoeten van de Heer en die herinnering alleen al bracht hem zegen, want hij herinnerde zich op dat ogenblik ook wat er in de Upanishaden staat over de kenmerken van een Avatâr: ëApani Paado Jayano GrahitaÖí, hetgeen Gosvâmî Tulasidas(****) tot het volgende gedicht inspireerde: 

'Bin pag chale, sune bin kana 
Kar bin Karma kare vidhi nana 
Aanan rahit sakal ras bhogi 
Bin vani vakta bada jogi 
As sab bhanti alaukik karni 
Mahima jasu jai nahin barani' 
'De Heer is iemand die loopt zonder zijn voeten te gebruiken, hoort zonder zijn oren te gebruiken en alles proeft zonder zijn mond te gebruiken. Bovendien is Hij een groot spreker zonder zijn tong te gebruiken en een gerealiseerd ziener. Zo lijkt alles wat Hij doet op een wonder. Hij is iemand wiens heerlijkheid iedere beschrijving te boven gaat.' 

Zoals Bhagavân Zelf over land en zee reist zonder zich te verplaatsen, zo kan Hij - als dat nodig is - ook het onmogelijke mogelijk maken voor hen die zich in Zijn genade mogen verheugen. De swami kwam dan ook tot de conclusie dat alles wat er gebeurd was, slechts te danken was aan Gods uitzonderlijke genade. Dat Srî Sathya Sai Baba God Zelf was, achtte hij daarmee boven iedere twijfel verheven. 

Toen hij in Kashi terugkwam, riep hij al zijn volgelingen bij elkaar en zei ze openhartig het volgende: 'In mijn volslagen onwetendheid maakte ik jullie tot mijn volgelingen en noemde mijzelf een goeroe, maar in werkelijkheid is alleen God de ware Goeroe. We mogen ons dan ook gelukkig prijzen dat Brahman - de schepper, instandhouder en vernietiger van dit universum - op aarde is neergedaald in de vorm van Bhagavân Srî Sathya Sai Baba. Laten wij daarom allen, jullie en ik, alleen Hem als onze enige werkelijke Goeroe aannemen.' Daarop verbrak hij alle banden met zijn volgelingen en zijn ashram en ging streng ascetisch leven. Zijn eenvoud en vurige devotie bleven niet onopgemerkt want in 1982 riep Bhagavân hem naar Prasanthi Nilayam en wees ook hem aan als lid van de groep die werd uitgestuurd om de Gufa-ashram te stichten. 

Het doet goed te zien dat ook andere asceten die het pad van overgave30) hebben gekozen en als sanyasins leven, Sai's incarnatie zijn gaan erkennen. 

In 1987 werd in Prasanthi Nilayam een 'Sadhu Samaj Sammelan31)í van de staat Andhra Pradesh gehouden. Ten overstaan van een groot aantal sadhu's, sanyasins en geleerden met een grote reputatie, erkende Srî 108 Swami Bhoomananda Saraswati die op dat moment de 'Sadhu Samaj' voorzat, alsmede zijn twee voorgangers, de nederdaling van God op aarde in de persoon van Srî Sathya Sai Baba. We hopen dat ook andere staten dit voorbeeld zullen volgen.


(*)In het Srîmad Bhâgavatam komt de naam van het Vindhya gebergte voor in o.a. de volgende Canto's:
Canto 5, hoofdstuk 19, vers 16
Canto 6, hoofdstuk 4, vers 20;
Canto 9, hoofdstuk 6, vers 5.

(**) Ook Sai Baba heeft zich hierover vele malen op gelijke wijze uitgelaten - vert.

(***) Zie het Srîmad Bhâgavatam, Canto 4, Hoofdstukken 3 en 4 over Satî, gemalin van Shiva.

(****) Gosvâmî Tulasidas: Dichter/schrijver/filosoof uit de 19e eeuw - vert. 

Inhoud
Woordenlijst