Wie
de geestelijke weg gaat, moet zich rekenschap geven
van het onderscheid tussen het gedrag van de
natuurlijke mens en dat van de geestelijke zoeker. De
natuurlijke of sahaja-mens beschikt niet over
zielskracht of SA-hana, zit vol eigendunk,
a-Ham-kara, en is vervuld van begeerten naar de
dingen van de wereld, JA-gath, waarvan hij
verwacht dat ze hem een leven van voldoening
(janma) zullen geven. De mens die de weg gaat
van geestelijke discipline, de sadhana-mens,
wijdt zich net zo aanhoudend aan innerlijke
beschouwing van God (Sarveswarchinthana) als
het golven van de zee, en hij vergaart de schat van
gelijkmoedigheid en dezelfde liefde voor iedereen, en
voelt zich voldaan bij de gedachte dat alles van God
is en niets van hem. De geestelijke mens zal zich niet
gemakkelijk, zoals de natuurlijke mens, de
sahaja-mens, laten overmeesteren door verlies,
verdriet, boosheid, haat, zelfzucht, honger, dorst of
wispelturigheid. Deze hoedanigheden moeten zo streng
mogelijk worden beheerst, en men moet de levensreis
met veel volharding, moed, vreugde, vrede,
barmhartigheid en nederigheid ondernemen. In het besef
dat de neigingen van het lichaam geen voorrang hebben
boven al het andere moet men zelfs honger en dorst
geduldig ondergaan en zich aanhoudend wijden aan
innerlijke beschouwing van God. Ruziën over
kleinigheden, zijn humeur verliezen, boos worden
wegens de geringste belediging, zich druk maken over
dorst, honger en slapeloosheid, dat mogen niet de
eigenschappen zijn van een leerling op het pad. Kunnen
we zeggen dat natuurlijke rijst en gekookte rijst
hetzelfde zijn? Gekookte rijst heeft niet meer de
hardheid van natuurlijke rijst. De gekookte korrel is
zacht, richt geen schade aan en heeft een fijne smaak.
De ongekookte korrel is hard, aanmatigend en vol
misleiding. In beide gevallen gaat het ongetwijfeld om
zielen (jiviís) en mensen. Zij die
ondergedompeld zijn in de illusies van de objectieve
wereld en die in onwetendheid leven
(avidyamaya) zijn ëmensení, terwijl
zij die streven naar inzicht in de innerlijke
werkelijkheid (vidyamaya) geestelijke
aspiranten zijn. En God heeft met niets van dit alles
te maken. Hij is er vrij van. Wie geen illusies heeft
aangaande de buitenwereld wordt een geestelijke
aspirant, en wanneer zo iemand ook geen illusies
koestert over een innerlijke wereld, kan hij een God
worden genoemd. Zijn hart wordt de verblijfplaats van
God. Hieruit kan men afleiden dat alles is doordrongen
van God. Hoewel God natuurlijk in ieders hart woont,
is het toch noodzakelijk zich te wijden aan
geestelijke discipline, want dan kan men het zelf
ervaren, is het niet? Het is voor ons onmogelijk ons
eigen gezicht te zien! We moeten een spiegel hebben
die ons het beeld laat zien. Zo hebben we ook een heel
bepaalde weg (marga) nodig, een methode voor
geestelijke discipline waardoor we ons kunnen ontdoen
van de kwaliteiten die tot de voorbijgaande wereld
behoren (gunaís).