Hoofdstuk
6 (a)
De oproep en de eerste overwinning
[in
het Engels]
Ten
oosten van de keizerlijke hoofdstad Ayodhya leefde in die
tijd de wijze Vishvamitra, die zich in strenge ascese
afgezonderd had. Hij had besloten tot het volvoeren van
een heilige offerceremonie, die bekend stond als
yajna, de ritus waarbij alle slechte neigingen in
het vuur worden verbrand. Doch, telkens als hij de ritus
aanving, ontwijdden demonen het offer en bezoedelden de
heiligheid van de ceremonie. Zij lieten stukken vlees op
de gewijde plaats neervallen en maakten die ongeschikt
voor een dergelijke vedische plechtigheid. Op alle
mogelijke manieren belemmerden zij hem de heilige taak te
verrichten. Vishvamitra was ten einde raad. Hij ging naar
de hoofdstad Ayodhya om de keizer zelf op te
zoeken.
Toen het bericht kwam
dat de wijze man in aantocht was, zond de keizer zijn
ministers op weg om hem met gepast eerbewijzen naar het
paleis te begeleiden. Zij verwelkomden hem aan de
stadspoort en brachten hem tot aan de paleisdeuren.
Binnen in het paleis reciteerden brahmanen vedische
gezangen, terwijl Dasharatha Vishvamitra's voeten waste
en, zoals voorgeschreven is in de heilige Geschriften en
de gewoonte is bij bezoeken van wijzen, sprenkelde hij
enkele druppels van het aldus gewijde water op zijn
hoofd. Vishvamitra werd naar de binnenvertrekken gebracht
en naar een hoge stoel geleid, waar de leden van het
keizerlijke hof in eerbiedige houding omheen stonden.
'Dit is waarlijk een grote dag!', riep Dasharatha uit.
Hij betuigde zijn blijdschap over de onverwachte komst
van deze heilige man en over de hem gegeven kans deze te
dienen en eer te bewijzen. Vishvamitra gebood de keizer
en zijn ministers plaats te nemen en zij gehoorzaamden
hem.
De wijze informeerde
hoffelijk naar de gezondheid en het welzijn van de keizer
en zijn familie en naar de vrede en welvaart in het
keizerrijk. Hij vroeg Dasharatha of diens bewind werd
gekenmerkt door krachtdadigheid en veiligheid en of zijn
regering borg stond voor een blijvende vooruitgang van de
onderdanen. Dasharatha antwoordde dat, dankzij Gods
genade en de zegen van heiligen en wijzen, zijn
onderdanen met plichtsbetrachting en vreugde hun eigen
taken vervulden zonder angst voor mislukking en dat de
regering immer de gestage bevordering van het welzijn van
de bevolking voor ogen had. Hij zei dat zijn regering op
velerlei wijze het geluk en de veiligheid van het volk
trachtte te bevorderen en te bewaren. Dasharatha
verlangde er vurig naar te weten wat de reden was van
Vishvamitra's komst. Hij verzekerde Vishvamitra dat hij
altijd voor hem klaarstond om iedere wens, hoe gering
ook, te vervullen. Hij verklaarde met grote toewijding
dat hij zich van elke taak die de wijze hem mocht
opleggen, ijverig zou kwijten. Hij hoefde slechts te
weten wat hij voor de wijze kon doen. Vishvamitra knikte
goedkeurend.
Hij wendde zich tot
Dasharatha en sprak: 'Ik zal nu in uw aanwezigheid niet
méér zeggen dan dat u een zeer rechtschapen
heerser bent die gasten en smekelingen eerbiedigt en dat
u de belichaming bent van geloof en toewijding. Het feit
dat het keizerrijk gelukkig is onder uw bestuur is
daarvan voldoende bewijs. Het welzijn der onderdanen
hangt af van het karakter van hun vorst. Het volk leeft
in vrede, of in angst en bezorgdheid, al naargelang hij
die regeert goed of slecht is. Waar ik ook mijn oor te
luisteren heb gelegd, overal werd mij verteld dat Ayodhya
de enige plaats is waar het volk vervuld is van liefde en
trouw aan zijn souverein en waar de vorst grote
genegenheid en achting koestert voor zijn onderdanen. Tot
in alle uithoeken van uw keizerrijk heb ik deze
bemoedigende boodschap vernomen! Ik weet derhalve dat uw
woorden rechtstreeks uit het hart komen. Daaraan twijfel
ik geen ogenblik; u zult uw belofte gestand doen. U zult
uw eens gegeven woord nakomen.'
Deze woorden van de
wijze ontroerden Dasharatha diep. 'Grote mannen houden
zich slechts bezig met werken die de gehele wereld ten
goede komen. En wat zij ook doen, zij zullen nimmer de
uitdrukkelijke geboden der heilige Geschriften
overtreden. Voor al hun plannen moeten zij een grondige
reden hebben, want al hun daden worden hun door Gods wil
ingegeven. Dus ben ik steeds bereid om u te dienen en ook
uw geringste wens te vervullen, met alle middelen die mij
ter beschikking staan', antwoordde hij. Dasharatha zwoer
keer op keer dat hij het bevel van de wijze zou
uitvoeren.
Dit verheugde
Vishvamitra zeer. 'Ja! Zoals u aangaf, komen wij niet uit
ons kluizenaarsverblijf te voorschijn zonder reden. Ik
ben tot u gekomen met een verheven doel! Als ik naar uw
geestdriftige reactie luister, ben ik des te meer
verheugd! Ik ben vervuld van vreugde dat mijn missie
vruchtbaar blijkt te zijn. U blijft toch bij uw belofte,
nietwaar?', vroeg Vishvamitra. Dasharatha antwoordde
zonder aarzelen: 'Meester! Deze vraag zou u misschien
anderen moeten stellen, maar Dasharatha is er de man niet
naar om een eens gegeven woord te breken! Hij zou eerder
zijn leven geven dan zichzelf te schande te maken door op
zijn belofte terug te komen. Wat groter schat heeft een
vorst dan moraliteit en integriteit? Zij alleen verlenen
hem de kracht om zich van zijn vele verantwoordelijkheden
te kwijten. Als deze twee deugden verloren gaan, wordt
het keizerrijk als een woning zonder licht, als een
wildernis geteisterd door aperij en door partijstrijd.
Dan wordt het verscheurd door anarchie en terreur.
Uiteindelijk zal de keizer zijn ongeluk tegemoet gaan. Ik
ben ervan overtuigd dat tot in lengte van dagen mijn
dynastie van een dergelijke ramp verschoond zal blijven.
Laat daarom elk spoor van twijfel varen en vertel mij
welke missie u naar Ayodhya gevoerd heeft en aanvaard die
diensten die deze toegewijde dienaar u bereid is aan te
bieden.'
Vishvamitra sprak:
'Neen, neen! Er was geen twijfel in mijn hart. Ik sprak
die woorden slechts omdat ik van uzelf wilde horen, hoe
standvastig u de waarheid trouw zou blijven! Ik weet dat
de Ikshvaku-heersers zeer verknocht zijn aan de plicht
het gesproken woord in daden om te zetten. Welnu! Ik
verlang slechts één ding van u. Ik vraag
niet om rijkdom of grond, noch om wapens of koeien, noch
om regimenten of bedienden. Al wat ik wens is dat twee
van uw zonen, Rama en Lakshmana, mij vergezellen. Wat
hebt u daarop te zeggen?', vroeg de wijze.
Toen hij dit hoorde,
verloor Dasharatha zijn evenwicht en viel achterover. Het
kostte hem enige tijd om zich te herstellen. Nadat hij
weer tot kalmte was gekomen, raapte hij al zijn moed
bijeen om een paar woorden te spreken. Hij sprak:
'Meester! Wat voor nut kunnen deze jongens voor u hebben?
De opdracht waarvoor u deze jongens wilt meenemen, kan ik
beter vervullen dan zij, denkt u niet? Geef mij die kans.
Stel mij in de gelegenheid in mijn leven iets te doen dat
waarde heeft. Zeg me wat uw missie inhoudt; het zal mij
vreugde schenken.' De wijze antwoordde: 'Het is mijn
vaste overtuiging dat de taak die deze jongens kunnen
volbrengen, door niemand anders ondernomen kan worden.
Zij alleen kunnen deze taak tot een goed einde brengen;
noch uw miljoenen onderdanen kunnen dat, noch uzelf bent
daartoe in staat! Kinderen als zij zijn nooit eerder op
aarde verschenen. Evenmin zullen dergelijke jongens in de
toekomst ooit weer geboren worden. Dat is mijn diepe
overtuiging. Luister! Ik besloot tot het volbrengen van
een vuurofferceremonie (yajna) maar telkens
wanneer ik met de inleidende handelingen begin, komen er
boze geesten en demonen als uit het niets bijeen en
plegen heiligschennis. Zij onderbreken de plechtigheid en
stapelen de ene stoornis op de andere. Ik wil dat de
jongens deze demonen afweren en de yajna tegen
zulke walgelijkheden beschermen, zodat ik de ceremonie
tot een goed einde kan brengen. Dat is mijn doel en mijn
wens. Wat zegt u nu?', vroeg Vishvamitra ernstig met
luide en zware stem.
De keizer antwoordde:
'Meester! Hoe kunnen deze tere, kleine jongens een
dergelijke reusachtige taak uitvoeren? Ik sta hier klaar
en ik ben ten volle bereid. Ik zal meegaan met mijn
strijdwagens, infanterie, cavalerie en strijdolifanten en
ik zal zowel de offerplaats als uw kluizenaarsverblijf
bewaken. Ik zal erop toezien dat de yajna tot een
goed einde wordt gebracht, zonder onderbrekingen. Ik heb
enige ervaring in het strijden tegen deze demonische
legers, want zoals u weet, heb ik aan de zijde der Goden
tegen ze gevochten; ik heb de Goden de overwinning
gebracht. Het zal me geenszins zwaar vallen. Ik zal
terstond maatregelen treffen om u te vergezellen. Sta mij
toe dit te doen', smeekte hij.
Toen hij deze woorden
hoorde, sprak de wijze: '0 majesteit! Ondanks alles wat u
hebt gezegd, ben ik niet gerustgesteld. Ik verzeker u
nogmaals dat u tegen deze taak niet bent opgewassen.
Beseft u niet dat deze opgave zelfs mijn vermogens te
boven gaat, hoewel ik geprezen word als nagenoeg
almachtig en alwetend? Hoe kunt u dan deze taak op uw
schouders nemen en verwachten dat u zult slagen? U
beschouwt deze jongens als gewone kinderen. Dat is een
vergissing die voortkomt uit de genegenheid die u als
vader voor hen koestert. Ik ben er diep van doordrongen
dat zij de goddelijke Macht zelf zijn, in menselijke
vorm. Aarzel niet. Houdt u aan uw plechtig gegeven woord
en geef ze nu ogenblikkelijk met mij mee. Zo niet, dan
legt u zich erbij neer dat u geen man van uw woord bent
en ik zal heengaan. Het is het één of het
ander. Beslis snel; dit is geen aangelegenheid die
weifeling of uitstel duldt!' De keizer schrok van de
scherpe toon in Vishvamitra's stem. Hij werd door angst
overweldigd. In zijn wanhoop vroeg Dasharatha om bijstand
van zijn familieleidsman. Vasishtha kwam naar het hof en
toen hij en Vishvamitra elkaar zagen, glimlachten zij en
wisselden enige woorden waaruit wederzijds respect klonk.
Van de keizer hoorde Vasishtha wat er voorgevallen was.
Natuurlijk wist Vasishtha wel degelijk dat de prinsen
goddelijke wezens waren. Dus besloot hij de keizer te
adviseren zich niet de minste zorgen te maken, maar de
jongens met vreugde aan de liefdevolle hoede van de wijze
Vishvamitra toe te vertrouwen.
Dasharatha voerde ter
verdediging aan dat de gezondheid van de jongens de
laatste maanden te wensen overliet en dat ze zelfs niet
het lichamelijke uithoudingsvermogen bezaten om zich in
de strijd tegen demonen te begeven. 'Wij maken ons reeds
geruime tijd zorgen om hun gezondheid en nu dit van hen
gevergd wordt, is het alsof men ons zout in een open wond
strooit. Mijn verstand verzet zich tegen het idee dat ik
de jongens op weg moet sturen om tegen demonen te
vechten. Ik zal mijn kinderen verdedigen, al kost het mij
mijn eigen leven', jammerde de keizer.
Vishvamitra onderbrak
hem en sprak: 'Sire! Waarom dit dwaze gelamenteer? U had
geen belofte moeten doen die u niet kon nakomen. Een
heerser begaat een zware zonde als hij zijn woord geeft
zonder eerst de voor- en nadelen af te wegen en, als hem
wordt gevraagd zijn belofte gestand te doen, om de daad
dan uit te stellen, zijn woord terug te nemen of zelfs te
handelen in strijd met zijn gegeven woord. Dit is vorsten
als u volkomen onwaardig. Ik wijs de hulp die u aanbiedt
vol droefheid af. De hulp die men geeft, ook de
geringste, die voortkomt uit een diep verlangen naar
dienstbetoon dat opwelt uit het hart, is van evenveel
waarde als het geven van zijn leven. Halfhartige en
aarzelende hulp, hoe omvangrijk ook, is verwerpelijk. Ik
heb niet de wens u leed te berokkenen en uw hulp af te
dwingen. Welnu! Leef in vrede met uzelf en met uw zonde,
ik ga heen.' Vishvamitra stond op en maakte aanstalten om
te vertrekken. De keizer wierp zich aan zijn voeten en
bad om meer licht en meer tijd. Hij hoopte dat hij mocht
inzien wat zijn plicht was. Hij smeekte de wijze of deze
hem wilde overtuigen van de redelijkheid van zijn eis,
opdat hij zijn plan ten uitvoer kon brengen.
Toen hij dit hoorde
riep Vasishtha Dasharatha bij zich en gaf hem raad. Hij
sprak: 'Majesteit! U verhindert door uw houding een op
handen zijnde kosmische onthulling, een machtige
vervulling. Omdat uw hart door ouderlijke genegenheid
wordt beïnvloed, is de waarheid voor u versluierd.
Er zal uw zonen geen kwaad geschieden. Neen, nooit ofte
nimmer. Er is geen heldendaad die hun vermogen te boven
gaat. Zij vertegenwoordigen formidabele goddelijke
Krachten die deze menselijke vorm hebben aangenomen, met
het vooropgezette doel demonen en demonische krachten te
vernietigen. Talm daarom niet langer en laat de jongens
ontbieden. Het is nu niet de tijd om u in hun fysieke
kracht of de mate van hun intelligentie te verdiepen. Sta
liever stil bij de Goddelijkheid die iedere minuut van
hun leven uit hen opbruist. Er bestaat geen kracht die
daartegen opgewassen is, vergeet dat niet!' Na nog meer
raadgevingen van deze aard, liet Vasishtha de prinsen
Rama en Lakshmana komen. Zodra zij hoorden dat de wijze
zieners Vishvamitra en Vasishtha hen wilden spreken,
kwamen zij aangesneld. Toen zij de troonzaal betraden,
bogen zij eerbiedig. Eerst wierpen zij zich aan de voeten
van hun vader, vervolgens aan die van Vasishtha, hun
leraar, en tenslotte aan die van Vishvamitra. Met een
glimlach om de lippen wendde Vishvamitra zich tot de
jongens toen zij overeind kwamen en eerbiedig terzijde
stonden. Hij sprak: 'Jongens, willen jullie met mij
meegaan?' De prinsen waren opgetogen bij het
vooruitzicht.
Bij deze woorden raakte
Dasharatha nog meer ontmoedigd en hij verbleekte. Rama
zag hoezeer het zijn vader bedroefde dat hij met
Vishvamitra's voorstel had ingestemd. Hij kwam zachtjes
naderbij en sprak: 'Vader! Waarom bent u treurig als ik
met deze grote wijze meega? Bestaat er een betere manier
om dit lichaam te benutten dan om het in dienst te
stellen van anderen? Dit lichaam is juist voor dat doel
aan ons gegeven. En is dit niet een verheven middel om
mij nuttig te maken, als ik deelneem aan de heilige taken
van de asceten en hen van hun kwelgeesten kan verlossen?
Niets is ons onmogelijk, wel? Wij zullen de demonen
(rakshasa's) vernietigen, hoe woest zij ook mogen
zijn, en de wijzen vrede brengen. Als u ons dit toestaat,
zijn wij bereid nu direct op weg te gaan.' Deze moedige
woorden deden Dasharatha's bezorgdheid enigszins
afnemen.
Maar de keizer
worstelde nog met zichzelf en wist niet wat hij moest
zeggen. Hij trok Rama naar zich toe en sprak: 'Zoon! De
rakshasa's zijn geen gewone vijanden! Men zegt dat
zich Sunda, Upasunda, Maricha en Subahu onder hen
bevinden. Zij zijn afgrijselijk wreed. Hun fysieke
verschijning is te afschuwelijk voor woorden. Zulke
afschrikwekkende gestalten heb je tot nu toe nooit hoeven
aanschouwen. Ik moet er niet aan denken dat je oog in oog
met hen zult staan. Hoe kun je vechten tegen zulke
bedriegers, die zo bedreven zijn in vermomming en
gedaanteverwisseling? Tot dusver heb je zelfs van het
woord 'strijd' niet gehoord of ooit een veldslag
meegemaakt. En nu wordt er plotseling van je verwacht dat
je tegen zulke geduchte vijanden gaat vechten! Helaas!
Het noodlot is werkelijk uitermate wreed. Ach! Moeten
mijn zonen, die op de drempel van het leven staan, deze
monsterlijke beproeving ondergaan?'
Terwijl deze gedachten
hem door het hoofd maalden, stortte Dasharatha een vloed
van tranen door de zielenangst die hem kwelde. Lakshmana
bespeurde de morele zwakheid van zijn vader. Hij sprak:
'Vader! Vanwaar deze tranen? Wij zijn geen bangelijke
meisjes! Het slagveld is onze rechtmatige arena, oorlog
is onze legitieme plicht en bescherming van de
rechtschapenheid is onze ware verantwoordelijkheid.
Dienstbetoon aan de wijze zieners en het handhaven van de
zedelijke gedragsregels zijn als onze adem zelf. Het
verbaast mij dat u bedroefd bent terwijl wij zo'n
glorierijke missie gaan ondernemen. De wereld zal u
uitlachen om dit vertoon van zwakheid. Laat ons gaan met
uw liefde en uw zegen. Ook ik zal mijn broer vergezellen
en terugkeren met de glorie van de
overwinning.'
Rama zag dat zijn vader
overmand werd door genegenheid voor hem. Hij liep naar de
troon en nam liefdevol zijn vaders hand in de zijne. Hij
sprak: 'Vader! Het schijnt dat u vergeten hebt wie u
bent. Herinner u weer wie u bent, in welke keizerlijke
familie u werd geboren, welke voorvaderen deze familie
onsterfelijk hebben gemaakt en hoeveel roem zij hebben
vergaard. Dan zult u niet langer schreien. U bent een
telg uit de Ikshvaku-dynastie. Tot de dag van vandaag
hebt u uw jaren doorgebracht als de belichaming van
dharma. De drie werelden (hemel, aarde en hel)
hebben u geprezen als degene die plichtsgetrouw zijn
plechtige geloften is nagekomen, die de rechtschapenheid
heeft betracht en beschermd, en die zich heeft bewezen
als de meest geduchte held op het slagveld, of waar ook.
U zult zich ervan bewust zijn dat er geen grotere zonde
is dan een eens gegeven woord terug te nemen. Het
verbreken van een belofte, aan de wijze Vishvamitra
gedaan, zal uw eerlijke naam bezoedelen. Uw zonen kunnen
deze slechte reputatie niet dulden. Als uw daden in
tegenspraak zijn met uw woorden zult u geen deel hebben
in de verdienste van de offers die u hebt gebracht of
zelfs maar van nuttige daden zoals het slaan van bronnen
of het planten van bomen. Waartoe zal ik nog uitweiden?
Wij, uw zonen, zien het als een schandvlek waarvoor wij
beschaamd het hoofd moeten buigen, als wij alleen maar
horen zeggen dat Dasharatha zijn plechtige belofte heeft
gebroken. Dat is een onuitwisbare smet op de reputatie
van de dynastie. Uw genegenheid voor uw zonen is blind;
deze aanhankelijkheid is niet gebaseerd op
onderscheidingsvermogen. Zij zal straf over ons brengen
in plaats van bescherming. Als het werkelijk genegenheid
jegens ons is die u drijft, dan zou u aandacht moeten
schenken aan het verbreiden van onze reputatie, nietwaar?
Het is natuurlijk niet aan ons om u raad te geven. U weet
dit alles zelf maar al te goed. Uw aardse liefde heeft u
in dit moeras der onwetendheid getrokken; nu kost het u
moeite te erkennen wat uw plicht is. Wat ons betreft, wij
hebben geen spoor van vrees. De bruid van de overwinning
zal ons gewis omhelzen. Aarzel niet, zegen ons en
vertrouw ons toe aan de zegen van Vishvamitra.' Aldus
pleitte Rama; vervolgens boog hij diep en raakte met zijn
hoofd zijn vaders voeten aan.
Dasharatha trok Rama
naar zich toe en streelde zijn hoofd. Hij sprak: 'Zoon!
Alles wat je gezegd hebt, is waar. Je woorden zijn als
kostbare juwelen. Ik zal niet zo dwaas zijn ze te
ontkennen. Ik zal nu onmiddellijk met mijn volledige
krijgsmacht overgaan tot de strijd en de heilige
ceremonie van deze wijze beschermen, met inzet van al wat
ik bezit. Maar mijn verstand kan het idee niet aanvaarden
om je in de armen van die demonische rakshasa's te
drijven; juist nu jullie pas sinds korte tijd worden
opgeleid in de krijgskunde en het gebruik van wapens.
Geen vader zal willens en wetens de zonen die hij verwekt
heeft aan de klauwen van een tijger overleveren. En vind
jijzelf het juist om ons in droefenis te dompelen? We
hebben jullie door onze streng-zedelijke leefwijze
verworven en jullie gekoesterd als onze eigen adem. Ach!
Wat kan een mens uitrichten als het lot tegen hem is? Ik
zal niet jullie of wie ook de schuld geven; het gebeurde
is de vrucht van de zonden door mijzelf
begaan.'
Zo klaagde Dasharatha
zijn leed, met de hand op zijn voorhoofd. Rama glimlachte
en sprak: 'Vader! Wat is dit voor zwakheid? U spreekt
alsof u ons eigenhandig in de muil van een tijger zou
drijven. Beseft u dan niet dat wij geen offerdieren zijn?
Beschouw ons als leeuwenwelpen en laat ons op deze
heilige missie gaan met uw zegen. Koningen en keizers
mogen een heilige opdracht niet uitstellen!' Bij het
horen van deze tamelijk scherpe opmerkingen van Rama
stond Vasishtha op en sprak: Uitstekend! Dasharatha, hebt
u het gebrul van de leeuw gehoord? Waarom zouden wij daar
het gehuil van de jakhals op laten volgen? Sta op! Zend
een boodschap naar hun moeders en laat hen hierheen
komen; stel uw zonen ten dienste van Vishvamitra.' Bij
deze woorden besefte Dasharatha dat hem niets anders
overbleef dan te gehoorzamen, dus liet hij zijn
gemalinnen ontbieden.
De koninginnen
verschenen met gesluierd hoofd; zij raakten de voeten aan
van de twee wijzen en van Dasharatha, waarna zij zich bij
hun kinderen voegden en hen liefkozend over hun haren
streelden. Vasishtha richtte als eerste het woord tot
hen. Hij sprak: 'Moeder! Onze Rama en Lakshmana zijn
gereed om met Vishvamitra mee te gaan, opdat zij zijn
yajna-ceremonie behoeden voor verstoring en
tegenwerking door demonische horden. Zegen hen voor zij
vertrekken.' Zodra zij dit hoorde hief Kausalya het hoofd
en vroeg verbaasd: 'Wat hoor ik nu? Moeten deze jonge
kinderen de yajna die de grote wijze wil
volvoeren, bewaken en beschermen? Mij is verteld dat
mantra's met hun goddelijke kracht de beste
wapenrusting zijn. Hoe durft een gewone sterveling de
last op zich te nemen om de yajna tegen kwade
invloeden te beschermen? De verantwoordelijkheid voor het
welslagen van de yajna berust bij de deelnemende
priesters; hun rechtschapenheid is daarbij
doorslaggevend.'
Dit kwam Vasishtha
juist voor, maar toch leek het hem goed wat meer licht op
de situatie te werpen. 'Kausalya! Moeder! De yajna
van Vishvamitra is geen alledaagse ceremonie! De
ritus wordt door allerlei belemmeringen getroffen en deze
veroorzaken grote onrust.' Vasishtha werd in zijn uitleg
onderbroken door Kausalya, die sprak: 'Ik ben werkelijk
verbijsterd te horen dat yajna's die door wijzen
en zieners worden uitgevoerd, overschaduwd kunnen worden
door angst en onzekerheid. Ik geloof stellig dat geen
enkele macht bestand is tegen enig heilig voornemen. De
wijze koestert zijn verlangen en dorst naar de vervulling
ervan, opdat het goddelijk Licht en de goddelijke Vrede
zich zullen manifesteren, zo vermoed ik. Het is mogelijk
dat hij dit verzoek heeft gedaan om de gehechtheid van de
keizer aan zijn kinderen te testen. Hoe kunnen we anders
geloven dat deze tedere loten van de keizerlijke stam de
yajna tegen het kwade kunnen beschermen, terwijl
deze wijze die de ritus wil volbrengen, zelf met alle
mystieke en mysterieuze krachten begiftigd
is?'
Zo sprak Kausalya,
terwijl haar hand Rama's hoofd liefkoosde. Tot
Dasharatha, die aandachtig naar haar luisterde, drong
plotseling in een flits de waarheid door en hij nam een
kloek besluit. Hij sprak: 'Ja! Kausalya's woorden brengen
de diepere waarheid aan het licht. Dit alles is slechts
bedoeld om mij op de proef te stellen, daar ben ik zeker
van. Meester! Hoe kan ik, zwakkeling, uw proef weerstaan?
Ik zal aan uw verlangen voldoen, wat het ook zijn moge!'
Met deze woorden wierp Dasharatha zich aan Vasishtha's
voeten. Deze keek hem aan en sprak: 'Maharadja! U hebt u
waardig getoond. Deze jongens zijn niet van het gewone
soort. Hun vaardigheden en vermogens kennen geen grenzen.
Wij weten dat. Anderen weten dat niet. Deze gebeurtenis
is niet meer dan een inleiding tot hun zegetocht. Het is
de proloog tot de geschiedenis van hun zegevierende
loopbaan. Zij leggen hiermede de plechtige gelofte af van
dharma-rakshana, het bewaken van de
rechtschapenheid. Spoedig zullen zij terugkeren met de
'bruid der overwinning' aan hun zijde. Geef hen daarom
met vreugde en zonder verdere bedenkingen over aan
Vishvamitra.'
Vasishtha riep de
jongens bij zich en legde zijn zegenende hand op hun
hoofd, onder het opzeggen van mantra's waarmee hij
zijn zegen bevestigde. De jongens wierpen zich aan de
voeten van hun moeders en ontvingen ook hun zegen. Zij
stonden gereed om op weg te gaan.
Dasharatha zag hoe hun
gelaat straalde van vreugde en moed en onderdrukte de
smart die in hem opwelde. Hij legde zijn handen op de
schouders van de jongens en liep op Vishvamitra toe,
wierp zich aan diens voeten en sprak: 'Deze twee, o
meester, zijn vanaf vandaag uw zonen en hun welzijn en
geluk zijn in uw handen. Mocht u bevelen dat er een paar
persoonlijke lijfwachten met hen meegaan, dan zal ik
gaarne aan dat bevel voldoen.'
Hierop barstte
Vishvamitra in lachen uit. '0 Sire, u hebt werkelijk alle
bezinning verloren! Wie zou hen kunnen bewaken, deze
helden die de yajna van obstakels zullen
bevrijden? Hebben zij lijfwachten nodig om hen te
beschermen? Maar uw aanhankelijkheid heeft u natuurlijk
verblind. Sire! Ik zal ze bij u terugbrengen, zodra de
opdracht waartoe ik ze heb meegenomen, is vervuld. Wees
niet bezorgd. Neem uw regeringstaken weer ter hand zonder
u te laten afleiden en wees rechtvaardig.'
Vishvamitra rees op van
zijn zetel en allen bogen eerbiedig voor de grote wijze.
Hij verliet als eerste de zaal, op de voet gevolgd door
de twee prinsen. Zodra zij de hoofdpoort van het paleis
hadden bereikt, hoorde men tromgeroffel en klaroengeschal
weerklinken uit de hemel. Een regen van bloesems viel op
Vishvamitra en de prinsen neer. Waar zij gingen, klonk de
muziek van schelphoorns uit ieder huis en langs de weg
klonk om de paar meter trompetgeschal. Zij kwamen de
mannen, vrouwen en kinderen voor als twee welpen die
achter een oude leeuw aan trippelden. Niemand wist waarom
de prinsen blootsvoets liepen, of wat de reden was dat
zij met de wijze uit het paleis waren vertrokken. Dus
vroeg eenieder aan zijn buur of die wist waarheen zij op
weg waren. De ministers, hovelingen en burgers
begeleidden hen slechts tot aan de stadspoort, want zo
luidde het keizerlijk bevel. Daar namen zij afscheid van
de prinsen en keerden om.
Zo vervolgden de drie
hun weg, Vishvamitra voorop, op de voet gevolgd door
Rama, en Lakshmana sloot de rij. Zij zagen de bekoorlijke
bomenrijen aan weerszijden van het pad en laafden zich
aan de schoonheid van de natuur, zoals die zich voor hun
ogen ontvouwde. Nadat zij een flink eind hadden gelopen,
kwamen zij bij een wildernis die niet door menselijke
wezens bewoond werd. Vishvamitra gelastte hun vanaf dat
ogenblik leren pols- en vingerbeschermers te dragen. Ook
moesten zij de pijl en boog, die ze tot dusver op de
schouder hadden gedragen, ter hand nemen en ze voor
gebruik gereed houden. Zo toegerust drongen zij het
stille, angstwekkende woud binnen door het dichte
struikgewas, onbevreesd en stralend alsof zij de vorsten
van dit domein waren. Spoedig bereikten zij de rivier de
Sarayu. De zon zou weldra ondergaan, dus riep Vishwamitra
Rama en Lakshmana bij zich en sprak hen in zachte, zoete
bewoordingen aan: 'Lievelingen! Ga onverwijld naar de
rivier voor de rituele handen- en voetenwassing. Ik zal
je nu twee mystieke formules (mantra's) geven, die
de kroonjuwelen onder alle mantra's zijn. Zij
heten balam en athi-balam (kracht en
superkracht). Beide zijn geladen met buitengewone
energie. Zij zullen jullie weer verkwikken, hoe uitgeput
je ook mag zijn. Zij zullen uitputting voorkomen, hoezeer
je je ook inspant. Zij zullen alle ziekten weghouden en
je behoeden voor demonische krachten. Als op reis deze
mantra's voortdurend in je gedachten zijn, zullen
ze bovendien honger en dorst verrre van je houden, je een
stralende gezondheid verlenen en overvloedig vreugde en
geestdrift schenken. Ze zullen lichaam en geest sterken.
Rama! Deze twee mantra's zijn verheven boven alle
andere; hun pracht en werkzaamheid overtreffen die van
alle overige.' Vishwamitra weidde lange tijd uit over de
macht van de mantra's. Het hoefde Rama allemaal niet
verteld te worden; hijluisterde schijnbaar verrast en met
wijd open ogen van verwondering. Lakshmana sloeg intussen
de wijze en Rama gade en hij lachte inwendig!
Dit incident is een
goede les voor de wereld, waarin Rama was verschenen om
dharma tot nieuw leven te wekken. Het is een les
die Rama ons leerde, niet zozeer met woorden als wel door
zijn gedrag. 'Aan maya - de oerillusie - ontkomt
geen sterveling, hoe groot hij ook is. In een oogwenk zet
zij zijn wereld op zijn kop. Maya zal haar greep
niet laten verslappen zolang haar slachtoffer volhardt in
het geloof dat hij het 'lichaam' is; maya laat
zich niet afschrikken door naam of faam, of door de
vaardigheid of intelligentie van de persoon die zij poogt
te strikken. Slechts dan, wanneer het individu naam en
vorm opgeeft, zichzelf bevrijdt van het
lichaamsbewustzijn en zich verankerd weet in de Ziel
(Atma) het ware Zelf, kan hij ontsnappen aan de
dwalingen waarmee maya hem teistert.' Dat was de
les die hieruit getrokken moest worden! Want let wel:
Vishvamitra beheerste deze twee krachtige mantra's
en hij had een schat aan spirituele rijkdom vergaard.
Hoewel hijzelf wijd en zijd bekende vermogens bezat, had
hij beseft dat alleen Rama de vereiste kracht had om de
demonische horden te verschalken en vernietigen, die erop
uit waren de yajna te verstoren die hij wilde
opdragen. Hij had Dasharatha gewaarschuwd tegen zijn al
te grote genegenheid voor zijn zoon, die hem blind maakte
voor de goddelijke Majesteit van Rama. Hij had verkondigd
dat Rama de beschermer was van de gehele wereld; hij
geloofde dat er geen heldendaad zo groot was of Rama kon
die verrichten. En toch wilde hij diezelfde prinsen
inwijden in een paar mystieke mantra's alsof zij
gewone stervelingen waren! Vishvamitra werd ongetwijfeld
zelf geketend door maya! Hij had zich laten
misleiden door zijn oordeel op uiterlijke kenmerken te
baseren.Rama bracht aan het licht hoe maya de
wijze in haar wurgende greep hield. Want het was Rama die
Vishvamitra's geest versluierd had en hem vol trots zijn
inwijdingsriten had laten beginnen!
Rama en Lakshmana
voerden hun rituele wassing uit in de rivier, zoals
Vishvamitra hun had opgedragen. De wijze ging naar Rama
toe en wijdde hem in in de twee mantra's. Rama zei
de leraar de formules na en boog het hoofd, zoals het een
leerling betaamt als hem een mantra geleerd wordt.
Lakshmana volgde zijn voorbeeld. Beiden bogen het hoofd
alsof zij erin toestemden om Vishvamitra's 'discipelen'
te zijn. Spoedig werd het donker en kozen de jongens zich
de dikke grasmat tot bed. Nadat zij waren gaan liggen,
zette Vishvamitra zich naast hen neer en vertelde hun
verhalen uit aloude tijden. Het leek er weldra op dat de
jongens in slaap waren gevallen. Blijkbaar waren zij
uitgeput doordat zij zulke lange afstanden te voet hadden
afgelegd. Vishvamitra hield op met vertellen en verzonk
in gedachten over zijn eigen lotsbestemming.
Langzaam gloorde de
nieuwe dag. In de boom waaronder de twee broers lagen te
slapen vlogen bonte vogels van tak naar tak. Zij zongen
het hoogste lied, alsof zij de bedoeling hadden Rama en
Lakshmana te wekken. De muziek van de vliegende
minstrelen kon echter de slapenden niet wakker maken! Dus
schudde Vishvamitra Rama zachtjes en liet hem weten dat
de morgen was aangebroken. 'Ontwaak', sprak hij. Rama
kwam overeind. Hij wekte Lakshmana die naast hem lag en
beiden wierpen zich aan Vishvamitra's voeten. Zij voerden
hun rituele ochtendwassing uit in de rivier de Sarayu;
met hun handen schepten zij het heilige water en lieten
het weer wegvloeien, onder het voordragen van gezangen
ter ere van de Godin van de rivier. Toen dompelden zij
zich onder in de stroom, waarna zij de
sandhya-ritus volbrachten, de ritus waarbij de
Gayatri-mantra
[Sung
by Baba:
Om Bhur Bhuva Svaha/Tat Savitur Varenyam/Bhargo Devasya
Dhimahi/Dhiyo Yo Nah Prachodayat] wordt opgezegd.
Weldra waren zij gereed voor de reis en stonden zij met
de armen gevouwen voor de wijze. Vishvamitra vroeg:
'Beminde kinderen! Kunnen we nu naar de hermitage gaan?'
En Rama antwoordde: 'Wij wachten op uw orders!' Zo zetten
zij zich in beweging, Vishvamitra voorop, gevolgd door de
jongens. Spoedig kwamen zij aan bij de plek waar de
Sarayu samenstroomt met de Ganges. De gebroeders wierpen
zich languit op de grond voor de heilige rivier en lieten
hun blikken dwalen over de heilige plaats. Zij ontdekten
een kluizenaarsverblijf en merkten dat de gehele omgeving
doordrongen was van een hemelse sfeer. Het kwam hun voor
dat de hermitage zeer oud was, met tal van tekenen die
wezen op een grijs verleden. Lakshmana vroeg de wijze:
'Meester! Wie woont er in dat heilige
kluizenaarsverblijf? Wat is de naam van het heilige
personage dat daar verblijft?' De wijze moest glimlachen
bij die vraag. Hij sprak: 'Lieve kinderen!
De
God Shiva kwam hier langgeleden met zijn goddelijke
dienaren, om zich enige tijd in strenge soberheid af te
zonderen, voordat Hij met Parvati in het huwelijk zou
treden. Terwijl Hij vanaf deze plaats zijn goddelijke
plichten vervulde, kwam Manmatha (God van aardse liefde)
tussenbeide en verstoorde zijn spirituele arbeid. Dit
deed woede opwellen in het goddelijk hart. Hij opende
zijn 'derde oog'; dit stootte zulke verterende vlammen
uit, dat Manmatha tot as verbrandde. Zijn lichaam werd
vernietigd en zo kennen wij hem nu als Ananga, dat
'zonder ledematen' betekent. Het woord voor lid is
anga; omdat Manmatha zijn ledematen hier verloor,
is dit gebied sindsdien bekend als Anga! Dit is een rijke
streek. Deze ashram werd eens door Shiva bewoond en is
sinds die dagen vele generaties lang
gebruikt door zijn toegewijden. Ieder van hen is
één geworden met Shiva, als gevolg van
strenge ascese. Slechts zij kunnen hier wonen, die strikt
het pad van dharma volgen. Als jullie dat wensen
zullen we hier de nacht doorbrengen en morgen onze weg
vervolgen, nadat wij een bad in de Ganges hebben
genomen.' Rama en Lakshmana raakten buiten zichzelf van
vreugde toen Vishvamitra dit plan opperde. Zij riepen
uit: 'Wij zijn zeer gelukkig' en namen zijn voorstel aan.
Zij baadden zich in de heilige Ganges. Intussen had zich
onder de bewoners van deze heilige plaats het nieuws
verspreid dat Vishvamitra in de buurt was en dat hij twee
heldhaftige zonen van de keizer bij zich had; velen
haastten zich om hen welkom te heten en hen in hun eigen
kluizenaarshutten te ontvangen.
Die nacht verbleven
Vishvamitra en de prinsen in de Shiva-ashram; zij voedden
zich met vruchten en wortels en sloegen met
belangstelling de verrichtingen in de ashram gade. De
prinsen luisterden naar de verhalen die Vishvamitra
vertelde. Zij werden zo overstroomd door gelukzaligheid,
dat de tijd snel vergleed. Zodra de dag aanbrak, begaven
zij zich naar de rivier voor hun bad en de rituele
reiniging, waarna zij liefdevol afscheid namen van de
kluizenaars. Toen gingen zij weer op weg, de goeroe
gevolgd door zijn twee discipelen. Zij moesten de Ganges
oversteken, dus roeiden enkele mannen uit de streek hen
naar de overkant. Daar aangekomen zeiden de mannen
eerbiedig vaarwel en wierpen zich aan Vishvamitra's
voeten, alvorens terug te keren. Vishvamitra was
aangenaam getroffen door hun hulpvaardigheid; hij besefte
hoe intens hun toewijding was en hun gevoel van overgave.
Hij overlaadde hen met zegeningen en stond hun toe te
vertrekken.
Op dat moment hoorden
zij een oorverdovend lawaai alsof een rommelende,
onderaardse rivier oprees uit de diepte en het land
teisterde. Zij zagen hoe het razende water van de rivier
steeg en hoe lange slierten wit schuim zich vormden op de
toppen der golven. Rama vroeg aan Vishvamitra: 'Meester!
Hoe komt het dat deze woedende vloedgolf plotseling de
rivierbedding deed volstromen en hoe konden de golven in
zo korte tijd zo hoog worden?' De wijze antwoordde:
'Rama! Op deze plaats stort zich de ziedende Sarayu met
volle kracht in de kalme, stille Ganges, vandaar dit
gedreun en dat daverende lawaai!' De wijze sprak deze
woorden op kalme toon, als terloops. Hij had dit tafereel
reeds zo dikwijls aanschouwd. Hij vervolgde: 'Rama! Eens,
eeuwen geleden, beschikte Brahma dat zich een groot meer
zou vormen nabij de berg Kailas, en zo geschiedde
terstond. Het meer staat bekend als het Manasa-sarovar,
wat betekent: het meer (sarovar) van de geest
(manasa). De Goden hebben het meer die naam
gegeven. Als de sneeuw smelt en als het regent, stroomt
het meer over en uit het overstromende water vormt zich
de rivier de Sarayu, die langs Ayodhya naar de Ganges
loopt. De Sarayu is een heilige rivier, want het water is
afkomstig uit het meer dat is geschapen door Brahma
zelf.' Terwijl zij hun weg vervolgden, luisterden de
prinsen naar Vishvamitra's boeiende verhalen, die een
bijzonder licht wierpen op de geschiedenis van elke
rivier en elk stuk land.
Nu kwamen zij bij een
dichtbegroeid, donker bos. Het woud deed hen huiveren.
Rama vroeg de meester: 'Niets wijst erop dat ooit enig
menselijk wezen hier een voet heeft gezet!' Nog voor zijn
vraag beantwoord kon worden, werd aller aandacht in
beslag genomen door een onheilspellende reeks brullende
geluiden uit de woedende kelen van een reusachtige kudde
dieren - tijgers, leeuwen, luipaarden en vele andere,
kleinere, wilde dieren. Het was alsof de aarde werd
opengereten! Zij zagen ook wilde dieren die met elkaar
een gevecht op leven en dood voerden. Sommige vluchtten
het dichte struikgewas in om aan een gewelddadige dood te
ontkomen. Het woud was dichtbegroeid met hemelhoge bomen
- waringins, reusachtige vijgenbomen met luchtwortels
(banians), himalayaceders (deodars),
pijnbomen en heilige vijgenbomen - die een diepe schaduw
op de bodem wierpen.
Inhoud
van deze Vahini
|
vorige
bladzijde |
volgende bladzijde
bhajans