Hoofdstuk
4
De zonen
[in
het Engels]
Nadat de vorstinnen hun
ceremoniële bad hadden genomen, op aanwijzingen
van Vasishtha, traden zij de
paleistempel binnen, waar zich het altaar van de
familiegod bevond. Vasishtha volbracht er de
rituelen van de eredienst. Het 'payasam' dat de goddelijke
verschijning had geschonken, werd toen verdeeld
over drie gouden kommen. Vasishtha verzocht
Dasharatha naderbij te komen en sprak: 'Raja!
Geef deze kommen aan uw vrouwen - eerst één aan
Kausalya, de volgende aan Sumitra en de laatste
aan Kaikeyi.' De keizer deed wat hem opgedragen
was. Zijn gemalinnen namen de hemelse spijs aan
en wierpen zich aan de voeten van Vasishta en
Dasharatha. Vasishtha bepaalde dat zij eerst de
voeten moesten aanraken van Rshyasrnga, die de yaga
verricht had, alvorens het voedsel tot zich te
nemen.
Voor de veiligheid
lieten Kausalya en Kaikeyi hun kommen achter in
de tempel, waarna zij hun haren lieten drogen en
zich lieten kappen door hun kameniers. Intussen
betrad Sumitra het terras en plaatste de kom op
de lage ommuring. Zij liet haar haar in de zon
drogen en dacht onderwijl steeds aan de
bijzondere positie waarin zij verkeerde: zij was
de tweede gemalin van de keizer! De zoon
van de oudste vorstin is de rechtmatige
troonopvolger; de zoon van Kaikeyi, de derde
vrouw, kan ook de troon bestijgen, volgens de
belofte die de keizer heeft gedaan bij zijn
huwelijk met haar. Maar, [erratum] vroeg Sumitra zich
af, wat gaat er gebeuren als Ìk een zoon krijg?
Hij heeft helemaal geen rechten! Wat heeft het
voor nut een zoon ter wereld te brengen die
nooit enige status of soevereiniteit zal kennen?
Het ware beter géén zoon te baren dan één die
wordt achtergesteld bij de anderen. Deze
stemming duurde echter maar een ogenblik;
spoedig verzoende zij zich met de wetenschap dat
wat de Goden hebben beslist, zal moeten
geschieden; dat kan niemand tegenhouden. Zij
herinnerde zich wat haar geestelijk leidsman en
ook de keizer haar hadden opgedragen, dus liep
zij naar de kom toe, met het voornemen de inhoud
ervan op te eten, toen er plotseling als uit het
niets, een adelaar verscheen, die de kom met
zijn snavel weggriste en hoog in de lucht
verdween. Het berouwde Sumitra dat zij niet
beter op de kostbare spijs gepast had, omdat zij
wel wist hoe ontsteld de keizer zou zijn als hij
vernam wat er voorgevallen was. Zij wist zich
geen raad; zij ging regelrecht naar haar zuster
Kausalya en vertelde haar de hele geschiedenis.
Kaikeyi had zojuist haar gedroogde haar
opgebonden en voegde zich bij hen, met in haar
handen de gouden kom. De drie vrouwen bejegenden
elkaar met innige genegenheid, als waren zij
zusters die door een enkele draad van liefde met
elkaar verbonden waren.
Om het droeve
nieuws maar niet aan de keizer te hoeven
vertellen, lieten zij nog een gouden kom
brengen, waarin Kausalya en Kaikeyi ieder een
deel van hun eigen payasam deden, zodat
zij alle drie hun plaats in de tempel konden
innemen. Zij nuttigden de heilige spijs, terwijl
Rshyasrnga zijn zegen uitsprak en andere wijzen
en geleerden toepasselijke vedische gezangen
zongen. Daarna dronken de vorstinnen gewijd
water en wierpen zij [erratum] zich ter aarde voor
het altaar; zij knielden neer aan de voeten van
Rshyasrnga en begaven zich vervolgens ieder naar
hun eigen paleis.
Na verloop van
tijd verspreidde zich het nieuws onder het volk
dat de vorstinnen zwanger waren. Hun lichaam
scheen meer en meer als door een stralend licht
omgeven. De tiende maand brak aan; kameniers en
bakers wachtten de blijde gebeurtenis af en
waakten nauwlettend en zorgzaam over de
aanstaande moeders. Zodra zij hoorden dat
Kausalya barensweeën had, spoedden zij zich naar
haar paleis; terwijl zij nog onderweg waren,
vernamen zij dat de keizerlijke gade reeds
bevallen was van een prins! De volgende dag
schonk Kaikeyi het leven aan een zoon. Het
heuglijke nieuws vervulde het gehele
vrouwenverblijf met blijdschap. De dag daarop
beviel Sumitra van twee zonen.
Overal bespeurde
men tekenen die wezen op de goedgunstigheid der
Goden. Het blijde nieuws gaf alle mensen
onmetelijke vreugde. De aarde hulde zich in het
groen en de bomen stonden plotseling in volle
bloesemtooi. De lucht was vervuld van muziek.
Uit de wolken vielen zachte, geurige
regendruppels, maar alleen op de daken van die
vertrekken waar de pasgeborenen in hun wiegjes
lagen! Dasharatha's vreugde kende geen grenzen.
Na de lange jaren waarin hij ten prooi was
geweest aan hevige zielenpijn omdat hij zelfs
niet één zoon had, schonk de geboorte van zijn
vier zonen hem een onmetelijke voldoening en
onbeschrijfelijk veel geluk.
De keizer nodigde
brahmanen uit, die hij rijkelijk begiftigde met
goud, koeien en land. Hij zorgde ervoor dat er
geld en kleren aan de armen werd uitgedeeld;
bovendien schonk hij huizen aan de daklozen. Zij
die honger leden gaf hij te eten. Waar men ook
keek, zag men hoe de blijde gebeurtenis met
gejuich werd ontvangen en hoorde men het Jai, Jai-geroep van
het volk. De onderdanen dromden bijeen om uiting
aan hun vreugde te geven in muziek en dans. 'Wij
hebben nu prinsen voor de troonopvolging',
zeiden zij trots tegen elkaar; zij waren nu
zelfs nog opgetogener dan destijds over de
geboorte van hun eigen zonen. De vrouwen hielden
erediensten om God te danken voor dit blijk van
zijn genade, want zij wisten zeker dat de
geboorte van de zonen van hun keizer een
buitengewone gunst was, een teken van Gods
barmhartigheid.
Dasharatha
verzocht de spirituele leidsman van de
keizerlijke dynastie, Vasishtha, naar het paleis
te komen; op diens voorstel liet Dasharatha een
geleerde astroloog komen om de horoscopen van de
pasgeborenen op te maken. Vasishtha deelde de
aanwezigen mede dat het kind van Kausalya onder
een zeer gelukkig gesternte geboren was, op een
bijzonder tijdstip: in het goddelijke halfjaar (Uttarayana),
in de maand Chaitra (maart-april), in de
periode van de wassende maan (tussen nieuwe en
volle maan), op de negende dag van de nieuwe
maan, onder de Punarvasu ster, [de onder
deze ster geborenen zijn verlichte zielen, Avatars. Ook Sai Baba is onder
deze ster geboren] op maandag, met de ascendant
in Leeuw (Simhalagna) en in de periode
van Abhijit-overwinning, toen de wereld
in zalige rust verkeerde en het weer aangenaam
was, noch te heet, noch te koud. Kaikeyi's zoon
werd de volgende dag geboren - in Chaitra,
in de lichte periode, op de tiende dag, op
dinsdag, Gandhayoga. De derde dag werd de
tweeling geboren - in Chaitra, in de
lichte periode, de elfde dag van de nieuwe maan,
onder de Aslesha ster, Vriddhiyoga. Deze
bijzonderheden werden medegedeeld aan de
astroloog die de opdracht kreeg om op
wetenschappelijk verantwoorde wijze de
horoscopen te trekken en de keizer van zijn
gevolgtrekkingen op de hoogte te brengen.
Toen bad
Dasharatha Vasishtha om een gunstig tijdstip te
bepalen voor de naamgevingsceremonie van de
kinderen. Deze was daarop enige ogenblikken stil
in meditatie verzonken; door de helderziendheid
die hij als yogi bezat, werd hem een blik gegund
in de komende jaren. Zichzelf terugroepend tot
het normale bewustzijn sprak hij: 'Maharadja! Uw
zonen zijn geen gewone stervelingen. Zij hebben
hun gelijke niet en dragen vele namen. Zij zijn
niet van menselijke oorsprong, maar zij zijn
goddelijke wezens die een menselijke gestalte
hebben aangenomen. Het zijn goddelijke
verschijningen. Het is 's werelds gelukkige
gesternte dat hen hierheen gevoerd heeft. Ik
beschouw het als een groot voorrecht dat ik de
naamgevingsceremonie mag leiden van deze
goddelijke kinderen.' Er waren weliswaar drie
moeders, maar er was slechts één vader, dus
bepaalde Vasishtha dat de tiendaagse periode van
'onreinheid' zou beginnen te tellen vanaf de dag
dat Kausalya haar kind ter wereld had gebracht.
De elfde dag na de geboorte van Kausalya's zoon
zou daarom een gunstig tijdstip zijn voor het
naamgevingsritueel, zo verklaarde de wijze
ziener. Uit dankbaarheid voor deze gunst wierp
de keizer zich aan Vasishtha's voeten en daarop
vertrok deze naar zijn hermitage.
Ook de astroloog
stemde in met het gekozen tijdstip en hij stelde
een lijst op van alle benodigdheden voor het
ritueel. Hij overhandigde deze aan de
hoofdpriester, waarna hij vertrok, beladen met
de vele gaven die de keizer hem geschonken had.
Dasharatha liet uitnodigingen schrijven voor de
ceremonie en zond deze naar de onderkoningen,
edelen, hovelingen, wijzen en geleerden in het
gehele keizerrijk; hierbij richtte hij zich tot
eenieder op de wijze die paste bij zijn rang en
stand. De boodschappers die deze uitnodigingen
overbrachten waren Ûf ministers, hofgeleerden,
officieren Ûf brahmanen; van ieder van hen was
de eigen status afgestemd op die van de
genodigden.
Er gingen tien
dagen voorbij. De hoofdstad Ayodhya werd zo in
feestkledij gestoken en verfraaid dat zij een
allerbekoorlijkste aanblik bood. Het ganse rijk
weergalmde van muziek en zang, zodat de mensen
zich gingen afvragen of zij de engelen des
hemels hoorden zingen. De straten werden
besprenkeld met welriekende stoffen. De stad kon
nauwelijks méér bezoekers herbergen. Alleen de
wijzen en hovelingen werden toegelaten tot de
privé-vertrekken van het paleis. Voor alle
anderen, of zij nu prinsen of eenvoudige lieden
waren, had men aparte voorzieningen getroffen.
Er werden grote feesttenten (pandals)
opgezet in de paleistuinen, die plaats boden aan
alle gasten en genodigden. Vanaf hun plaatsen
hadden zij een goed zicht op de
naamgevingsceremonie en alle verrichtingen die
daarbij hoorden.
Reeds spoedig
klonk er muziek vanuit de ontvangstzaal en kon
men de brahmanen de vedische gezangen horen
reciteren. De drie vorstinnen traden de fraai
versierde zaal binnen, met de prinsjes in hun
armen. Zij straalden als goddelijke moeders, die
de Goden Brahma, Vishnu en Shiva droegen. De
gelukzaligheid en innerlijke schoonheid die zij
uitstraalden, zijn niet in aardse termen te
vatten.
Zodra de mensen
hen zagen verschijnen, welden de toejuichingen
van 'Jai' op uit hun harten. De vrouwen
zwaaiden met kamfervlammen. Er waren drie
speciale zetels voor de koninginnen klaargezet.
Kausalya was de eerste die haar
plaats innam, daarna volgden Sumitra en Kaikeyi. Dasharatha zat ter
rechter zijde van Kausalya.
De brahmanan
maakten een aanvang met de ceremonie, erop
toeziend dat alle rituelen nauwgezet werden
uitgevoerd. Zij ontstaken het heilige vuur,
waarin zij offeranden wierpen onder het
uitspreken van de bijbehorende mantra's. Er werd rijst
gestrooid en uitgespreid op gouden schalen; over
de rijst werden zachte zijden doeken gespreid en
daarop vlijden de moeders hun baby's neer.
Kausalya's kind staarde Vasishta aan alsof hij
iemand voor zich had die hij goed kende! De baby
strekte zich naar hem uit, als was hij het
liefst zo dicht mogelijk bij hem! Iedereen vroeg
zich af wat dit wonderlijke gedrag te betekenen
had. Vasishtha zelf werd door vreugde
overweldigd en was tot tranen bewogen. Hij
droogde zijn vreugdetranen en hervond met grote
moeite zijn zelfbeheersing. Hij nam een paar
korrels rijst in zijn hand en sprak: 'Majesteit!
Het kind dat ter meerdere vreugde van Kausalya
geboren is, zal evenzo het geluk van de gehele
mensheid bevorderen. Zijn deugden zullen een
ieder vertroosting en tevredenheid, blijdschap
en geluk brengen. Hij zal de yogi's en de
zoekenden op het geestelijke pad tot een rijke
bron van gelukzaligheid zijn. Daarom zal, vanaf
dit ogenblik, zijn naam Rama zijn, hetgeen
betekent: hij die behaagt.' De wijzen vonden
deze naam zeer toepasselijk en vol diepere
betekenis en riepen uit: 'Voortreffelijk,
uitmuntend!'
Toen liet
Vasishtha zijn blik rusten op de tweeling van
Sumitra. Hij voorvoelde dat de eerstgeborene een
held en een dappere strijder zou zijn, die met
onmetelijke rijkdom zou zijn begiftigd.
Vasishtha wist dat hij behagen zou scheppen in
dienstbaarheid aan Vishnu en aan zijn gade
Lakshmi; voor hem zou deze dienstbaarheid zijn
als zijn levensadem zelf. Dus koos Vasishtha
voor deze prins de naam Lakshmana. Zijn jongere broer
zou een geducht vernietiger van vijanden worden
en bovendien zou hij niet anders wensen dan in
de voetstappen van zijn oudere broer te treden.
Dit alles wist Vasishtha, daarom zegende hij dit
kind met de naam Shatrughna, dat 'doder der
vijanden' betekent.
Vasishtha richtte
nu de ogen op het kind dat Kaikeyi's bron van
vreugde was. Van dit kind zag Vasishtha dat het
aller harten met liefde en blijdschap zou
vullen; dat zijn ongelofelijke trouw aan dharma allen versteld zou
doen staan en dat het met diep mededogen en
grote genegenheid over zijn onderdanen zou
heersen. Daarom gaf hij het de naam Bharata - hij die regeert. De
mensen waren gelukkig toen zij de wijze heilige
deze bijzonderheden over de glorierijke toekomst
van de kinderen hoorden vertellen. Zij waren
vervuld van liefde voor de prinsen en noemden
hen vanaf die dag bij de namen die hun gegeven
waren: Rama, Lakshmana, Shatrughna en
Bharata.
Voor allen die de
plechtigheden hadden bijgewoond had Dasharatha
een uitgebreid feestmaal laten aanrichten. Hij
gaf iedereen die die dag gekomen was een reden
om blij en dankbaar te zijn; hij bood aan elk
van zijn gasten de gastvrijheid en de geschenken
die hun naar rang en stand toekwamen. Hij schonk
overvloedig aan liefdadige doeleinden en als
rituele boetedoening deelde hij koeien, stukken
land, goud en andere kostbaarheden uit onder de
armen en de behoeftigen. Niemand werd
teleurgesteld of tekortgedaan, want Dasharatha
had aan ieders behoeften gedacht. Na afloop van
de plechtigheden gaf hij hun met gepaste
hoffelijkheid verlof om naar huis terug te
keren. Dankzij de liefdevolle zorg van hun
moeders groeiden de kinderen voorspoedig op. Er
was echter iets merkwaardigs aan de hand, dat al
spoedig opviel. Reeds in de eerste levensmaanden
merkte men dat Lakshmana altijd Rama zocht en
Shatrughna altijd Bharata! Vanaf de dag van zijn
geboorte huilde Lakshmana schier onophoudelijk!
De kindermeisjes en andere verzorgsters
beproefden [erratum] allerlei middeltjes
en foefjes om hem te sussen, maar niets kon zijn
smart verlichten of een einde maken aan zijn
gekerm. Men vermoedde dat hij inwendige pijn had
en diende hem alle mogelijke medicijnen toe, die
evenwel niets uitrichtten. Sumitra was er daarom
van overtuigd dat de pijn van het kind niet door
medicinale hulp weggenomen kon worden, dus liet
zij de wijze Vasishtha komen. Zodra deze de
kamer binnentrad, viel Sumitra aan zijn voeten.
'Meester', smeekte zij, 'Lakshmana huilt al
sinds zijn geboorte en schreeuwt om iets waarvan
ik niet weet wat het zou kunnen zijn. Ik heb
doktoren geraadpleegd en hun adviezen opgevolgd.
Toch wordt het gehuil met de dag erger en hij
wil zelfs geen moedermelk drinken! Van slapen is
al helemaal geen sprake. Hoe kan hij ooit
gedijen als dit nog langer doorgaat? Wees zo
goed mij te zeggen waarom Lakshmana zich zo
gedraagt en zegen hem, opdat hij met dit
voortdurende gehuil ophoudt.'
Vasishtha was
enige tijd in gedachten verzonken. Toen sprak
hij: 'Majesteit! Lakshmana's pijn heeft een
buitengewone oorzaak en u tracht die te genezen
met gewone middeltjes en medicijnen! Het is
stervelingen niet gegeven ooit zijn verlangen te
verstaan. Als u doet wat ik zeg zal uw kind
rustig en tevreden zijn. Hij zal onmiddellijk
ophouden met huilen en lustig beginnen te
spartelen en trappelen. Neem hem uit zijn bedje
en leg hem naast Rama, het kind van Kausalya.
Dat is het wondermiddel.' Daarop vertrok
Vasishtha, na moeder en kind gezegend te hebben.
Gehoorgevend aan zijn woorden nam Sumitra haar
kind op, bracht het naar de wieg van Rama en
legde het naast Rama. Vanaf dat ogenblik hield
het huilen op en begon Lakshmana te kraaien van
plezier!
Zij die getuige
waren van de totale verandering beschouwden deze
als een groot wonder. Lakshmana, die tot dusver
zo deerniswekkend was geweest, begon nu blij te
brabbelen, met zijn voetjes te trappelen en zijn
handjes te zwaaien, vrolijk spartelend als een
vis die weer in het water teruggeworpen is. Hij
was nu in het bijzijn van Rama, in
gelukzaligheid ondergedompeld en zich bewust dat
Rama's genade op hem neerdaalde.
Met Shatrughna
gebeurde iets dergelijks: hij was droevig en
lusteloos en wilde niet eten. Het leek of hij
zwak en vermoeid was. Sumitra maakte zich zorgen
over deze ontwikkeling. Dus noodde zij de
familieleidsman naar het paleis en vroeg hem wat
de oorzaak zou kunnen zijn. Vasishtha glimlachte
en sprak: 'Moeder! Uw kinderen zijn niet van het
gewone soort. Zij kwamen ter wereld om een
goddelijk spel op te voeren! Leg Shatrughna in
hetzelfde bed als Bharata, dan zal zijn leven
elke dag vol vreugde en geluk zijn. U kunt uw
bezorgdheid laten varen.' Vasishtha zegende haar
en vertrok. Sumitra volgde onverwijld zijn
aanwijzingen op. Vanaf dat ogenblik was
Shatrughna altijd in Bharata's nabijheid. De
kinderen waren bijeen in grenzeloze
gelukzaligheid en gingen lichamelijk en
geestelijk met sprongen vooruit. Hun
schranderheid en majesteit namen toe van uur tot
uur, als de luister van het zonlicht.
Sumitra hoefde nu
niets meer voor haar kinderen te doen, maar
omdat zij haar tweeling liefhad als haar eigen
leven bracht zij beurtelings haar tijd door met
Kausalya en met Kaikeyi, om de kinderen te
liefkozen en te verzorgen. Zij ging van het ene
paleis naar het andere en deze nederige taak als
kindermeisje verrichtte zij met groot genoegen.
'De moederrol is niet voor mij weggelegd', zo
mijmerde zij soms als zij alleen was. Menigmaal
vroeg zij zich af hoe deze vreemde situatie was
ontstaan, dat haar kinderen gelukkig waren bij
die andere moeders in plaats van bij haar.
Ten einde raad
wendde zij zich tenslotte tot Vasishtha en
smeekte hem haar gerust te stellen. Hij
openbaarde haar de diepere oorzaak: 'Moeder!
Lakshmana is een 'deel' van Rama en Shatrughna
is een 'deel' van Bharata.' Nog terwijl hij deze
woorden uitte, riep Sumitra: 'Ja, ja! Nu besef
ik dat dit de waarheid is. Ik ben blij dat u me
die verteld hebt.' Zij wierp zich aan Vasishtha'
s voeten en begaf zich toen naar de
binnenvertrekken.
Sumitra dacht bij
zichzelf: 'Toen de adelaar wegvloog met in zijn
snavel de kostbare hemelse spijs, door de
goddelijke boodschapper geschonken, beangstigde
het vooruitzicht mij zÛ dat de keizer vertoornd
zou zijn over mijn nalatigheid, dat ik Kausalya
en Kaikeyi van dat rampzalige voorval op de
hoogte stelde. Zij gaven mij elk een deel van de
payasam uit hun kom, daarom ben ik de
enige van ons drieën die een tweeling heeft
gekregen, doordat het voedsel dat ik heb
genuttigd bestond uit twee aan mij afgestane
porties. Ach, wat is Gods wil toch een mysterie.
Niemand kan zijn macht en majesteit bevatten.
Wie zou ooit aan zijn besluit kunnen tornen?'
'Ja, het is waar',
zo troostte zij zichzelf, 'dat ik hen negen
maanden heb gedragen en de barensweeën heb
doorstaan. Maar hun werkelijke moeders zijn
Kausalya en Kaikeyi, dat lijdt geen twijfel.'
Gesterkt in dit geloof, vertrouwde zij van harte
haar kinderen toe aan Kausalya en Kaikeyi en
hielp hen met de liefdevolle verzorging van de
baby's.
De kindermeisjes
en de vele verwanten van de keizerlijke familie
vonden het heerlijk om naar de kinderen te komen
kijken. Zodra ze weer weg waren drong Kausalya
er gewoonlijk op aan dat de riten om het boze
oog af te wenden met uiterste nauwkeurigheid
werden uitgevoerd. Zo groot waren haar
toewijding en haar zorg voor de kinderen, dat
zij nauwelijks merkte hoe de dag in de nacht
overging of dat er een nieuwe dag was
aangebroken. Nog geen seconde wilde zij de
kinderen uit het oog verliezen! Altijd waren
haar gedachten bij hen; of zij zich nu baadde of
in de tempel aan een eredienst deelnam, zij wist
niet hoe snel zij weer naar hen terug moest
gaan. Bij al haar werkzaamheden haastte zij
zich, om maar zoveel mogelijk tijd aan de
verzorging van de kinderen te besteden.
Op zekere dag deed
zij Rama en Lakshmana in bad; zij bewerkte hun
krullen met geurige rook om ze te drogen en te
parfumeren. Zij droeg hen naar hun gouden
bedjes, zij zong lieve slaapliedjes en wiegde
hen in slaap. Toen zij zag dat de kinderen
sliepen, vroeg zij de kindermeisjes om een
wakend oog op hen te houden en begaf zich naar
haar eigen vertrekken, waar zij het spijsoffer
aan God gereedmaakte, om in haar eigen puja-kamer
de riten te volbrengen die een onderdeel waren
van haar dagelijkse gebed. Zij nam de gouden
schaal met het voedsel en offerde het aan God.
Enige tijd later ging zij de gebedskamer weer
binnen om de schaal weg te halen en een kleine
hoeveelheid van het geofferde voedsel aan de
kinderen te geven. Wie schetst haar verbazing
toen zij Rama daar aantrof, die voor het altaar
op de grond zat, met de offerande voor zich,
genietend van het voedsel dat zij aan God had
opgedragen? Zij kon haar ogen niet geloven!
Kausalya vroeg zich af: 'Wat zie ik nu?
Bedriegen mijn ogen mij? Is het waar, ja, k·n
het waar zijn? Hoe kon deze baby, die in zijn
wieg lag te slapen, naar de tempel komen? Wie
heeft hem hierheen gebracht?' Zij vloog terug
naar Rama's wieg en keek erin en wat zag zij?
Een slapende Rama! Zij hield zichzelf voor dat
alles op een zinsbegoocheling berustte en begaf
zich naar de tempel om de kom met het voedsel,
dat zij daar voor de godenbeelden neergezet had,
weg te halen. De kom was leeg! Hoe was dit nu
mogelijk? Wellicht hadden haar ogen haar
bedrogen toen zij het kind in de tempel meende
te zien, maar hoe kon zij de lege kom verklaren?
Dat kon toch zeker geen gezichtsbedrog zijn?
Zo werd zij heen
en weer geslingerd tussen verbazing en ongeloof.
Zij pakte de schaal, die nog een kleine
hoeveelheid van de offerande bevatte, en repte
zich naar de wieg waarin de twee baby's lagen.
Zij merkte dat Rama iets in zijn mond had dat
hem goed scheen te smaken; zij keek geamuseerd
naar zijn gezicht, toen zij inééns daarin het
ganse universum bewegen zag. Kausalya vergat
zichzelf en haar omgeving; zij stond als aan de
grond genageld en staarde verbijsterd naar het
unieke panorama dat zich openbaarde.
De dienaressen
waren ontsteld over haar gedrag en zij slaakten
bezorgde kreten maar Kausalya hoorde ze niet.
Eén van de vrouwen hield Kausalya's voeten vast
en schudde haar door elkaar tot zij zich weer
van haar omgeving bewust werd. Met een lichte
siddering kwam zij in een oogwenk weer tot
zichzelf. Het drong tot haar door dat de
dienaressen om haar heen stonden. Nog geheel in
de ban van wat zij zojuist aanschouwd had, zette
zij zich op een slaapplaats neer. Zich tot de
vrouwen wendend, vroeg zij: 'Hebben jullie goed
op dit kind gepast?' Zij antwoordden: 'Ja, wij
zijn steeds hier geweest en hebben het geen
moment uit het oog verloren.' 'Is jullie soms
een verandering in hem opgevallen?', drong
Kausalya aan. We hebben niets van een
verandering kunnen merken en zoals u ziet is het
kind in diepe slaap', was hun antwoord. Het was
Kausalya een raadsel: was wat zij aanschouwd had
waan of werkelijkheid? Als het waar gebeurd was,
waarom was het dan de dienaressen geheel
ontgaan? Zij dacht diep na en troostte zich
tenslotte met de redenering dat, aangezien de
kinderen waren voortgebracht door goddelijke
genade, men ook moeilijk anders dan een
goddelijke openbaring van hen kon verwachten.
Zij verzorgde en voedde de kinderen met intense
moederlijke zorgzaamheid. Zij groeiden met de
dag en hun stralende schoonheid nam toe, gelijk
de schittering van de wassende maan. Kausalya
putte er onmetelijke vreugde uit hen te
liefkozen en hen aan te kleden en met sieraden
te tooien.
Rama's kinderjaren
waren onbekommerd en vormden een sublieme en
prachtige periode in zijn leven. Menigmaal wierp
Kausalya zich aan zijn voeten, vergetend dat Hij
haar kind was en vouwden haar handen zich voor
Hem, omdat zij wist dat Hij goddelijk was.
Terstond vroeg zij zich dan angstig af wat
anderen wel zouden zeggen als zij haar zagen
knielen voor haar eigen kind en haar in
aanbidding zijn voeten zagen aanraken. Om haar
verwarring te verbergen, sloeg zij haar ogen ten
hemel en bad hardop: 'Heer! Behoed mijn kind
voor kwaad en onrecht.' Steeds sloot zij haar
ogen in innerlijke beschouwing van het
goddelijke kind en bad God dat zij niet zou
wankelen in haar geloof door de grillen van zijn
maya, de macht der illusie.
Zij werd getroffen door de stralenkrans om
Rama's gezicht. Zij vreesde dat de anderen
wellicht aan haar geestelijke gezondheid zouden
gaan twijfelen als zij het geheim van haar
ervaringen zou onthullen. Maar deze belevenissen
voor zichzelf bewaren kon ze evenmin. Kausalya
was zo in verwarring dat zij zich vaak
eigenaardig gedroeg, alsof zij in vervoering
geraakte door het goddelijke spel van haar zoon.
Soms snakte zij ernaar om bij Sumitra of Kaikeyi
haar hart uit te storten, als die in haar
nabijheid waren; maar zij beheerste zich, want
zij mochten eens aan de echtheid van haar
ervaringen twijfelen en die toeschrijven aan
overdrijving, of aan het verlangen om haar eigen
zoon op te hemelen.
Uiteindelijk vatte
zij moed en vertelde Dasharatha de hele
wonderbaarlijke en ontroerende geschiedenis. De
keizer luisterde aandachtig en sprak: 'Geliefde!
Dit is niets anders dan de vrucht van je
verbeelding; omdat je ·l te veel van het kind
houdt, geloof je dat hij goddelijk is en
beschouw je iedere beweging en handeling van hem
in dat licht en komt hij je ongewoon en
wonderbaarlijk voor, dat is alles.' Dit antwoord
bevredigde Kausalya niet, dus troostte de keizer
haar met wat drogredenen en zond haar heen naar
haar eigen vertrekken. Dasharatha's beweringen
hadden Kausalya niet kunnen overtuigen; zij was
immers degene die de wonderlijke voorvallen met
eigen ogen aanschouwd had? De woorden van de
keizer hadden haar niet tot andere gedachten
kunnen brengen.
Daarom wendde zij
zich tot de wijze Vasishtha en raadpleegde hem
over de echtheid van haar ervaringen. Hij hoorde
haar relaas aan en sprak: 'Majesteit! Wat u hebt
gezien is de zuivere waarheid en is niet aan uw
verbeelding ontsproten. Uw zoon is geen gewoon
mensenkind. Hij is goddelijk. U hebt hem tot
zoon ontvangen als beloning voor vele
verdienstelijke levens. Dat de verlosser der
mensheid geboren werd als de zoon van Kausalya,
is de unieke, gelukkige lotsbeschikking van de
burgers van Ayodhya.' Vasishtha schonk Kausalya
overvloedig zijn zegen en vertrok. De vorstin
besefte dat de wijze ziener de waarheid
gesproken had! Zij wist dat haar zoon de
Goddelijkheid zelf was en het gaf haar diepe
vreugde het kind gade te slaan.
Maanden gleden
voorbij. Rama, Lakshmana, Bharata en Shatrughna
konden nu zitten en kruipen. Het waren zeer
beweeglijke kinderen, daarom werd ervoor gezorgd
dat er altijd iemand was om op hen te letten,
zodat ze niet konden vallen en zich bezeren. Er
werd allerhande speelgoed voor hen aangeschaft,
waarmee ze naar hartelust konden spelen. Zonder
enig besef van tijd brachten de moeders met hun
kinderen en de kinderen met hun moeders en
kindermeisjes de dagen door, als was het één
groot feest. Allengs konden de kinderen zich
oprichten en blijven staan als zij de hand van
één van de moeders of kindermeisjes vasthielden.
Weer wat later konden zij zonder hulp overeind
komen en zetten zij hun eerste stappen. Hun
eerste pogingen en de geleverde prestaties
bezorgden hun moeders grote vrolijkheid. Het
grappige en lieve nabrabbelen van de kleinen
deed hen in lachen uitbarsten. De moeders
leerden de kinderen bapu en amma
(papa en mama) zeggen en waren blij als
zij de woorden goed uitspraken.
Bij het aanbreken
van de nieuwe dag werden de kinderlijfjes eerst
ingewreven met welriekende medicinale olie en
dan met zuiverende poeder, waarna ze werden
gebaad in het heilige water van de Sarayu. Hun
krullen werden gedroogd in geurige wierook en
hun ogen gedruppeld met collyrium, een
medicinale ooglotion. Men bracht stippen aan op
de wangen om het boze oog af te wenden en
rituele stippen op hun voorhoofd. Zij werden
gekleed in fraaie, zachte zijde en dan in
schommelbedjes gelegd, waar zij sliepen als
rozen bij het gezang van welluidende
slaapliedjes. Als zij deze aangename taken
vervulden, hadden de moeders het gevoel dat de
hemel niet een plaats is die ver weg lag in
ruimte en tijd, maar dat zij zich er middenin
bevonden!
En dan de sieraden
die de kinderen droegen! Iedere nieuwe dag nÛg
weer andere en mooiere: enkelbandjes, om de
heupen rinkelende snoeren van goud en edelstenen
en om hun hals kettingen die bezet waren met de
negen juwelen. Uit vrees dat deze harde
voorwerpen de tere lijfjes konden bezeren,
werden de sieraden op zachtfluwelen band en op
linten vastgezet.
Het valt
nauwelijks te beschrijven hoe heerlijk de kleine
jongens speelden en zich op allerlei manieren
vermaakten. Zodra zij konden lopen werden er
jongens van hun leeftijd uit de stad gehaald om
mee te spelen. De speelmakkertjes uit de stad
werden verwend met heerlijke spijzen en met
speelgoed. Zij werden bovendien overladen met
cadeautjes. Zelfs de kindermeisjes die hen naar
het paleis brachten werden rijkelijk gevoed.
Kausalya, Kaikeyi en Sumitra bekommerden zich
niet om hun eigen gezondheid of om enig ongemak
bij het grootbrengen van hun kinderen; zo
gelukkig waren zij met hen.
De eerste jaren,
waarin alle aandacht werd geschonken aan het
lichamelijk welzijn en de groei van de kinderen,
speelden zich binnen in het paleis af. Nu ze
inmiddels drie jaar oud waren, was de tijd
gekomen dat de kindermeisjes hen mee naar buiten
namen, waar ze op de speelplaats naar hartelust
konden rennen en stoeien. Bij hun terugkomst
werden zij door hun moeders verwelkomd en met
grote liefde en zorg omringd. Op zekere dag,
toen Dasharatha zich met zijn gemalinnen
onderhield, merkte hij op dat de kinderen van de
omgang met de kindermeisjes weinig zouden
opsteken. Op deze manier kregen hun
intelligentie en hun talenten weinig kans zich
te ontplooien. Dus werd een gunstig tijdstip
uitgezocht om hen in de letteren in te wijden en
werden leermeesters naar het paleis gehaald om
hen de basisbegrippen bij te brengen.
Vanaf die dag
namen de bekoorlijke kleintjes hun intrek in het
huis van hun leraar; zij legden hun kostbare
prinselijke gewaden af en hulden zich in
eenvoudige omslagdoeken, één om de heupen en één
over de schouder. Kinderen kunnen in hun
vooruitgang worden belemmerd als zij uitsluitend
onder de invloed van ouderlijke liefde en zorg
blijven. Daarom was het beter dat zij bij hun
leraar woonden, om dag en nacht van hem te
leren. Want men leert meer van ondergeschiktheid
en dienstbetoon aan zijn leraar, door hem goed
te observeren en zijn voorbeeld te volgen. De
kinderen moesten zich voeden met de spijzen die
de leraar hun voorzette. Zij straalden als de
belichaming van het brahmacharin-ideaal, van de zoekers
naar waarheid. Als de scheiding van hun kinderen
de moeders te veel werd en zij er naar
verlangden hen te zien, gingen zij naar het huis
van de leraar. Het maakte hen gelukkig te merken
hoe goed de kinderen vooruitgingen.
De leraar was niet
minder tevreden omdat zijn leerlingen blijk
gaven van standvastigheid en geestdrift. Hun
intelligentie en hun verbluffend geheugen
verrasten en verblijdden hem. Het viel hem op
dat van alle vier Rama het meest in zijn lessen
geïnteresseerd was. Rama was zo vlug van begrip
dat hij elke les foutloos kon herhalen, na hem
slechts eenmaal te hebben gehoord. Zijn scherpe
verstand deed de leraar versteld staan en deed
hem besluiten dat Rama's ontwikkeling niet
geremd mocht worden door de noodzaak om de
andere drie op zijn niveau te brengen. Dus zette
hij de anderen bij elkaar en gaf individuele
aandacht aan Rama, die buitengewoon snelle
vorderingen maakte.
Hoewel Lakshmana,
Bharata en Shatrughna eveneens zeer vlijtige
pupillen waren, was hun verlangen naar Rama's
gezelschap en zijn kameraadschap zo groot, dat,
zodra deze uit het gezicht was, zij alle
belangstelling verloren in hun lessen en in hun
plichten tegenover hun leraar. Dit had tot
gevolg dat zij Rama niet konden bijhouden en
enkele lessen bij hem achter waren.
Lakshmana was
weleens zo vermetel om tegen zijn leraar te
zeggen dat zij geen lessen of boekengeleerdheid
nodig hadden. Het gezelschap van Rama alleen zou
hen meer dan gelukkig maken! Voor Lakshmana was
Rama het leven zelf. De leermeester bemerkte hoe
merkwaardig de verstandhouding tussen de twee
kinderen was en als hij er dieper over nadacht
putte hij hieruit inspiratie. Het bracht hem de
uitspraak van de wijze Vasishtha in herinnering,
dat zij niemand anders waren dan Nara en Narayana, de onafscheidelijke
goddelijke krachten.
Inhoud van deze
Vahini | vorige bladzijde
| volgende
bladzijde
bhajans