Door trouw te zijn aan de waarheid (sat-sankalpa) komt men 
in Gods tegenwoordigheid

[Dit hoofdstuk in het Engels]

 

lotusknop2.gif (1520 bytes)Voor wezens die deel uitmaken van de wereld van begoocheling (maya) zijn er twee poorten naar de illusie: de begeerte naar seks en de begeerte van de tong. Beide moeten door ieder mens worden overwonnen; zolang ze zich handhaven, blijven ze oorzaken van ellende. Alle wereldse verlangens vallen onder die twee. Daarom kan men zeggen dat alleen zij die deze twee bronnen van begeerten in hun macht hebben, zich met succes door deze wereld heen hebben geworsteld. Die begeerten zijn de oorzaken van alle zonden, en zonde is de mest waarop begoocheling gedijt. In feite heeft deze illusoire wereld (maya-prapancha) geen ander doel dan het onderhouden van het lichaam. Zij die streven naar bevrijding moeten de zinnen onderwerpen. "Voedsel om het lichaam te beschermen, kleding om de koude af te weren", zegt de Uttara Gita. Als de mens zich echter geheel verslingert aan het najagen van die behoeften, zal hij het doel van zijn komst hier vergeten en niet meer weten waartoe zijn activiteiten dienen en wat zijn geheiligd streven moet zijn. Maar bij alles wat een mens doet moet hij zich, net zo automatisch als hij ademhaalt, innerlijk met deze dingen bezig houden, en zich bewust zijn van deze waarheid: "Ik ben geboren om God te dienen en mijn ware Zelf te verwerkelijken." Alles wat een mens doet, zich kleden, eten, lopen, studeren, dienstbaar zijn, bewegen, moet hij doen in het geloof dat het hem in Gods tegenwoordigheid brengt. Alles moet worden gedaan in een geest van toewijding aan God.



Een landbouwer maakt zijn land gereed voor bebouwing, effent de grond, verwijdert stenen en doornstruiken, ploegt, bemest, verstevigt, bevloeit, en maakt kortom zijn grond geschikt en vruchtbaar. En na te hebben gezaaid, verplant, gewied, besproeid en gewacht, haalt hij de oogst binnen, dorst en want, en slaat het graan op. Al deze werkzaamheden worden verricht terwille van de maag. Zo moet men ook beseffen dat alle honger, dorst, vreugde en verdriet, mislukkingen en verlies, leed en boosheid, eten en begeren slechts prikkels zijn die ons helpen in Gods tegenwoordigheid te komen. Als we deze houding aannemen zal al datgene wat ons overkomt nooit meer besmet worden door zonde. Ook de begeerten zullen verdwijnen, zonder een spoor na te laten van naam en vorm. 

Iemand die ziek is, of zich in iets verdiept, kan geen smaak vinden in voedsel of iets anders dat hij tot zich neemt. Net zo zal degene wiens hart wordt beheerst door duisternis (thamas) en grilligheid geen vreugde ervaren in de herhaling van Gods naam (namasmarana), het zingen van geestelijke liederen (bhajana), of meditatie (dhyana); Nee, onder zulke omstandigheden kan er nooit vreugde opwellen. De tong zal zoetheid zijn zolang er suiker op ligt. Zolang de lantaarn van toewijding brandt in de gang van het hart, zal er geen duisternis zijn. Het hart zal dan vol zijn van het licht van gelukzaligheid. Iets bitters op de tong maakt de hele tong bitter. Wanneer begeerte en boosheid binnendringen in het hart, verdwijnt het licht en wordt het uitzicht beheerst door duisternis, zodat een mens het ene na het andere leed krijgt te verduren en het ene na het andere verlies. Daarom moeten zij die ernaar streven in de heilige tegenwoordigheid van de Heer te komen, zich bepaalde gewoonten, disciplines en kwaliteiten eigen maken. De gebruikelijke levensstijl waaraan de mens gewend is geraakt, zal niet naar God toe leiden. Die levensstijl zal door geestelijke discipline (sadhana) een zekere wijziging moeten ondergaan. Kijk naar de kraanvogel: hoe snel stapt hij door het water. Maar tijdens het lopen kan hij geen enkele vis vangen. Om dat te kunnen moet hij rustig worden en bewegingloos blijven staan. Zo is het oon onmogelijk zich te verzekeren van de vis van waarheid (sathya), goddelijke deugd (dharma) en vrede (santhi), als men voortsnelt met eigenschappen zoals begeerte en boosheid. Welke geestelijke discipline je ook beoefent, je moet zonder onderbreking Gods naam blijven herhalen. Dan alleen kun je de eigenschappen die tot je natuur behoren, zoals begeerte en boosheid, overwinnen. Alle heilige geschriften leren ons slechts deze les: omdat God de universele bestemming is, de eindbestemming van de levensreis, moeten we Hem voortdurend voor ogen houden en de geest die ons doet afwijken van het pad aan ons onderwerpen. Rond degene die zijn spreken beheerst en voortdurend op God contempleert, verzamelen zich automatisch alle goede eigenschappen. Kijk! In de Dwapara Yuga (het derde van de vier wereldtijdperken) plukten de Kaurava's de vruchten van hun vroegere goede daden (punya), en toch gaven ze zich over aan het kwaad (papakarma), terwijl de Pandava's, ondanks het lijden als gevolg van vroegere slechtheid, slechts het goede dachten en deden. Dit is het verschil tussen de verstandigen en de onverstandigen. De Kaurava's waren slaven van de zucht naar voedsel en seks, en de Pandava's deden alles ter ere van God, en lieten zich leiden door waarheid en rechtschapenheid. Wie overstelpt wordt door droefheid heeft geen enkele belangstelling voor een smulpartij of een gevecht. Zo kan ook de echte godzoeker, die ondergedompeld is in gedachten aan God, geen bekoring vinden in wereldse dingen, of er zelfs maar aan denken.

lotusknop2.gif (1520 bytes)

Inhoud
Woordenlijst