VAHINI'S
INHOUD
BABABOOKS



 

 
 


3. Lagere schooljaren

HET LEVEN VAN SATHYA SAI BABA

 

 

 

In Puttaparthi was een kleine lagere school, bestemd voor de eerste twee leerjaren en daar gingen Sathya en zijn vriendjes naartoe toen zij vijf jaar waren geworden. De ouders van de meeste kinderen vonden het eigenlijk niet zo belangrijk dat hun kinderen iets leerden; belangrijker vonden zij het dat de kinderen niet rondzwierven met alle risico's vandien. Sathya's ouders vonden het wel belangrijk dat hun zoon naar school ging om iets te leren. Zij wisten heel goed dat hij een helder verstand had en zij zagen voor hem in de toekomst een goede betrekking, misschien wel in overheidsdienst, op voorwaarde dat hij behoorlijk geschoold zou zijn. De kinderen kregen van hun ouders nu ook een dhoti (lendendoek) of een korte broek en een shirt, terwijl zij vóór die tijd meestal naakt hadden gelopen. Kinderen tot een jaar of vier-vijf lopen in de warmere streken van India doorgaans naakt.
De lessen leverden voar Sathya geen enkel probleem op, maar hij luisterde toch aandachtig naar zijn onderwijzers en deed wat zij vroegen. Wanneer hij dat niet gedaan had, zouden ook zijn schoolkameraadjes hun best niet hebben gedaan en dat was niet de bedoeling.

In die tijd had deze school een - op zijn zachtst gezegd enigszins vreemd - strafsysteem voor laatkomers dat tot doel had de kinderen stiptheid te leren. Het eerste en het tweede kind dat de school binnenkwam en de onderwijzer groette, was op tijd. Alle anderen waren te laat en kregen voor straf met het rietje. Het aantal slagen hing af van de plaats die het kind innam in de rij van zogenaamde laatkomers. Het gevolg van dit systeem was dat vrijwel alle kinderen zéér vroeg naar school kwamen, ook bij regen en kou. En daar stonden zij dan te kleumen tot de lessen begonnen. Uit mededogen begon Sathya shirts, dhoti's en handdoeken van thuis mee te nemen om hen enigszins warm te houden. Zodra zijn ouders dit ontdekten, sloten zij alle kleding en dergelijke achter slot en grendel. Verder riep hij alle kinderen op een enigszins beschutte plek bij elkaar en begon met hen te zingen. Hij kende immers alle liederen die bij hem thuis werden geoefend voor de geregelde toneeluitvoeringen in het dorp. In die tijd begon hij zelfs al liedjes voor het toneel te componeren.
Naar aanleiding van dit strafsysteem volgt hier een voorval dat vele tientallen jaren later plaatsvond. Vanzelfsprekend is het belangrijk dat kinderen op tijd op school komen, maar het is nog veel belangrijker dat de onderwijzers op tijd zijn. Zij moeten immers het goede voorbeeld geven.
Op de dag dat Sai Baba een bezoek bracht aan een van de Saischolen in India, kwam een van de onderwijzers enkele minuten te laat. Na een rondleiding door het gebouw bezocht Baba juist zijn klas en hij stelde de kinderen allerlei vragen. Hij vroeg hun ook het een en ander over hun onderwijzer en hij eindigde met de vraag: 'Is hij nauwgezet?' Het deed de onderwijzer bepaald geen genoegen toen een meisje achterin de klas haar hand opstak en zei: 'Swami, hij was vanmorgen te laat.'
Baba keek afkeurend naar de ongelukkige man en verliet daarop de klas.
Toen hij de betreffende onderwijzer later die dag weer sprak, zei hij tegen hem: 'Dat was niet juist dat je vanmorgen een uur te laat op school kwam.'
'Nee, nee, Swami,' protesteerde de man in kwestie, 'ik was maar een paar minuten te laat.'
Waarop Baba concludeerde: 'Twintig leerlingen die ieder drie minuten hebben moeten wachten - een uur te laat!'

Na die twee jaar school in het eigen dorp moesten de kinderen voor de hogere klassen naar Bukkapatnam, een dorp dat zo'n vijf kilometer verderop lag, aan de andere kant van de rivier. Maar eerst moesten zij een soort examen afleggen om te zien wie er geschikt was om verder te leren. En zo gingen op een dag acht kinderen en een onderwijzer in een kar getrokken door een os op weg naar Panwarda in de buurt van Penukonda. De kar was afgeladen en telkens wanneer zij heuvelopwaarts moesten, kon de os het niet aan en moesten zij allemaal uitstappen en lopen. Nu zat er ook geen rem op de kar en dat betekende dat zij ook heuvelafwaarts moesten lopen. Zo liepen zij meer dan zij reden. In Panwarda gaf de onderwijzer nog tot vlak voor het examen les, maar daar was Sathya meestal niet bij aanwezig. Hij had namelijk de taak op zich genomen om te zorgen voor de maaltijden en dus stond hij een groot deel van de dag in de keuken om eten te koken. Na drie dagen examen te hebben afgelegd, gingen zij weer terug naar huis.
Toen de uitslag bekend werd gemaakt, bleek Sathya de enige van de groep te zijn die verder mocht leren. Dat alle anderen waren gezakt, werd mede veroorzaakt door het feit dat de kinderen in de war waren geraakt doordat de onderwijzers erg streng waren geweest. En dat was weer veroorzaakt door het feit dat dit speciale examen dat jaar voor het eerst werd afgenomen.


Vanaf die tijd ging Sathya samen met enkele neefjes en vriendjes en ook enkele oudere jongens iedere dag reeds vroeg met zijn boekentas op zijn hoofd of over zijn schouder op weg naar Bukkapatnam. In die tas zat ook zijn middageten, dat zijn moeder voor hem had klaargemaakt. Meestal bestond dat uit sangti (rijst en meel tezamen gekookt) en heerlijke chutney (een pikant mengsel van voornamelijk fruit en allerlei kruiden). Onderweg praatten en zongen de kinderen om de moed erin te houden, want het viel niet altijd mee. De weg naar Bukkapatnam was in die tijd nog erg slecht: zij moesten door de modder en over rotsen en in het regenseizoen moesten zij zelfs door diep water waden. En als de oudere jongens - die toch al jaloers waren op zijn studieresultaten - zich verveelden onderweg, dan konden zij Sathya altijd nog plagen. Zijn moeder zorgde ervoor dat zijn kleding altijd schoon en netjes gestreken was en dat konden de anderen niet erg waarderen. Zodra zij buiten het dorp waren, gebeurde het geregeld dat zij Sathya bij zijn voeten door de modder sleepten tot zijn kleren minstens even vuil en gekreukt waren als die van henzelf. Omdat deze handelwijze voortkwam uit onwetendheid, heeft Sathya er nooit over geklaagd en hij heeft het zijn schoolkameraadjes ook nooit kwalijk genomen.
Net als in Puttaparthi verzamelde Sathya zijn medeleerlingen om zich heen voor de lessen begonnen. Hij zette een afbeelding neer van Rama, Krishna of een andere godheid, zette er wat bloemen omheen en deed puja (eredienst). Na afloop deelde hij prasad (gezegend voedsel) uit en dat was voor velen de reden om de puja bij te wonen. Ook haalde hij soms voor hen uit zijn schooltas griffels, potloden, prachtig gekleurde knikkers of snoep tevoorschijn, wetend dat hun ouders dit veelal niet konden bekostigen. En als een van de kinderen ziek was of pijn had, haalde hij verse kruiden tevoorschijn die groeiden in het Himalaya-gebergte. Hij zei dan tegen de zieke dat hij daarop moest kauwen en het sap moest doorslikken. Wanneer de kinderen Sathya soms vroegen hoe hij aan al die dingen kwam, zei hij maar, dat hij die als een bijzondere gunst had gekregen van de dorpsgodin. De tijd en de kinderen waren nog niet rijp voor het moment van zijn bekendmaking. Vanuit Sai Baba's standpunt is er geen sprake van wonderen; alles wat hij doet, is gewoon een deel van hemzelf. Ondanks zijn verzoek om niet te praten over deze 'wonderen', vertelden de kinderen vaak aan hun ouders wat er was gebeurd. Sommige ouders waarschuwden dan hun kinderen dat zij beter niet met Sathya konden omgaan omdat deze aan zwarte magie deed. De kinderen trokken zich echter niets aan van dergelijke waarschuwingen en bleven gewoon met hem optrekken.

Wanneer een leraar hun dingen dicteerde, zat Sathya ook te schrijven. Wat niemand zag, was dat hij dan soms bhajans (devotionele liederen) zat te componeren of te vermenigvuldigen om ze later uit te delen aan zijn klasgenootjes.
Op een keer betrapte een van de leraren, Sri (mijnheer) Kondappa, hem en hij gaf eerlijk toe dat hij geen aantekeningen maakte van zijn lessen.
'Meneer,' zei hij, 'waarom zou ik opschrijven wat u zegt. Ik heb reeds begrepen wat u dicteert. Vraagt u mij maar wat u wilt over dit onderwerp en ik zal het juiste antwoord geven. '
De leraar was echter gekwetst in zijn trots en hij vond dat Sathya een slecht voorbeeld gaf aan de anderen en daarom beval hij hem op zijn bank te gaan staan en daar te blijven staan tot de les was afgelopen. Hij ging op de bank staan en stond daar dus nog toen de bel voor het volgende lesuur ging en Sri Mahbub Khan, de docent Engels, binnenkwam. Deze was verbaasd en geschokt te zien hoe zijn geliefde Sathya op de bank stond. Hij gaf heel veel om hem en hij was in die tijd een van de weinigen die zag dat Sathya goddelijke eigenschappen bezat. Hij vroeg aan Kondappa wat er aan de hand was en waarom hij niet van zijn stoel opstond om plaats te maken voor hem. Gespannen fluisterde deze hem toe dat hij niet van zijn stoel kon opstaan; wanneer hij oprees, ging de stoel mee. De kinderen die vooraan zaten, hoorden wat hij zei en begonnen te lachen en op Sathya te wijzen. Mahbub Khan knikte en adviseerde zijn collega de jongen van de bank te laten komen. Zodra Kondappa hem daarvoor toestemming had gegeven, kon hij zelf ook van zijn stoel opstaan.
Later vroegen mensen Sai Baba weleens waarom hij dat gedaan had. Had hij zo'n hekel aan die leraar? Nee, dat was het niet. Woede en haat maken geen deel uit van Baba. Het ging er alleen om de mensen uit zijn omgeving te laten zien dat hij anders was dan de andere kinderen. Bovendien was het voor de betreffende docent een les om te leren zijn trots los te laten.
Overigens werd dit verhaal in geuren en kleuren door de kinderen van de klas rondverteld en zo kwam het ook Sathya's ouders ter ore. Die waren erg boos op hun zoon en zijn moeder waarschuwde hem om zoiets niet nog eens te doen: 'Je zult nog van school gestuurd worden en dan wil geen enkele andere school je nog hebben. En dan zul je opgroeien tot een nietsnut, die alleen maar vee kan drijven!'
Kort daarop hoorde zij dat alle kinderen en leraren haar zoon als een beroemdheid beschouwden ondanks of misschien wel juist dankzij dergelijke voorvallen. Kondappa schreef zelfs een gedicht waarin hij Sathya een goddelijk kind noemde. En toen Sathya korte tijd later de beste leerling van alle scholen uit de streek bleek te zijn, was zijn moeder weer trots op hem, al was zij ook wel enigszins bevreesd voor de jaloezie van de andere ouders.


Als beste leerling van zijn klas kreeg Sathya van de docenten de functie van toezichthouder over de andere kinderen. Hij moest het voorbeeld geven bij het schoonhouden van het klaslokaal en bij het tonen van discipline. Vóór de lessen begonnen maakte hij daarom altijd het schoolbord schoon en vaak maakte hij ook de banken schoon. Soms moest hij in opdracht van een leraar zijn klasgenoten straffen. Dat hoorde ook bij zijn functie. Toen hij op een keer de enige van de hele klas was die het antwoord op een vraag wist, zag de leraar daarin een reden om alle andere kinderen te straffen en Sathya kreeg de opdracht ieder van zijn dertig klasgenoten enkele klappen in het gezicht te geven. Hij moest hun neus met zijn linkerhand stevig vastpakken en dan met zijn rechterhand slaan. Aangezien sommige kinderen veel groter waren dan hij moest hij zo nu en dan op een bank gaan staan om deze onplezierige taak te kunnen uitvoeren. Uit mededogen sloeg hij hen niet erg hard, maar dat beviel de leraar absoluut niet. Hij riep Sathya bij zich en schreeuwde: 'Heb ik je gevraagd om haldi-poeder op hun wangen aan te brengen? Ik heb je gevraagd om hen te slaan. Ik zal je laten zien hoe dat moet!'
Hij pakte Sathya's neus vast en telde de klappen die hij hem gaf - dertig in totaal. Sathya verdroeg het stilzwijgend, want hij vond het niet juist tegen een docent in te gaan. Bovendien achtte hij het zijn eigen schuld dat de straf niet was uitgevallen zoals de leraar dat had bedoeld, hoe belachelijk het loon ook was voor het goede antwoord dat hij had gegeven.

Na schooltijd en in de vakanties trok Sathya vaak op met een hele groep kinderen. Soms gingen zij de heuvels in en andere keren speelden zij in de droge bedding van de Chitravati. Vaak probeerde Sathya hun iets te leren: verdraagzaamheid, eerlijkheid, samen delen. Daartoe haalde hij bijvoorbeeld een groot stuk suikergoed tevoorschijn dat zij onder elkaar mochten verdelen zonder ruzie te maken. Ook vertelde hij hun wel over de engelen van God, die zijn wensen uitvoerden. En soms was er louter lila, spel, om hun te laten zien dat voor God niets onmogelijk was. Zo verzamelde hij op een keer een hele groep vriendjes en zei dat zij kikkers zouden gaan vangen. Nieuwsgierig vroegen zij wat Sathya van plan was, wel wetend dat hij dieren nooit kwaad zou doen. Hij weigerde evenwel dat te vertellen en spoorde hen alleen maar aan om mee te gaan. Zij hadden een vrolijke middag en vingen wel tien of twaalf kikkers. Sathya liet de kinderen de diertjes in een korf doen die hij had meegebracht, legde er een doek overheen, hield zijn handen er even boven en liet toen een van de kinderen de doek wegtrekken. Deze deed dat met een enigszins angstig gezicht, maar wie schetst hun verbazing toen er uit de korf een zwerm zwaluwen opvloog. Druk napratend over dit wonder liepen zij later weer naar huis, waar zij het verhaal direct aan hun ouders vertelden.

Bij Sathya thuis was het nog altijd een drukte van belang. Er waren nu bijna twintig kinderen in huis, want behalve zijn ouders met hun inmiddels vijf kinderen woonden ook de broer en een zus van zijn vader met hun gezin in hetzelfde huis. Soms haalde Sathya voor zijn broertje - de vijf jaar na hem geboren Janakiram - en zijn neefjes en nichtjes pepermuntjes en dergelijke uit een lege tas als zij hun ouders hielpen met het werk of als zij een goed cijfer op school hadden gehaald.
Zelf gaf Sathya altijd het goede voorbeeld.
Niemand van het gezin had in die tijd veel kleren. De kinderen hadden de kleren die zij droegen en een stel extra. Sathya had vaak nog minder kleren dan de anderen en dat had meerdere redenen.
Zo gebeurde het eens dat hij op een erg koude morgen buiten kwam en daar een kind naakt zag lopen, bibberend van de kou. Hij trok direct zijn shirt uit en hielp hem het aan te trekken. Hoe kon hij anders handelen wanneer hij lijden zag?
Zo nu en dan bracht zijn vader allerlei kleurige lappen stof mee uit een winkel in Bukkapatnam of Anantapur om kleren voor de kinderen van te laten maken. Wanneer hij thuis kwam, dromden ze allemaal om hem heen om de mooiste lappen uit te zoeken.
Alleen Sathya hield zich afzijdig. Zijn moeder, die dat zag, zei dan: 'Sathya, moet jij niets uitzoeken?' Deze glimlachte en zei: 'Nee, moeder, geef de anderen de kleren maar die zij uitkiezen. Wat er overblijft, zal ik nemen.' Zij trok haar zoon dan naar zich toe, knuffelde hem en probeerde hem over te halen haar te zeggen wat hij graag wilde hebben. 'Maar jongen, is er dan niets wat je graag zou willen hebben? Zeg het en je krijgt het van mij.' 'Ik heb niets nodig, moeder. Wat u mij ook geeft, zal ik aanvaarden.' Na een dergelijke uitspraak verbaasde zij zich weer even over haar kleine Sathya en deed er verder het zwijgen toe. Sathya zelf straalde van vreugde als hij zag dat de andere kinderen gelukkig waren met hun keuze. En meestal bleef er nog wel iets over om een nieuwe broek of een nieuw shirt voor hem van te maken.
Soms maakte Easwaramma zich zorgen over het gedrag van haar zoon, dat nogal afweek van dat van de andere jongens uit het dorp. Hij vroeg nooit ergens om, was altijd tevreden met wat hij kreeg en stond altijd klaar om te helpen. Met het oog op de toekomst probeerde zij hem te stimuleren om meer voor zichzelf op te komen. Zij hoopte dat hij zanger of danser zou worden, of wellicht dichter of toneelschrijver of zelfs regisseur, want zij zag duidelijk dat hij dergelijke capaciteiten bezat. Maar zij wist ook dat de samenleving vaak hard was en dat hij zou moeten vechten als hij iets zou willen bereiken in het leven. Haar moeite bleek evenwel steeds weer vergeefs. Sathya bleef even zachtaardig en gelijkmoedig als altijd, al betekende dat niet dat hij alle verkeerde dingen in de dorpsgemeenschap zomaar accepteerde.

Het dorpshoofd, de echtgenoot van Subbamma, was erg trots op zijn Hitler-snor, zijn dure polshorloge en zelfs op zijn Don Juan-allures en dat maakte hem niet tot een goed voorbeeld voor de andere dorpelingen. Daarom schreef Sathya een spotlied op hem en leerde dat aan zijn vriendjes. Iedere dag zongen de kinderen dit lied voor zijn huisdeur tot hij woedend naar buiten kwam om hun mores te leren. Dan renden zij hard weg zodat hij hen niet te pakken kreeg. Tenslotte werkte het: hij schoor zijn snor af, borg zijn horloge weg en stopte met zijn heimelijke bezoekjes. Subbamma had geen moeite met Sathya's gedrag, maar zijn eigen moeder schaamde zich voor hem en gaf hem een flink standje.
Meer van dergelijke speldenprikken zouden volgen.
In een volgend gedicht schreef hij over de grootgrondbezitters in het dorp die profiteerden van het werk van hun arbeiders, die in weer en wind de grond bewerkten om rijst te planten, te verzorgen en te oogsten. Met als excuus dat het kaste-systeem het nu eenmaal zo wilde, betaalden zij hun arbeiders vaak slechts een schamel loon voor hun harde werk. Ook dit lied zongen de jongens op vele plaatsen in het dorp, evenals liederen tegen andere sociale misstanden zoals overmatig drankgebruik, ontucht en analfabetisme. Sathya's moeder wrong haar handen bij zoveel brutaliteit van de kant van haar zoon en vroeg zich af of hij echt wel zo zachtaardig was als hij vaak leek te zijn. En de andere dorpelingen vreesden of hoopten juist dat Sathya een revolutie wilde ontketenen. Ja, hij wilde een revolutie ontketenen, niet met geweld, maar met liefde!

Sathya begon nu vaker gedichten en bhajans te componeren en teksten te schrijven voor de professionele uitvoeringen waaraan zijn grootvader, zijn vader, zijn oom Chinna Venkapa en nog enkele andere familieleden meededen. Wanneer zij aan het oefenen waren wanneer Sathya uit school thuiskwam, bleef deze vaak kijken. Hij gaf dan ook commentaar en zo gebeurde het al spoedig dat men hem vroeg mee te spelen. Aanvankelijk speelde hij in enkele stukken mee als de jonge Krishna, maar toen men op een gegeven moment behoefte had aan iemand die Draupadi, de echtgenote van de vijf Pandava's, kon spelen en er niemand beschikbaar was, kreeg Sathya die rol toebedeeld.
Draupadi is een belangrijke figuur uit de Mahabharata, het grote epos over het leven van Krishna. In het betreffende toneelstuk ging het om de scene aan het hof van de koning, waarin de Pandava's eerst al hun bezittingen en dienaren, vervolgens hun eigen vrijheid en tot slot hun echtgenote tijdens het dobbelspel verliezen aan de Kaurava's. Wanneer zij vervolgens in opdracht van de Kaurava's ontkleed zal worden, bidt zij in opperste wanhoop tot God om hulp. Dan geschiedt een wonder: het blijkt onmogelijk om haar te ontkleden, want aan de lengte van haar sari komt geen einde.
In het toneelstuk droeg Sathya maar liefst zeven sari's over elkaar heen voor deze slotscene, hetgeen alleen mogelijk was omdat hij zo tenger was. Het applaus was overdonderend!
Het zal niemand verbazen dat hij sindsdien vaker vrouwenrollen speelde, zoals die van Mohini, Devaki en Tara.


In die tijd bezocht een populaire toneelgroep de streek rond Puttaparthi. Deze trad op in vele steden en dorpen en men sprak over niets anders. Toen de groep een optreden in Puttaparthi verzorgde, ging Sathya ook kijken. Een van de leden van deze groep was een jong meisje dat geweldig kon dansen. In een bepaald dansnummer liet dit meisje, dat zich op het toneel Rishyendramani noemde, gedurende het gehele optreden een fles op haar hoofd balanceren met daarop een bord en daarop weer een aantal lichtjes. Op een gegeven moment ging zij dan op de grond zitten, strekte zich uit op haar buik en pakte met haar tanden een zakdoek van een lucifersdoosje dat op de grond lag. Daarna kwam zij weer overeind met de zakdoek tussen haar tanden, terwijl de fles en het bord met de lichtjes nog steeds op haar hoofd balanceerden. Een geweldig applaus was haar beloning.
Thuisgekomen probeerde Sathya haar optreden met de fles, het bord, de lichtjes en de zakdoek na te doen en dat ging perfect. Ondanks aandringen van zijn familie weigerde hij deze dans aan zijn repertoire toe te voegen. Binnen korte tijd wisten heel veel mensen dat hij dit kunststukje ook kon en toen enige ondernemende lieden hem enige tijd later vroegen om deze dans op te voeren tijdens de jaarlijkse veemarkt in Kothacheruvu, liet hij zich overhalen. Zonder overleg met hem kondigden zij vervolgens aan dat de beroemde Rishyendramani zou optreden. Op de dag van de jaarmarkt verkleedden Venkamma en Parvathamma hun broertje als meisje en brachten hem naar Kothacheruvu. Het gordijn ging open en het toneelstuk begon. Toen Sathya zijn dans opvoerde, was het publiek laaiend enthousiast. Niemand had in de gaten dat het Rishyendramani niet was. En hij had het nummer zelfs nog wat verbeterd: in plaats van een zakdoek met zijn tanden op te rapen, raapte hij met de stellage balancerend op zijn hoofd - met zijn ene ooglid een naald op. Na afloop van het toneelstuk stond de voorzitter van de feestcommissie erop 'Rishyendramani' een medaille op te spelden! Sathya's ouders vreesden dat hij nu door de mand zou vallen, maar alles ging gelukkig goed.
Nadien kreeg hij vele uitnodigingen om deze dans ook elders op te voeren, maar daaraan gaf hij slechts sporadisch gehoor. Toen hij enkele jaren later in Uravakonda woonde en daar een feest werd georganiseerd waarvan de baten bestemd waren voor de uitbreiding van de school, nodigde men ook Rishyendramani uit. Nu bleek zij op het laatste moment verhinderd te zijn en dat was een ramp, want de goede verkoop van de kaartjes was het gevolg geweest van haar aangekondigde optreden en bovendien waren er allerlei belangrijke personen uitgenodigd. Daarom ging Sathya naar het hoofd van de school en bood aan de plaats van Rishyendramani in te nemen. Deze aanvaardde het aanbod en het optreden was een groot succes. Toen een van de hoogwaardigheidsbekleders 'Rishyendramani' de volgende dag een sari als beloning wilde geven, kwam Sathya samen met het schoolhoofd het toneel op. Toen het hoofd vertelde dat Sathya degene was die de vorige dag had opgetreden, was iedereen stomverbaasd en nog dagen lang werd er druk over gepraat.

Toen hij een jaar of negen was, formeerde Sathya de Pandari Bhajan Groep. De leden van deze groep - totaal een stuk of achttien - waren merendeels dezelfde jongens als degenen met wie hij de spotliederen zong. Door middel van deze activiteiten hield hij de kinderen weg van verkeerde bezigheden zoals de hanengevechten en van de bioscoop, die inmiddels ook in Puttaparthi zijn intrede had gedaan. Nu is 'bioscoop' eigenlijk een groot woord voor de films die werden gedraaid in een achteraf-zaaltje, maar Sathya vond het belangrijk om de kinderen zo vroeg mogelijk te leren dat de meeste films een slechte invloed hadden. Zij toonden vaak alleen de ongunstige kant van het gezinsleven en verheerlijkten wreedheid en misdaad. De volwassenen kon hij niet tegenhouden, maar de kinderen vaak wel.
Gekleed in een okerkleurige bloes en broek en voorzien van enkelbelletjes trok de groep geregeld zingend en dansend door de straten van het dorp. Een van de kinderen bespeelde daarbij de trommel, een ander het harmonium en weer anderen droegen een vlag. Zij zongen bestaande bhajans en balladen, maar ook liederen die Sathya zelf schreef en die hij de kinderen leerde. De liederen gingen over pelgrims die verlangden naar darshan (het zien en/of ervaren) van de Heer, over de beproevingen van de lange reis, de vreugde bij het bereiken van de tempel, maar ook over een pelgrimstocht naar Shirdi waar het graf was van ene Sai Baba. Van Shirdi en Sai Baba hadden de kinderen nog nooit gehoord, maar zij zongen wat Sathya hun leerde. Veel toehoorders vroegen zich af waar Sathya gehoord had over die Sai Baba van Shirdi; zij kenden hem in ieder geval niet. Gezien de naam zou het, dachten zij, wel gaan om de een of andere moslim-fakir. Aangezien de dagelijkse bezigheden hen vrijwel volledig in beslag namen, vergaten zij weer om Sathya ernaar te vragen.
De Pandari Bhajan Groep had veel succes en de meeste dorpelingen gaven de kinderen graag de kleine financiële bijdrage die zij vroegen voor het instandhouden van de groep. Het ging om een vrijwillige bijdrage van slechts één anna per maand voor papier en pennen voor het vermenigvuldigen van de bhajans, voor de aanschaf van rijst die zij uitdeelden als prasad (gezegend voedsel), voor wierook, kamfer enzovoort. Deze munt, de anna, bestaat nu niet meer, maar hij had een waarde van één-zestiende roepie.
Tijdens de optredens was Sathya de voorzanger en in de toneelstukjes speelde hij vele rollen. Een van de teksten ging over Sri Narasimha van Kadiri en was gebaseerd op een bekend verhaal uit de streek. Narasimha was een Avatar (belichaming) van Vishnu en had de vorm van een man-leeuw. De groep zong over de manhaftigheid en de daden van Sri Narasimha en bij de regel 'Uit de pilaar van staal sprong de god als leeuw tevoorschijn' sprong Sathya plotseling op terwijl zijn gezicht een uitdrukking van woestheid en verontwaardiging aannam. Alle aanwezigen werden doodsbang bij die aanblik en enkele sterke mannen probeerden de jongen vast te grijpen. Tevergeefs! Niemand kon hem benaderen! Pas nadat enkele toehoorders puja voor Sathya - de gemanifesteerde god Narasimha - hadden gedaan, met de kamfervlam hadden gezwaaid en kokosnoten voor zijn voeten hadden gebroken, nam hij zijn normale vorm weer aan waarna het lied werd voortgezet.
Deze gebeurtenis verspreidde de faam van de groep naar alle dorpen in de omgeving en de kinderen werden steeds vaker uitgenodigd om elders op te treden. Immers, zo vertelden de dorpelingen elkaar, als de Pandari Bhajan Groep optrad, dan manifesteerde God zich zelf! Soms werden zij met een ossenkar gehaald en gebracht, maar soms moesten zij wel tien of twintig kilometer lopen om in het betreffende dorp te komen. Maar dat hadden zij er graag voor over.

Sathya's zuster Venkamma en haar echtgenoot Subba - hij was een jongere broer van Easwaramma - hadden besloten een eigen huis te bouwen. Het moest een stenen huis worden en dat was zeker in die tijd een hele klus. Met de hulp van vele familieleden, buren en vrienden hadden zij reeds honderden stenen gevormd uit klei. Deze lagen te drogen en zouden de volgende dag gebakken worden. Er lag al een hele berg hout gereed voor dat doel. Nu was het moessontijd en dat betekende vaak enorme stortbuien. En juist op dat moment, terwijl de stenen lagen te drogen, werd de lucht donker en dreigend. Een stortbui zou alle stenen in korte tijd veranderen in een berg vormeloze klei.
Een van de buren stelde voor om de stenen te bedekken met bundels gedroogde suikerrietbladeren. Een vriend van hem, die op de andere oever van de rivier woonde, zou die vast wel beschikbaar willen stellen. Onmiddellijk waadden alle mannen, vrouwen en kinderen door de Chitravati naar de tegenoverliggende oever. Sathya sloot de rij. En toen hij midden in de rivier stond, stopte hij en riep: 'Wacht allemaal!' Toen iedereen naar hem keek, hief hij zijn handen op naar de lucht en zei: 'Venkamma. Het zal droog blijven.' En op dat moment dreven de donkere wolken snel weg, de wind ging liggen en de lucht werd helder. Alle aanwezigen beseften dat Sathya macht had over de elementen en in doodse stilte keerde iedereen terug naar huis.
Langzamerhand gingen zijn dorpsgenoten inzien dat Sathya geen gewoon kind was en velen begonnen hem te bewonderen en lief te hebben, maar ook begonnen sommigen hem te vrezen, te benijden of te wantrouwen. Zo is de wereld: waar liefde is, is haat, waar vreugde is verdriet. De schepping is gebouwd op tegenstellingen, op dualiteit en deze dualiteit is er de oorzaak van dat de schepping zonder einde zal zijn. Oorzaak en gevolg zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Niet alleen maakte Sathya bezwaar tegen het doden van dieren, zoals reeds eerder is verteld, maar ook maakte hij bezwaar tegen datgene wat in het dorp - en in vele andere dorpen - werd gezien als sport en waarbij dieren slecht werden behandeld. Zo ging hij nooit kijken naar de jaarlijkse ossenkar-races, die werden gehouden in de droge bedding van de Chitravati. En hij verbood ook zijn vriendjes om erheen te gaan. De eigenaars van de ossen deden er alles aan om maar te winnen: zij draaiden de staart van hun os om, zij sloegen erop los met een zweep enzovoort. Ook hanengevechten kwamen in het dorp veel voor en soms kwam er iemand met een beer die hij tegen betaling liet dansen. Lijden veroorzaken is altijd verkeerd. God is in alles aanwezig, dus hoe kun je dan dieren kwellen? Meestal was er in dergelijke gevallen sprake van onnadenkendheid en niet van kwaadwilligheid. Maya, illusie, benevelde het denken. Ook in latere tijden heeft Sai Baba devotees er vaak op moeten wijzen dat zij in hun omgang met dieren moesten nadenken. Zo waren er een keer een aantal devotees die met een ossenkar van de ashram terugkeerden naar hun auto's die in Karnatanagapalli stonden. Om dit dorp te bereiken moesten zij de rivierbedding oversteken en Baba liet hen speciaal terugroepen om hen erop te wijzen dat zij bij het bereiken van de zandbedding moesten uitstappen, omdat de kar anders veel te zwaar zou zijn voor de ossen om te trekken. Geen enkele van het gezelschap was uit zichzelf daarop gekomen.



' Kom tot mij Heer '



Kom tot mij Heer kom toch snel tot mij oh Heer.
Kom in mijn hart en vul mij met liefde.
Oh Sai Baba geef mij kracht en inzicht.
Leid mij voor de donkere nacht naar Jouw licht.
(Want) Jij bent de bron van alle vreugde en het eind van alle pijn en verdriet.
Kom Baba neem mij met Je mee.

 

 

  |  

 
 
 


 
 


VAHINI'S
INHOUD
BABABOOKS