Hoofdstuk
17 (c)
De broers ontmoeten elkaar
[in
het Engels]
Kaikeyi's
wanhopige verdriet bracht tranen in Rama's ogen. Hij
bracht haar tot bedaren met zachte, zoete woorden. Hij
sprak: 'Moeder! U hebt geen kwaad gedaan, zelfs niet in
de geringste mate. Een mensenmassa is als een zwerm
kraaien. In het wilde weg krassen zij luid en scherp,
zonder enige bedoeling. De mens tracht niet achter de
waarheid te komen; in zijn onwetendheid kletst hij maar
wat, zoals het in zijn hoofd opkomt. Die gunsten waarover
u sprak, heeft u niet uit eigen vrije wil gevraagd, in
het volle besef van de gevolgen. Alles is aldus geschied
omdat het mijn wil was dat het zo zou geschieden. U hebt
veel bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel
waarvoor ik geïncarneerd ben en aan de taak die ik
mijzelf heb gesteld. U hebt mij geen schade berokkend.
Moeder! Het berouwt mij ten zeerste dat ik u zolang om
vergeving heb laten smeken; ik had u van meet af aan mijn
dankbaarheid moeten tonen voor de steun die u mij hebt
bewezen bij mijn plannen voor de wereld. Treur niet over
hetgeen is geschied, want dat zou een schaduw werpen op
de vervulling van mijn taak en zou mij geen heil brengen.
Zegen mij, moeder! Overlaad mij met uw liefde. Moeder!
Zegen mij', bad Rama en wierp zich aan Kaikeyi's
voeten.
Terwijl Rama Kaikeyi op
deze wijze toesprak, hervond zij enigszins haar
innerlijke vrede. Kausalya en Sumitra, de andere
koninginnen, hadden eveneens Rama's woorden gehoord; toen
zij beseften dat Kaikeyi slechts het onschuldige
instrument was geweest van de goddelijke wil, troostten
en bemoedigden ook zij hun zuster Kaikeyi. Deze bleef
niettemin bij haar wens en haar bede dat Rama de troon
zou aanvaarden, dat Hij die zou bestijgen als de keizer
van Ayodhya, met Sita aan zijn zijde als de keizerin; dat
Lakshmana, Bharata en Shatrughna hen zouden dienen en hun
trouwe metgezellen zouden zijn aan het Hof. Kaikeyi zei
dat zij hoopte getuige te zijn van deze glorie en hoopte
te delen in deze vervoering zolang zij leefde. Zij
herhaalde deze woorden keer op keer en drong erop aan dat
haar wens vervuld mocht worden.
Zo bracht men vier
dagen en nachten door in het woud, beurtelings biddend,
smekend, troostend, verklarend, kalmerend, wenend en
bemoedigend. In aller harten overheerste slechts
één verlangen: Rama te bewegen naar de
hoofdstad terug te keren. Tenslotte gebood Rama de
koninklijke leermeester Vasishtha en Bharata terug te
keren naar Ayodhya, samen met de koninginnen en de
stedelingen. Het nieuws van dit bevel zaaide wanhoop
onder de burgers; zij zeiden dat de plaats waar Rama zich
bevond, voor hen zo heerlijk was als duizend hemelen
bijeen en dat zij derhalve weigerden weg te gaan. Zij
zeiden dat alleen degenen die door de Goden verstoten
werden, het woud waar Rama was de rug zouden toekeren.
Zij spraken: 'O wat een groot geluk ervaren wij hier!
Baden in de heilige rivier de Mandakini, verrukkelijke
vruchten eten om onze honger te stillen, de heilige
aanblik genieten van Sita en Rama, die een lust zijn voor
het oog en zo verblijdend voor het hart! Welke andere
plaats geeft zoveel hemels geluk? Bestaat er nog grotere
vreugde?'
Zij bleven elkander in
deze trant toespreken en besloten elk middel aan te
grijpen om, als zij dan moesten vertrekken, Rama te
bewegen met hen terug te keren. Eenieder uitte zijn
diepste verlangens in woorden die gedrenkt waren in
tedere liefde. Tenslotte zei een wijze, oude brahmaan:
'Welnu, als wij zoveel geluk genieten en het verdienen in
dit woud beloond te worden met de zegenrijke,
vreugdevolle nabijheid van Rama, zal Hij ons gewis hier
laten verblijven. Als dat niet onze bestemming is, zal
ons noodlot zelf Rama's hart zozeer verharden dat Hij ons
terugstuurt naar Ayodhya. Als Rama ons niet genadig is,
wie dan wel? Wat maakt het nog uit waar wij onze dagen
slijten als dat niet in Rama's gezelschap kan zijn?
Zonder Rama zijn wij meer dood dan levend.' Toen hij was
uitgesproken, reageerden allen met de uitroep: 'Zo is
het! Dat is waar! Het is volkomen juist wat hij
zegt.'
Na keizer Dasharatha's
dood had de geestelijk raadsman van het Hof, Vasishtha,
een boodschap naar keizer Janaka gezonden (In de lange
stoet uit Ayodhya worden Sita's verwanten niet eerder
genoemd, omdat zij als schoonfamilie een apart gezelschap
vormden en niet als reisdoel hadden Rama tot terugkeer te
bewegen, maar alleen Sita wilden weerzien). Zodra deze
het bericht had ontvangen, was hij met zijn gemalin,
koningin Sunayana, naar Ayodhya gekomen om de
nabestaanden hun leedwezen te betuigen. Daar hoorden zij
wat er was geschied. Toen Bharata eveneens arriveerde en
later besloot door te reizen naar Chitrakuta, vergezeld
van de moeders, Vasishtha en de leiders van het volk,
hadden ook Janaka en zijn gemalin zich bij hen
aangesloten. Zij hadden reeds lang op een gunstige
gelegenheid gewacht om Sita en Rama weer te
zien.
Sita's moeder zond een
dienares eropuit om te vragen of Kausalya en de andere
koninginnen haar konden ontvangen. Dus spoedde deze zich
naar hun verblijfplaats. Het was de elfde dag van de
wassende maan in de maand Jyeshta (May-June). Die dag
ontmoetten de vier koninginnen elkander in het woud.
Koningin Kausalya ontving koningin Sunayana met groot
huldebetoon en bood haar eerbiedig een zetel aan. Het was
de eerste maal dat de drie koninginnen Janaka's gade
ontmoetten.
Zodra koningin Sunayana
de vorstinnen Kausalya, Sumitra en Kaikeyi aanschouwde,
had zij het gevoel dat hun liefdevolle wijze van
converseren, hun ingetogen manieren en hun mededogende,
vriendschappelijke omgang, zelfs de hardste diamant zou
doen smelten. Zij merkte op hoezeer de vorstinnen
vermagerd waren en zag dat zij gebukt gingen onder groot
verdriet. Hun ogen waren op de grond gericht en hun
tranen vloeiden rijkelijk. De koninginnen verheerlijkten
weliswaar de rechtschapenheid en andere uitmuntende
eigenschappen van Sita en Rama, maar konden de
aanhoudende stroom van hun smart niet tot staan
brengen.
Koningin Sunayana wist
aanvankelijk niet wat te zeggen. Tenslotte sprak zij tot
Kausalya: 'Moeder! Wat heeft het thans voor nut te
treuren? De voorzienigheid heeft beschikt dat alles op
deze schijnbaar onrechtvaardige wijze zou geschieden. Er
is een mes met een diamanten lemmet gebruikt om de room
van de melk te scheiden! Van het levenwekkende
amrita,
de hemelse nectar, hebben wij wel gehoord, doch gezien
hebben wij het niet. Thans hebben wij evenwel het
voorrecht het vergif te zien dat even krachtig is. Ons
gezichtsvermogen evenaart zelfs niet dat van kraaien,
ooievaars, gieren en uilen; daarom is het ons niet
gegeven de hemelse Zwaan (Hamsa) te aanschouwen,
wiens woongebied Manasasarovara is, het meer van
het innerlijk bewustzijn. Koninginnen! Het spel van het
noodlot is vol van tegenstrijdigheden en ongerijmdheden
die even onvoorspelbaar zijn als het grillige gespeel van
kinderen.' Terwijl Sunayana aldus poogde de koninginnen
te troosten, kon zijzelf haar tranen niet
bedwingen.
Haar woorden deden
Kausalya opmerken: 'Sunayana! Wat geschied is, is niet de
schuld van één bepaalde persoon. Geluk en
ongeluk, winst en verlies, alles is het gevolg van
karma,
de daden, woorden en gedachten van de mensen zelf. Staat
er niet geschreven: 'Avasyam anubhakthavyam, krtham
karma subha asubham?' Welke goede of slechte
handelingen men ook verricht, de gevolgen zijn
onvermijdelijk en deze moeten worden gedragen of genoten.
God kent het proces van karma, dat gepaard gaat aan
tegenspoed en lijden; Hij ziet eroptoe dat daad en gevolg
met elkaar in overeenstemming zijn. Ieder mens staat
onder dit goddelijk bevel. Koningin! Wij zijn verstrikt
in begoocheling en trachten tevergeefs het verdriet te
ontwijken. Waarom zouden de verdiensten die wij in vorige
levens hebben vergaard, ons ontvallen in tijden van
smart? Kan deze wet van oorzaak en gevolg, die de wereld
reeds van vÛÛr zijn ontstaan heeft beheerst,
om onzentwille buiten werking gesteld worden? Het is
dwaasheid daarop te hopen.' Aldus besloot Kausalya,
menigmaal zuchtend, haar poging om Sunayana te
troosten.
Toen Kausalya was
uitgesproken, hernam koningin Sunayana het woord.
'Moeders! U bent werkelijk gezegend, want keizer
Dasharatha geniet zoveel faam om zijn vrome verdienste,
dat weinig vorsten daarop kunnen bogen. U bent de
gemalinnen van deze edele mens. U bent de moeders van de
belichaming van dharma,
de verpersoonlijking van de liefde, Rama, wiens hart alle
levende wezens met mededogen omvat. U hebt in de ganse
wereld eeuwige roem verworven. Wat zojuist gezegd is,
bevat de opperste waarheid. Geluk en ongeluk zijn als de
twee kruiken die vÛÛr en achter de drager in
evenwicht gehouden worden met de stang waaraan zij zijn
bevestigd en die op de schouders gelegd wordt. Ieder mens
krijgt deze beide in gelijke mate te dragen. Als men niet
weet wat geluk is, herkent men het ongeluk evenmin,
nietwaar? Na sukham labhyabbe sukham. Uit geluk
kan geen geluk voortkomen, wel?'
Af en toe snikkend en
met een door tranen verstikte stem vervolgde zij: 'Indien
Sita, Rama en Lakshmana in het woud blijven, wacht ons
een tijd vol rampspoed. Ik weet dat Bharata het niet zal
overleven van Rama gescheiden te zijn. Bij de aanblik van
Bharata gevoel ik nog meer pijn dan wanneer ik Sita, Rama
en Lakshmana zie. Ik word door vrees bevangen als ik aan
Bharata denk.' Sumitra en Kaikeyi waren het volkomen met
haar eens. Ook zij waren bedroefd om de toestand waarin
Bharata verkeerde.
Vervolgens nam Sumitra
het woord. Zij sprak: 'Moeder! Dank zij uw zegen en uw
heilwensen zijn onze zonen en schoondochters zo zuiver
als de Ganges zelf. Bharata heeft zich er tot dusverre
nimmer op laten voorstaan dat hij Rama's broer is, noch
heeft hij ooit iets van Rama geëist. Thans vraagt
hij echter op een sattvische, hoogst rechtschapen wijze
van Rama dat deze zijn wensen vervult. Zelfs Sarasvati,
de Godin der spraakkunst, zou aarzelen als zij de
nederigheid, ruimhartigheid, broederlijke trouw, het
standvastige geloof en de onbuigzame moed, kortom alle
deugden moest beschrijven die Bharata kenmerken als een
groot man. Kan men de inhoud van de oceaan meten met een
slakkenhuis?
Bharata is te allen
tijde en onder alle omstandigheden het stralende licht
van het koninklijke geslacht; het volk heeft dit echter
tot nu toe nooit beseft. Aleer men de waarde van een
juweel kan bepalen, moet het onder een loep worden
bekeken; om de echtheid en het gehalte van goud vast te
stellen, moet men een toetssteen aanwenden. Laten wij op
dit ogenblik niet met wanhoop over hem spreken, nu ons
gezonde verstand door verdriet wordt beïnvloed en
misleid wordt door gehechtheid aan onze kinderen.'
Sumitra droogde haar tranen toen zij met deze wijze,
troostende woorden besloot.
Luisterend naar Sumitra
dacht Sunayana, de koningin van Mithila, bij zichzelf:
'De koninginnen van Ayodhya zijn waarlijk groots in hun
edelmoedigheid; de één is zo mogelijk nog
grootser dan de ander. Niet hun eigen kinderen prijzen
zij, zoals moeders gewoonlijk doen; neen, zij
verheerlijken de deugden der zonen van mede-echtgenoten.
Dit is volkomen tegengesteld aan de aard van vrouwen
zoals men die in de wereld ontmoet. Hoor hoe zij de zonen
beschrijven en bewonderen die uit andere gemalinnen van
hun echtgenoot geboren zijn! Deze vorstinnen, die geen
onderscheid maken tussen hun eigen zoon en de zonen van
anderen, zijn als moeder en als echtgenote een voorbeeld
voor de ganse wereld. O, hoeveel ruimhartigheid spreekt
hieruit, hoeveel zuiverheid, hoeveel volmaakte gevoelens
van liefde!'.
Kausalya raapte al haar
moed bijeen en sprak Sunayana als volgt toe: 'Koningin
van Mithila! U bent de gade van de Oceaan der Wijsheid,
keizer Janaka. Wie zou het wagen u te adviseren hoe u
moet handelen? In onze onwetendheid praten wij maar wat.
Toch wil ik u verzoeken keizer Janaka zo spoedig
mogelijk, als hij in een ontvankelijke stemming is, deze
woorden van mij over te brengen: 'Beweeg Rama ertoe om
Bharata enige tijd bij Hem te laten blijven. Laat
Lakshmana, omdat deze dit voorrecht reeds heeft genoten,
naar Ayodhya gaan om toezicht te houden op de
bestuurszaken en zend Shatrughna met hem mee om hem te
steunen bij zijn verantwoordelijke taak in Ayodhya.' Als
Rama hiermee instemt, lossen de andere problemen zich
snel genoeg vanzelf op. Het enige dat mij zorgen baart,
is Bharata's toestand. Zijn gehechtheid aan Rama en zijn
liefde voor Hem zijn diepgeworteld en licht kwetsbaar. De
keizer is heengegaan; Rama zal niet uit het woud
terugkeren. Als Bharata niet kan verdragen van Rama
gescheiden te zijn, zou dat zijn dood kunnen betekenen.
Dan zou er niets van het keizerrijk overblijven dan een
leeg omhulsel, een rijk zonder ziel! Mijn hart wordt
verscheurd door angst en bezorgdheid wanneer ik aan de
toekomst denk en aan het onheil dat ons wacht.' Kausalya
hield de handen van koningin Sunayana vast in de hare
geklemd en smeekte haar om deze opdracht te vervullen, te
zorgen dat dit doel bereikt werd en zo hen allen gelukkig
te maken.
De genegenheid waarvan
Kausalya blijk gaf en haar onwankelbare trouw aan
dharma, ontroerden Sunayana. Zij sprak: 'Moeder!
Nederigheid en deugdzaamheid zijn u aangeboren. Zij zijn
een natuurlijke uiting van uw goedheid en uw
edelmoedigheid, als rook boven het vuur en als gras op
een bergrug. Vanzelfsprekend is keizer Janaka immer
bereid u in gedachte, woord en daad te dienen. Niets is
hem liever dan behulpzaam te zijn. Kan echter een lamp de
zon verlichten? Rama is naar het woud gekomen om de taak
te verrichten die de Goden Hem hebben opgedragen. Wanneer
zijn taak eenmaal is volbracht, zal Hij zeker naar
Ayodhya terugkomen en het keizerrijk regeren. Zijn
machtige hand strekt zich uit naar alle mensen, van het
laagste tot het hoogste spirituele ontwikkelingsniveau en
zal hun de vervulling schenken van hun diepste verlangen.
Langgeleden heeft de wijze Yajnavalkya zulks reeds
onthuld. De waarheid van zijn woorden is
onweerlegbaar.'
Met
deze woorden wierp Sunayana zich aan Kausalya's voeten.
Zij nam afscheid van haar en begaf zich naar Sita's hut.
Toen zij binnentrad en Sita aanschouwde, werd zij
overweldigd door smart. Zij kon haar tranen niet
bedwingen; snel liep zij op Sita toe en pakte haar armen
vast. Sita sprak woorden van bemoediging en troost; zij
ried haar aan vertrouwen te hebben en wierp zich
eerbiedig aan haar moeders voeten. Zoals zij voor haar
moeder stond in haar kluizenaarskleed, geleek zij
Parvati,
de gade van Shiva, in de tijd dat zij ascese
(tapas)
beoefende. Sunayana kon zich niet weerhouden te vragen:
'Mijn kind! Ben je werkelijk mijn Sita, of ben je
Parvati?' Zij nam Sita's gestalte kalm en
langdurig in zich op en werd vervuld van bewondering en
blijdschap.
Tenslotte sprak zij: 'O
Sita! Door jou zijn twee families geheiligd: de familie
van jouw ouders en die van je schoonouders. Jouw roem zal
reiken tot aan de verste horizonten. De vloed van jouw
vermaardheid zal als een krachtige rivier tussen twee
oevers vloeien, de twee koninklijke geslachten van
Mithila en Ayodhya. De Ganges kent slechts drie heilige
plaatsen: Haridvara, Prayaga en Sagarasangama, waar zij
uitmondt in de zee. Moge de stroom van jouw zuivere naam
reiken tot in elk van deze plaatsen en ze wijden tot een
heilige tempel.'
Deze woorden vol
waarheid, die haar moeder door liefde waren ingegeven,
deden Sita blozen en het hoofd buigen alsof zij ten prooi
was aan hevige schaamtegevoelens. Zij sprak: 'Moeder! Wat
hebben deze woorden te betekenen? Waarop zijn deze van
toepassing? In welk opzicht ben ik te vergelijken met de
heilige Ganges?' Zij wierp zich ter aarde met het gelaat
naar de Ganges gekeerd en bad om
vergiffenis.
Sunayana omhelsde haar
dochter en streelde haar vol liefde en tederheid over het
hoofd. 'Sita! Je deugden strekken alle vrouwen die een
gezin bestieren ten voorbeeld en ter navolging.' Sita
onderbrak haar met de woorden: 'Moeder! Als ik hier zo
lang bij u blijf praten, laat ik misschien Rama op mij
wachten. Sta mij daarom toe naar Rama te gaan om Hem van
dienst te zijn.' Haar moeder begreep dat het Sita's
diepste verlangen was haar Heer te dienen en dat zij haar
daarbij niets in de weg mocht leggen. Zij overstelpte
Sita met liefkozingen en sprak tenslotte: 'Mijn kind! Ga
nu naar Rama en wijd je aan Hem.' Sita wierp zich aan
haar moeders voeten en verliet de hut om Rama te
dienen.
Sunayana's gedachten
verbleven langdurig bij Sita's eerbiedige toewijding aan
haar gemaal en bij haar vele deugden. Haar ogen bleven
onafgebroken Sita volgen totdat deze tenslotte uit het
zicht was verdwenen. Sunayana bleef daar nog enige tijd
staan, verzonken in bewondering. Zij werd uit haar
mijmering gewekt door haar dienares die naderbij kwam en
sprak: 'Moeder! Sita is naar binnen gegaan; wij kunnen
het beste naar ons verblijf terugkeren.' Sunayana keerde
zich abrupt om en wiste de tranen uit haar ogen; met
aarzelende tred begaf zij zich naar de hut die haar was
toegewezen.
De zon was zojuist
ondergegaan, dus begaven Rama en Lakshmana, Bharata en
Shatrughna zich naar de rivier voor de avondriten, zoals
de rituele reiniging en de eredienst aan de Goden bij het
invallen van de duisternis. Zij werden daarbij vergezeld
door schriftgeleerden, brahmanen, ministers en nog enkele
anderen. Na het beëindigen van de ceremonie
gebruikten zij een maaltijd van vruchten en knolgewassen
en legden zich vervolgens ter ruste onder de bomen die
hun per groep waren aangewezen. Toen de morgen aanbrak en
de ochtendrituelen volvoerd waren, verzamelden allen zich
rondom de strohut waar Rama verbleef. Rama trad naar
buiten met een betoverende glimlach op zijn gelaat en
liep tussen de mensenmassa door, onderwijl vragend naar
de gezondheid en het welbevinden van afzonderlijke
mensen.
Zodra Rama Bharata
naderde, wierp deze zich aan zijn voeten en sprak: 'Heer!
Er is een verlangen in mijn hart opgeweld, doch vrees en
schaamte beletten mij deze wens uit te spreken.' Rama
streek over het hoofd van zijn beminde broer, zeggend:
'Waarom aarzel je om je wens aan mij kenbaar te maken?
Komaan, zeg mij wat je op het hart
hebt.'
Hierop sprak Bharata:
'Broer! Het is mijn vurige wens een bezoek te brengen aan
de ashrams, de trappen langs de heilige rivieren
waarlangs pelgrims afdalen om te baden, de valleien van
deze dichtbegroeide wouden, de wilde dieren te zien die
er leven, de meren, beken en watervallen rondom de
Chitrakutaberg. Alle plaatsen die uw lotusvoeten hebben
betreden, zijn daardoor geheiligd. De burgers van Ayodhya
gevoelen een onweerstaanbare behoefte om deze gewijde
grond te bezoeken.' Rama antwoordde: 'Bharata! Je wens is
hoogst lofwaardig. Als je dit gebied wilt verkennen, doe
dat dan gerust; je hebt daartoe ook de toestemming van de
wijze Atri.' Rama's woorden maakten Bharata overgelukkig.
Hij wierp zich aan de voeten van de wijze en aan die van
Rama en begaf zich toen, met Shatrughna en de inwoners
van Ayodhya, naar het hart van het woud en bezocht vele
ashrams en andere heilige plaatsen.
Op een gegeven ogenblik
ontwaarde Bharata een bron aan de voet van de
Chitrakutaberg. Deze bevatte het water van alle heilige
rivieren en meren. Bharata sprenkelde enkele druppels van
dit water eerbiedig op zijn hoofd en boog diep voor deze
heilige plek. Met eigen hand verwijderde hij enige droge
bladeren en andere verontreinigingen uit het water. Tot
op deze dag wordt de plaats over de ganse wereld
geëerd als Bharataís bron
(bharatakupa).
Inhoud
van deze Vahini
| vorige
bladzijde
|
volgende bladzijde