Dit is een e-boek geschikte download. Ga voor de online versie met de illustraties en links naar:
http://vahini.org/SathyaSaiVahini/index.html 

 

 
 
SATHYA SAI VAHINI
Een Stroom van Goddelijke Genade
 
 

" Deze fascinerende werkelijk-onwerkelijke wereld is niet in het minst in staat onderscheid te maken tussen waarheid en leugen, tussen het eeuwige en het vergankelijke. Er moet haar worden geleerd waarnaar zij behoort te streven en welke banden zij moet losmaken. Zij moet erop worden gewezen dat de verwerkelijking van het Zelf (Atma) het wezenlijke is waar het in alle godsdiensten om gaat, het kernpunt van alle filosofische systemen en het belangrijkste van elke zedenleer. De wereld moet worden geïnspireerd om filosofisch onderzoek en verbetering van de moraal, waarheid, rechtschapenheid en kracht van de ziel te aanvaarden als sleutels tot succes bij het geestelijk streven. Het goddelijke principe, dat latent in de mens aanwezig is, moet worden aangespoord tot openlijke activiteit in het dagelijkse leven. De mens moet ertoe worden gestimuleerd en aangemoedigd zijn gewone leven te verwisselen voor een werkelijk leven, zonder terecht te komen in de vangnetten van de slimheid en de logica, of zich te verliezen in droge theorieën.

Zie! Gedreven door deze dringende noodzaak en door de wens om de heftige conflicten in jullie denken af te koelen en de brandende dorst van jullie hart te lessen, komt hier nu, opwellend golf na golf, een stroom van goddelijke genade (Sathya Sai Vahini). "

Sathya Sai Baba

======

Inleiding

1. De Hoogste Werkelijkheid

2. Van waarheid naar Waarheid

3. Alleen de Ene

4. Het Wonder der Wonderen

5. De Basis van het Geloof

6. Godsdienst betekent Ervaring

7. Wees Jezelf

8. Gevangenschap

9. Eenwording met de Ene

10. De yogi's

11. De Lessen van de Veda's

12. De Grondslagen van de Latere Teksten

13. De Avatâr als Leraar (Goeroe)

14. Dit en Dat

15. Niveaus en Stadia

16. De Mens en God

17. Kleur en Kaste (sociale geleding)?

18. Bezigheden en Handelingen (soorten karma)

19. Het Gebed

20. Het Voornaamste Doel

21. Onderzoek van het Innerlijk

22. Eeuwige Waarheden

23. Vormen van Aanbidding

24. Het Goddelijke Lichaam

=======

 
Inleiding - Dierbare zoeker! Bhagavân heeft zichzelf aangekondigd als de goddelijke Leraar der waarheid, schoonheid en goedheid. Door voorschrift en voorbeeld, door zijn geschriften en zijn voordrachten, in brieven en gesprekken heeft Hij aan mensen deze hoogste wijsheid voortdurend voorgehouden en de gehele mensheid de opdracht gegeven deze te vertalen in een rechtschapen leefwijze, in innerlijke vrede en universele liefde. 

Toen de Ramakatha Rasa Vahini, de unieke, authentieke stroom van nectar van het Rama-verhaal, in afleveringen was verschenen in het maandblad Sanathana Sarathi (letterlijk: 'eeuwige wagenmenner'; het maandelijkse tijdschrift, gepubliceerd door de S'ri Sathya Sai Books and Publications Trust), zegende Bhagavân zijn lezers met een nieuwe serie; Hij noemde deze: 'Stroom der Indiase spirituele waarden' (Bharatiya Paramartha Vahini). Het is een serie kostelijke opstellen over de grondwaarheden die de Indiase cultuur sinds voorhistorische tijden hebben gedragen en gevoed; nog tijdens het publiceren besloot Bhagavân om het licht der spirituele instructie te laten doorstromen onder een naam die meer omvatte en een grotere betekenis had: Sathya Sai Vahini - de Gangesstroom uit de lotusvoeten van de Heer, de stroom der goddelijke Sai-genade. Derhalve bevat dit boek twee Vahini's die zijn samengevloeid tot èèn enkele hoofdrivier. 

Als inleiding voor deze serie publicaties in de Sanathana Sarathi schreef Bhagavân: 

'Zie, voortgestuwd door het verlangen om de hitte van strijd en meningsverschillen af te koelen en de kwellende dorst naar kennis van het Zelf te lessen waardoor jullie worden geteisterd, komt hier nu de stroom van Sathya Sai, golf na golf, met de Sanathana Sarathi als het medium tussen jullie en mij.' 

Met onbegrensd mededogen verlost Sathya Sai, deze belichaming van de universele wil, miljoenen mensen in alle landen ter wereld van ziekte, benauwdheid en wanhoop, van verslavende bedwelming, zelfverheerlijking en godsontkenning. Hij moedigt mensen aan die lijden in de duisternis van hun eigen koppige verblinding om de lamp der liefde te ontsteken, zodat zij de omringende wereld kunnen zien; vervolgens om de lamp der wijsheid te ontsteken, zodat zij zichzelf kunnen zien. 

'Dit is een echt-onechte wereld vol verlokking; haar schijnbare verscheidenheid is een illusie; zij is Eèn, maar wordt door de vele mensenogen gezien als veelheid', 

zegt Bhagavân. Dit boek is de tweevoudige lamp die Hij voor ons heeft ontworpen. 

Heer Krishna schudde Arjuna (in Zijn Bhagavad Gîtâ) wakker uit de sombere depressie waarin hij door zijn eigen denkwijze was beland; Hij deed dat juist op het ogenblik dat Arjuna's plicht hem gebood zichzelf te zijn - namelijk de wijd en zijd befaamde krijger die hij was, altijd ten volle bereid om in de strijd tegen het kwaad, zich te scharen aan de zijde van het recht. 
Krishna bracht de genezing tot stand door hem te wijzen op het Atma dat zijn diepste wezen was en hem duidelijk te maken dat Hij, Krishna, het Atma was. Bhagavân zegt dat ook wij te snel geneigd zijn: 

'verstrikt te raken in de vangnetten van knappe redeneringen en vast te zitten in de mazen van de dialectische logica. Willen wij succes hebben op spiritueel gebied - en wat is het leven waard als het niet gericht is op dat verheven doel? - dan moeten we bereid zijn een filosofische speurtocht te ondernemen en moreel vooruitgang willen boeken, inspanningen die beide hun bekroning moeten vinden in het bewust zijn van het Atma, dat zowel de bron is als de totaliteit van alle energie en activiteit.' 

Wij allen worden in even grote mate als Arjuna, voortgedreven door angst, twijfel en gehechtheid. Wij staan allen te aarzelen bij het kruispunt tussen dit en DAT - het aardse en het spirituele, tussen de golf - ons kleine ik - en de Oceaan: God. 
Omdat wij echter door Hem zijn geschapen, zijn wij 'een wonder der wonderen'. Bhagavân zegt: 'Alles wat zich niet in de mens bevindt, is buiten hem ook niet te vinden.' 'Het Atma is ongebonden; het is reinheid; het is volheid. Het is onbegrensd. Het heeft zijn middelpunt in het lichaam, maar zijn uiterste omtrek reikt voorbij alle denkbare grenzen.' De mens is begenadigd met een buitengewoon intellect; dat verstand is in staat te beseffen dat er een Atma is en het kan er met succes naar gaan streven zich van dat Atma bewust te worden. 
Er zijn jammer genoeg maar weinig menselijke schepsels die weten wie zij zijn, waarom zij hier op aarde zijn, vanwaar zij komen en waarheen zij op weg zijn. Zij lopen rond met een tijdelijke naam, omsloten door een vluchtig, steeds veranderend lichaam.
Daarom houdt Bhagavân ons staande met de woorden: 'Luister, kinderen der onsterfelijkheid, luister! Luister naar de boodschap van de rishi's die de Hoogste Majesteit (Purushotama) in een visioen hebben gezien; Hij is de Eerste en Enige, die woont ver voorbij het rijk der illusie en begoocheling. O menselijke wezens! Van nature vertegenwoordigen jullie de eeuwige volheid. Jullie zijn waarlijk God, die zich op aarde beweegt. Is er een grotere zonde denkbaar dan jullie "zondaars" te noemen? Wanneer jullie een dergelijke benaming accepteren, brengen jullie jezelf in diskrediet. Ontwaak en sta op! Verwerp de vernederende gedachte dat jullie schapen zijn. Laat je door die gedachte niet in verwarring brengen. Jullie zijn het Atma. Jullie zijn druppels hemelse nectar; jullie zijn onsterfelijke waarheid, schoonheid en goedheid. Je bent zonder begin of einde. Alle materiële dingen zijn aan jullie onderworpen; jullie zijn geen slaven van de materie zoals je je nu inbeeldt.'

Bhagavân zegt: 

'Door zich zonder onderbreking te oefenen in waarheidsliefde, rechtvaardigheid en zelfbeheersing, moet een individu het sluimerende goddelijke principe in zich ertoe bewegen zich te openbaren in zijn dagelijkse leven; zo transformeert hij zijn bestaan in de vreugde van het ware liefhebben.'
Leer de Opperste Werkelijkheid kennen; adem deze in, baad je erin, leef erin; dan smelt DAT volledig samen met jullie en jullie worden volkomen DAT.'

Een stoffelijk voorwerp kan zichzelf niet uitdrukken, heeft geen eigen uitdrukkingsvermogen (svataprakasha). Om zich te kunnen manifesteren, is het volledig afhankelijk van het kennisvermogen (chitshakti) van het geïndividualiseerde Atma. De relatieve stoffelijke wereld is afhankelijk van het relatieve bewustzijn van de individuele ziel, van het geïndividualiseerde Atma. Wanneer wij het voorwerp dan aan een nader onderzoek onderwerpen en de werkelijke basis van al deze veelvormigheid gaan begrijpen, is de logische consequentie dat wij Brahman - het hogere Zelf - erkennen als het Grondprincipe. Later, nadat ons bewustzijn is gezuiverd door zintuiglijke beheersing, gedachtenreiniging, concentratie en innerlijke stilte, begint het te dagen dat dit Principe, dat ons eerst voorkwam als de uitkomst van een logische gedachtengang, een positieve, onveranderlijke Wil is (prajnanam Brahma) die zich in al deze vormen uitdrukt.

Deze Sathya Sai Vahini openbaart ons in ondubbelzinnige bewoordingen dat het Zelf in de mens niets of niemand anders is dan het hogere Zelf of God. Er wordt ons verteld dat dit niet alleen geldt voor de mensheid, maar voor alles wat geschapen is, overal! Eigenlijk creëert de Opperwil deze onwerkelijke veelvormigheid der kosmos bovenop de Ene die Hij in werkelijkheid is. Door diezelfde Wil kan Hij aan dit verschijnsel ook weer een einde maken. 'Het Zijn' - God - ligt verscholen achter 'het Worden', en 'het Worden' lost zich weer op in 'het Zijn'. Daaruit bestaat het eeuwige spel', zegt Bhagavân. 

Zoals Bhagavân het uitdrukt, 'is het uiteindelijke doel van alle opvoeding, het hoogste streven van alle kennisoverdracht, ons behulpzaam te zijn bij de bewustwording van het universele, in ons wonende, onpersoonlijke Principe'. Sathya Sai onderwijst ons in zijn rol als Leraar der leraren, opdat wij dit grootse avontuur der ziel zullen ondernemen. De pelgrims die langs deze route reizen, hebben in Hem een medelevende gids en beschermer, want Hij belichaamt diezelfde Wil die het toneelstuk bedacht heeft.

Terwijl Bhagavân ons leidt door het dal van deze Vahini, houdt Hij ons bij de hand, spoort ons aan om de zieners en wijsgeren uit verschillende landen te waarderen en te bewonderen die op dit terrein pionierswerk hebben verricht, die de grenzen en beperkingen hebben aangegeven, die de voorbereidende disciplines en oefeningen hebben aangereikt die ons pad zullen effenen en het ontdekken van de Waarheid zullen verhaasten. Hij schrijft over de Veda's en over latere spirituele teksten; over de verschillende vormen van verering die de tand des tijds hebben weerstaan en eeuwenlang trouw zijn gepraktiseerd; over de gedragsregels die niet alleen zijn vastgelegd voor de vier stadia in het mensenleven, maar ook voor personen met onmiskenbare, aangeboren karaktertrekken; over de horizontale, expansieve rajasische kwaliteit en over de doffe, bergafwaarts voerende tamasische. Hij verduidelijkt de rol die karma hierbij speelt, met alle daaruit voortvloeiende gevolgen. 
'Als een wrakkig schip dat op zee in een storm is terechtgekomen, klimt de mens naar de top van een reusachtige golf en bereikt de schuimende kam. Het volgende ogenblik wordt hij in het dal geworpen en moet direct weer omhoog. Dit opkomen en dit ten onder gaan zijn beide het gevolg van zijn eigen daden. Met deze daden bouwt hij tegelijk aan zijn paleis en aan zijn gevangenis. Smart en blijdschap zijn de echo's, de afspiegelingen van of reacties op eigen handelingen. De individuele ziel kan aan deze tegenstellingen ontkomen door de houding van toeschouwer aan te kweken, de geestesinstelling van een getuige die zich niet gebonden voelt aan de activiteiten die hij moet uitvoeren.'

Bhagavân beschrijft de yoga als het proces waarin het individuele Zelf en het hogere Zelf, Jivatma en Paramatma, samengebracht worden en Hij gaat dieper in op het pad der liefde (bhakti) en van het onzelfzuchtig handelen (karma); verder bespreekt Hij het meester-zijn over de geest (raja) en het sublimeren van het bewustzijn (jnana). Bhagavân analyseert de rechten en plichten van individu en maatschappij en Hij toont ons dat deze twee de grondslag gemeen hebben en hetzelfde doel moeten dienen: de spirituele verheffing.

Samengevat kunnen wij zeggen dat deze Sathya Sai Vahini de Gîtâ is, aan ons gegeven door Hem die als de Eeuwige Leidsman (Sanathana Sarathi) zo gaarne bereid is en klaarstaat om de teugels van onze zintuigen, gedachten, bewustzijn, ego en intellect in handen te nemen en ons veilig naar Prashanti Nilayam te leiden, de verblijfplaats der Hoogste Vrede, die de eindbestemming is voor de gehele mensheid.

Mogen wij allen worden gezegend met zijn liefde en genade.

N. Kasturi. 

1. De Hoogste Werkelijkheid - De zin en het doel van het leven is het bereiken van de Allerhoogste. Met Allerhoogste wordt hier gedoeld op het Zelf (Atma). Allen die in de cultuur van India zijn opgegroeid, weten dat het Atma alomtegenwoordig is. Wanneer men hun echter vraagt op welke wijze zij dat te weten zijn gekomen, beweren sommigen dat de Veda's hun dat geleerd hebben; anderen citeren teksten uit de Shastra's, weer anderen verlaten zich op praktijkervaringen van de grote wijsgeren. Ieder baseert zijn conclusies en bewijst de juistheid daarvan overeenkomstig de omvang van zijn eigen intelligentie. Vele grote mannen hebben hun intelligentie gebruikt om dat alomtegenwoordige Atma te ontdekken en zijn erin geslaagd een beeld te krijgen van dat goddelijke Principe. In ons land, India (Bharat), zijn er predikers geweest, leraren, geestelijke leerlingen en asceten die hebben bewezen dat het gestelde doel te verwezenlijken was wanneer zij dat ernstig bleven nastreven. Toch vinden we onder de vele miljoenen mensen slechts enkelen die in staat zijn geweest het universele Atma te zien.


Geen ander schepsel heeft de twee gaven intelligentie en onderscheidingsvermogen in deze hoogontwikkelde vorm ontvangen. Dat is de reden waarom de mens uitgeroepen kan worden tot kroon der schepping; daarom ook verkondigen de Shastra's dat de kans om als mens geboren te worden een zeer zeldzame, gunstige gelegenheid is. De mens bezit de benodigde kwalificaties om te gaan zoeken naar de oorsprong der schepping; die drang en dat vermogen heeft hij in zich. Hij wendt het geschapen universum aan voor het vergroten van zijn vrede, zijn welvaart en zijn veiligheid; hij gebruikt de energieën en de voorwerpen die de natuur hem biedt om zijn geluk en zijn vreugde te bevorderen. Dit is door de Veda's zelf bevestigd.
Voor miljoenen gelovigen zijn de Veda's de centrale autoriteit en bevatten zij Gods eigen woorden. Hindoes geloven dat de Veda's geen begin hebben gehad en geen einde zullen krijgen. Hierin spreekt God tot de mensen. Het zijn geen boeken die door mensen zijn geschreven, maar openbaringen die God aan vele zoekers heeft geschonken en die aangeven met welke methoden men waardig wordt het hoogste doel te verwezenlijken. Zij bestonden reeds als een degelijk pad, voordat zij aan de mens werden geopenbaard. Dit pad zal zijn waarde behouden, zelfs al zou de mensheid het vergeten. De Veda's zijn niet ontstaan in een bepaalde periode en kunnen ook niet in een ander tijdperk van de aardbodem verdwijnen. Dharma, de goddelijke norm waarop ons door de Veda's een blik gegund wordt, kent evenmin een begin of einde; deze wijst ons immers op het hoogste doel. 

Natuurlijk zullen er enkele mensen zijn die toegeven dat dharma geen einde heeft, omdat de rechtschapenheid ons leidt naar het hoogste doel, maar die toch aanvoeren dat er een begin moet zijn geweest. De Veda's verklaren dat er in de cyclus die loopt van schepping tot ondergang, geen beginpunt is en geen eindpunt; het is een ononderbroken cirkelgang. Wat eveneens onveranderd blijft, is de voorraad kosmische energie - deze neemt niet toe of af en is altijd gelijk, heeft altijd genoeg aan zichzelf. Het geschapene en de Schepper zijn twee parallel lopende lijnen waarvan het begin onbekend is en het einde onbegrijpelijk. Zij bewegen zich van eeuwigheid tot eeuwigheid op gelijke afstand van elkaar. Hoewel God eeuwigdurend in beweging is, zijn de goddelijke wil en macht die aan al die activiteit ten grondslag liggen, voor het menselijk verstand niet te vatten. 

Het allerhoogste, overeenkomstig de Bharatya's, de erfgenamen van de Indiase kultuur, is de Uitgebreidheid Zelve. Het reikt tot de hoogste hoogten en beweegt zich vrij in die uitgestrektheid. Het werd in heldere termen uiteengezet, lang voor die periode van de geschiedenis. 

De studie van het begrip van het Allerhoogste en het uitdragen van dit begrip ging gebukt onder ernstige verdraaiingen in de loop van de geschiedenis. Maar, het heeft ieder van dezen voor succes geplaatst en bewijst zichzelf vandaag als springlevend en aanwezig. Dit vormt het bewijs van de innerlijke kracht van deze openbaring. De ideeën over het Allerhoogste Doel zoals neergelegd in het Judaïsme, de Christelijkheid en de leer van Zoroaster deden hun best om het Barathya-begrip onder te brengen in hun categorieën en het als een deel van henzelf over te brengen; niettemin, nam het geen vreemde status aan in haar zogenaamd eigen geboorteplaats; in tegendeel, het verduidelijkte voor die religies zelf hun eigen idee van het Uiteindelijke, benadrukte de eenheid van alle gezichtspunten, en vestigde hartelijkheid op de basis van de afwezigheid van verschil. Terwijl de stroom van kennis omtrent het Allerhoogste Doel zoals ontdekt door de Bharathiya heiligen verder stroomde, bleven de ideeën van de andere geloven daarnaast bestaan als vijvertjes.

In India zelf rezen de sekten die gebaseerd waren op de hoofdreligie als paddestoelen uit de grond. Zij probeerden de wortels los te trekken of fatale schade toe te brengen aan de hoofddenkbeelden van het hindoeïsme betreffende de hoogste Waarheid, het Opperwezen. Maar zoals het water van de zee bij een verschrikkelijke aardbeving eerst wegebt en dan brullend met duizendvoudig geweld terugstroomt naar dezelfde kust die het ogenschijnlijk verlaten had, zo herstelde zich deze stroom van Indiase wijsheid in haar oorspronkelijke, ongerepte glorie toen zij zich verhief boven de verwarring en conflicten van dit tijdperk. Toen de beroering enigszins was bedaard, werden de verschillende sekten die de mensheid in verwarring hadden gebracht, aangetrokken door deze wijsheid en opgenomen in haar ruimhartige, gastvrije invloedssfeer. Het Atma-principe van de inwoners van India omvat alles en allen, openbaart en verklaart alles en is almachtig. 

De ware godsverering bestaat hieruit dat men geloof en vertrouwen ontwikkelt in dit Atma-principe en het vurig liefheeft. Het Atma is de enige geliefde die de mens heeft. Besef, dat het Atma het enige is dat je liefde waard is; op die wijze kan de mens God werkelijk aanbidden. Zo leren het de Veda's. De Veda's leren ons niet dat wij een stel moeilijke leefregels en voorschriften moeten aanvaarden; zij houden de mens niet het schrikbeeld voor van een gevangenis waarin hij opgesloten zit achter de tralies van oorzaak en gevolg. Zij leren ons dat er Eèn is die alleenheerser is over al deze regels en voorschriften, Eèn die de kern vormt van ieder ding, van elke energie-eenheid, van elk atoomdeeltje, en aan wiens bevel de vijf elementen - ether, lucht, vuur, water en aarde - moeten gehoorzamen. Heb God lief, vereer Hem en aanbid Hem. Zo spreken de Veda's; dat is de grootse liefdesfilosofie die in de Veda's uitgebreid wordt verkondigd. 

Het grote levensgeheim is dat de mens in de wereld waarin hij geboren is, moet leven als een lotusblad; zo'n blad wordt wel door het water gedragen, maar blijft erop drijven zonder te worden beïnvloed of natgemaakt. Natuurlijk is het goed wanneer je God liefhebt en Hem aanbidt met het oog op een kostbare beloning, hetzij hier of in het hiernamaals; maar aangezien er geen ding of vrucht van je handelingen kostbaarder is dan God, of meer de moeite loont dan God, ontvangen wij van de Veda's de goede raad om God lief te hebben zonder een zweem van begeerte. 

Geef liefde, want je moet liefhebben om de liefde zelf; heb God lief, omdat alles wat Hij je geven kan van mindere waarde is dan Hijzelf; heb alleen Hem lief, zonder andere wensen of verlangens. 

Zo klinkt het in de leer van Bharat (India) omtrent het hoogste doel. Dharmaraja, de oudste van de gebroeders Pândava, wordt in de Mahâbhârata afgeschilderd als een persoon die op deze verheven wijze liefhad. Toen hij zijn uitgestrekte rijk, waarbij ook geheel India, aan zijn vijanden had verloren, en gedwongen werd in de grotten van het Himalaya-gebergte te leven met zijn gemalin Draupadî, vroeg deze hem op een dag: 'Heer! U behoort ongetwijfeld tot de grootsten van hen die onverschrokken het pad van de rechtschapenheid volgen, maar hoe komt het toch dat zo'n verschrikkelijke ramp juist U moest overkomen?' Zij was door smart overmand. 

Dharmaraja antwoordde: 'Draupadî, treur maar niet. Kijk eens naar deze bergketen. Wat schitterend! Zoveel schoonheid! Wat prachtig! Wat verheven! Hij is zo luisterrijk dat mijn liefde hiervoor onbegrensd is. Hij schenkt mij niets, maar van nature ben ik geneigd alles lief te hebben wat schoon is en verheven. Daarom verblijf ik hier, in die hoogste liefde, de belichaming van Gods volmaakte liefde. Hier krijgt Gods liefde haar volle waarde en betekenis. 
God is de enige die het waard is lief te hebben. Die conclusie is het resultaat van de eeuwenlange zoektocht die de inwoners van ons land hebben volbracht. Derhalve heb ik God lief. Ik zal van Hem geen enkele gunst verlangen. Ik zal niet bidden om een enkele gave. Hij mag mij laten wonen waar Hij wil. De hoogste beloning voor mijn liefde is zijn liefde, Draupadî! Mijn liefde is geen marktartikel.' 
Dharmaraja begreep dat liefde een goddelijke eigenschap is en als zodanig benaderd moet worden. Hij leerde Draupadî begrijpen dat voor hen die altijd leven in het atmisch bewustzijn, liefde een natuurlijke, spontane opwelling is. 

De liefde die gegrondvest is op het Atma, is zuiver en edel; daar echter de mens gebonden is aan verschillende valse vormen van liefde, vindt hij zichzelf gewoon een individu (jiva), een afgezonderde enkeling, en zo wordt de goddelijke liefde in haar volle omvang hem onthouden. Daarom moet de mens Gods genade winnen. Wanneer hij die bezit, zal het individuele Zelf (Jivi) verlost worden van zijn lichaamsbewustzijn en kan hij zich vereenzelvigen met het Atma. Deze eenwording wordt in de Veda's omschreven als: verlossing uit gebondenheid (bandhavicchedana), of als bevrijding (moksha). 
Voor het bestrijden van de neiging om zich met het lichaam te identificeren en om Gods genade te verkrijgen, worden spirituele oefeningen voorgeschreven, zoals gedachtebeheersing, evenals zintuiglijke beheersing (dama) en de andere disciplines van het zesvoudige pad van sadhana. Ons bewustzijn zal door het beoefenen van deze zes zeer zeker worden gereinigd. Het wordt dan een heldere spiegel die de dingen duidelijk weergeeft. Zo zal het Atma zich volkomen openbaren. Dit reinigen van het bewustzijn (chittashuddhi) vormt de koninklijke weg die voert naar de hoogste Wijsheid (jnanasiddhi). Voor hen die rein zijn van hart is dit niet moeilijk te bereiken. In de Indiase speurtocht naar de hoogste Werkelijkheid staat deze waarheid centraal; het is de levensadem van alle leringen. 

Indiërs vinden het niet nodig tijd te verspillen met discussies en met het belijden van dogma's. De aanblik van lege oesterschelpen die op het strand verspreid liggen, wekt in hen weinig blijdschap. Zij proberen de parels te krijgen die in de diepte van de zee liggen. Zij willen graag in die diepte duiken en dapper naar de parels zoeken. De Veda's tonen hun welke idealen zij moeten nastreven en welke weg naar de verwerkelijking leidt. Hun ideaal is de hoogste Waarheid te ontdekken. Deze ligt ver voorbij de kennis die is verworven met behulp van de menselijke zintuigen. 
De Vedaís herinneren de mens aan het feit dat het onstoffelijke Atma zich bevindt in de stoffelijke persoon, dat in deze individuele belichaming van de Waarheid de Alziel (Paramatma) woont. Alleen die is werkelijk en blijvend; al het andere is vluchtig en voorbijgaand. 

De Veda's zijn uitsluitend verschenen om aan te tonen en te benadrukken dat God bestaat. De hindoes die in hun spirituele training het hoogste doel hebben bereikt (siddhapurusha's), hebben allen gereisd langs het vedische pad en hebben hun onderzoek verricht volgens de vedische regels. De Shastra's bevatten het oorspronkelijke verslag van hun ervaringen en daarin wordt de gelukzaligheid beschreven waarmee zij beloond werden. Deze mensen verklaren zowel in de Shastra's als in de Upanishads: 'Wij hebben het atmische bewustzijn bereikt.' 
Hindoes trachten niet zich op te stellen tegenover een dogma of een theorie en er dan over te zegevieren; zij proberen dat dogma of die theorie aan de praktijk te toetsen. Geloofsvertrouwen zonder inhoud is niet hun doel; het gaat om het geestelijk stadium (sthiti) dat men bereikt en om de wijsheid (siddhi) die men zich heeft eigen gemaakt. Het doel dat de inwoners van India zich stellen is vervulling in het leven te vinden door voortdurende, geestelijke oefening (sadhana), een vervulling die voortkomt uit bewustwording van de eigen Goddelijkheid. In het samensmelten met het goddelijke Principe verwerft de mens die volkomenheid. Voor de Bharatiya, de Hindoe, is dat de grootst denkbare overwinning.

 

 
2. Van waarheid naar Waarheid - Er zullen velen zijn die vragen stellen en hun twijfel uitspreken over het niveau waarop iemand zich bevindt die de vervulling heeft bereikt: het volledige spirituele bewustzijn. Zijn leven zal volkomen vervuld zijn van een onvergelijkelijke gelukzaligheid (ananda), en hij zal eenheid met allen ervaren, in gedachten, gevoelen en kennis. (bew.) Dan verkeert hij in een extase die hem doet opgaan in de Ene en Enige, het eeuwige goddelijke Principe; want, dat alleen kan tijdens het leven op aarde vreugde schenken [bew.] Alleen dat verleent de ware, onvervalste vreugde die niets anders in staat is te geven. God vertegenwoordigt de eeuwige, nooit aflatende vreugde. Allen die de cultuur van Bharat (India) trouw zijn, tot welke overtuiging of geloofsrichting zij ook behoren, aanvaarden deze onomstotelijke waarheid: 'God is de meest verheven bron van vreugde.' Daaruit bestaat de dierbaarste en meest vreugdevolle grondslag van hun geloof, hun hoogste verlangen (abhimata). 

Volheid betekent volkomenheid. Volkomenheid houdt in dat er slechts Een is, geen twee of drie. Dan is er geen plaats meer voor individualiteit. Wanneer de individuele Ziel (Jivi) - het afzonderlijke, persoonlijke Zelf - volledig en volkomen geworden is, is terugkeer naar het bewustzijnsniveau van de objectieve wereld uitgesloten. 
Bij menigeen zal er nu wellicht enige twijfel opkomen. Het is echter niet juist aan zulke gedachten toe te geven. Wanneer de individuele Ziel verankerd wordt in het alomvattende geheel (samashti), laat hij elke gedachte aan onderscheid varen en bevindt hij zich voortdurend in het totaliteitsbewustzijn, het bewustzijn van de Ene waarin de velen zijn opgenomen. Dan zal hij beseffen dat de waarheid omtrent de enkeling ook de waarheid is omtrent allen; en dat het ene ondeelbare Atma de hoogste Waarheid is. De gedachte dat er verschil zou bestaan tussen het ene schepsel en het andere, zal bij hem niet te bespeuren zijn. 
Het goddelijke Principe dat hij nu kent als de kern van elk schepsel en elk ding, erkent hij eveneens als zijn eigen goddelijke kern. Zo zal hij de volheid van die gelukzaligheid (ananda) intenser ervaren dan ooit. Hoe zou hij zich dan nog afgescheiden kunnen voelen? Dat is onmogelijk. Het licht van die opperste verrukking (ananda) zendt zijn stralen naar alle delen van de kosmos. De wijzen en verlichte heiligen (rishi's) werden zich bewust van deze gelukzaligheid. In duidelijke, begrijpelijke taal hebben zij hun ervaringen aan de wereld meegedeeld. 
De maan is onbereikbaar, maar toch kan men deze leren kennen door met een vinger te wijzen in de richting waar hij te zien is! Zo brachten onze wijze mannen, ieder overeenkomstig het bewustzijnsniveau dat hij had bereikt, de Waarheid die onbereikbaar is voor het menselijk denken en spreken, binnen de menselijke horizon. Hun lessen waren niet alleen eenvoudig te begrijpen, maar ook vol variatie, om mensen van elk begripsniveau te onderwijzen en te verlichten. 

Een klein voorbeeld: Iemand voelt zich gelukkig wanneer hij weet dat dit kleine lichaam van hem is, nietwaar? Moet hij dan niet dubbel zo gelukkig worden wanneer hij weet dat hij twee lichamen bezit? Op deze wijze zal, met de wetenschap dat hij een groeiend aantal lichamen heeft, de gelukservaring eveneens blijven toenemen. Wanneer hij weet dat de gehele wereld een lichaam vormt, en dat wereldbewustzijn deel wordt van zijn persoonlijk bewustzijn, geeft hem dat de volmaakte geluksbelevenis (ananda). Om dit alomvattende bewustzijn te verkrijgen, moet men de gevangenismuren van de egocentrische beperktheid afbreken. Wanneer het egocentrische zelf zich gaat identificeren met het hogere Zelf (Atma), zal er geen dood meer zijn. 

Wanneer het kleine zelf zich gaat identificeren met de gelukzalige Eenheid, zal er geen smart meer zijn. Het individuele, materiële bewustzijn wordt geboren uit de zinsbegoocheling. Het lichaam dat deze illusie helpt creëren, is niet meer dan een eeuwig ronddraaiend atoom in een grenzeloze oceaan. Het tweede wezen in mij is die andere vorm, namelijk het inwonende hogere Zelf; wanneer mijn ego opgaat in dat Zelf, verdwijnt de illusie, omdat het inzicht groeit dat de werkelijkheid ermee in tegenspraak is. Wanneer met het verstrijken van de tijd het denken van de mensheid tot rijpheid komt, zullen alle denkrichtingen tot diezelfde slotsom moeten komen. 

De waarde van een boom wordt afgemeten aan de vruchten die hij voortbrengt. Neem als voorbeeld het vereren van beelden. Specialisten in de zedenleer, metafysici, filosofen, mensen die het pad van de devotie volgen en de meest vooraanstaande deugdzame mensen in alle delen van de wereld, allen zijn het er over eens dat het aanbidden van een beeld een zeer heilzame uitwerking heeft. Zolang je nog gehecht bent aan je stoffelijke lichaam en aan je bezittingen, is het nodig dat je een stoffelijk symbool aanbidt. Dat symbool is slechts een hulpmiddel. Het wordt echter door veel mensen openlijk afgekeurd als een vorm van bijgeloof. Dat is onterecht; zo moet je het niet beschouwen. Zo'n reactie is niet meer dan een dwaze opwelling. 

Staat het niet vast dat de overtuiging dat jij je lichaam bent, berust op bijgeloof? Kan je lichaam eeuwig blijven leven? Is het niet een levensechte pop met negen openingen [poorten], waarin het leven zo wankel in balans blijft dat het door een niesbui kan instorten? Zouden wij derhalve het leven dat mensen leiden in de overtuiging dat deze wereld echt is, niet moeten typeren als een tweede bijgeloof? Is de gewichtigheid die mensen zich aanmeten omdat zij een machtspositie hebben of zeer rijk zijn, niet eveneens een dwaze vertoning?

Handelingen die gebaseerd zijn op geloof in het Atma, de innerlijke Werkelijkheid, kunnen echter niet bijgelovig of dwaas worden genoemd. Mensen zullen elke mening die je uitspreekt verwelkomen, zolang je die mening met goede argumenten kunt onderbouwen. Wanneer je echter alles wat je niet aanstaat bijgeloof noemt, spreekt daaruit waanzin, dwaasheid of egoïsme. 

Het is ons onmogelijk God lief te hebben of Hem te aanbidden als we niet mediteren op een bepaalde vorm; dit is van even groot belang als ademhalen om in leven te blijven. Dat is een onmisbaar stadium in het levensproces en als zodanig moeten wij het ook accepteren. De kindertijd is de vader van de oude dag. Kan de ouderdom het kinderstadium of de jeugd veroordelen als kwaadaardig? Het aanbidden van een beeld of afbeelding is voor veel mensen altijd een grote steun geweest bij het ervaren van het goddelijke Principe en dat is het nog steeds. Hoe kan dus de beginner op het geestelijk pad of iemand die spirituele disciplines beoefent deze vorm van aanbidding afwijzen, terwijl ook hij dit stadium doorlopen heeft en de goede gevolgen heeft ondervonden? Dat zou volkomen verkeerd zijn en ongepast. 

De ontwikkelingsgang van India in de richting van de hoogste Werkelijkheid is niet een reis van onwaarheid naar waarheid. Deze tocht gaat via de kleine waarheid naar de hoogste Waarheid, van de onvolkomen waarheid naar de volkomen Waarheid, van de gedeeltelijke waarheid naar de volle Waarheid. Immers, wat betekent geestelijk oefenen (sadhana)? Elke poging die de mens doet, van de eenzaam levende woudbewoners en primitieve stammen die de grove vormen van God aanbidden, tot de hoogontwikkelde zoekers die het Volkomene en het Absolute vereren, alles is sadhana. Iedere inspanning in die richting zal de mens een stap vooruithelpen in zijn ontwikkeling. Je kunt elke individuele ziel (Jivi) vergelijken met een vogel. Hij kan door steeds langer en hoger te vliegen, tot ver in het luchtruim stijgen. Tenslotte kan hij het stadium bereiken dat hij de felle schittering van de zonnekrans zo dicht mogelijk kan naderen. 

De onderliggende waarheid van de schepping is dat de Ene verborgen ligt in de velen. De inwoners van India hebben deze waarheid begrepen en hebben altijd vastgehouden aan deze sleutel die toegang geeft tot alle wijsheid. Mensen in andere landen vonden het voldoende om bepaalde axioma's vast te leggen en het geloof in deze stellingen af te dwingen. Zij stonden erop dat zulke geloofsartikelen werden aanvaard en dat de regels en voorschriften die daaruit voortvloeiden, werden nageleefd. Zij hielden de leden van de gemeenschap waarin zij leefden een model jas voor en eisten dat iedereen dezelfde jas droeg; als er mensen waren wie deze maat niet paste, dan was er voor hen geen andere keus. Zij moesten leven zonder een jas die hen beschermde tegen de gure wind. 

De Indiase benadering was een geheel andere. Hier zorgde men dat er voor elk aspect, voor elke variatie, voor elk verschil in gevoelens en gedachten, in wilsuiting en dadendrang een onderscheiden naam en vorm beschikbaar was; men verschafte mensen vormen van verering en wijzen van aanbidding die in overeenstemming waren met de emotionele behoeften en het intellectuele niveau van zoekers en gelovigen. Natuurlijk waren er ook enkele mensen die zo'n aparte behandeling niet nodig hadden. Velen hebben echter hun voordeel gedaan met deze toegevendheid en zij hebben op hun tocht naar wijsheid en bevrijding goede vorderingen gemaakt. 
Eèn ding moet duidelijk zijn: nergens bij enige spirituele activiteit die Indiërs ondernomen hebben, is het aanbidden van beelden ooit dwingend voorgeschreven of aangeduid als een stadium dat men moet doorlopen. Houd echter èèn feit altijd in herinnering en wel dit: de erfgenamen van de Indiase cultuur (Bharatiya's) zijn dan misschien gehecht aan hun lichaam en hechten aan het handhaven en verhogen van hun levensstandaard, zij zullen echter nooit de drang voelen andersdenkenden naar het leven te staan. De Bharatiya die fanatiek zijn eigen godsdienst beoefent, zou liever zichzelf offeren in de vlammen die hij heeft aangestoken en van brandstof voorzien, dan dat hij uit haatgevoelens mensen levend verbrandt die zijn godsdienst niet eerbiedig willen bewonderen of aannemen. De geestelijke traditie van dit land heeft altijd geweigerd mee te doen aan de vernietiging van het Atma, de ene onuitroeibare Waarheid. 

De godsdienst van India heeft immers altijd het geloof voorgestaan dat het hogere Zelf van de mens niets anders is dan de Alziel of God. Deze godsdienst stuurt mannen en vrouwen op een lange reis langs verschillende wegen waarop zij geconfronteerd worden met een grote verscheidenheid aan situaties en moeten leven in uiteenlopende omstandigheden. Maar omdat zij bemoedigd worden door het licht dat zij ontvangen van hun gevarieerde geloofsovertuigingen, reizen zij opgewekt naar het doel: de glorie van het godsbewustzijn. Hoewel hun godsdienstige praktijken en riten oppervlakkig gezien enigszins primitief mogen schijnen, zijn deze niet in tegenspraak met de hoogste Waarheid. Men moet leren inzien dat de schijnbare tegenstellingen nodig kunnen zijn om mensen van verschillende intellectuele, morele, economische en sociale achtergrond te kunnen inspireren. Het licht dat schijnt door een stukje gekleurd glas bijvoorbeeld, komt uit dezelfde bron als het grotere, sterkere licht. De reikwijdte, de felheid en helderheid zijn slechts afhankelijk van het medium dat het licht doorgeeft. De bron van alle licht is die ene Waarheid, de bron van alles, de basis van alles en het doel van alles; het is de werkelijkheid in alles en het centrum van alles. God of de Alziel doordringt alle schepselen als de draad in parels die als een gebedssnoer geregen zijn. Hij doordringt alle schepselen, overal, waar dan ook! Dat is de boodschap van Bharath (India). 

Bestudeer eens zorgvuldig alle teksten en geschriften van de Indiase cultuur en tradities. Probeer er dan èèn op te diepen die gewag maakt van het feit dat bevrijding (moksha) of de hoogste zelfverwerkelijking uitsluitend bereikbaar is voor hen die tot de Indiase cultuur behoren en niet voor anderen. Kun je ook maar èèn enkele regel van die strekking vinden? Wij kunnen nadrukkelijk vaststellen dat je een dergelijke uitspraak nergens zult ontdekken. De spiritualiteit van India is van een grenzeloze uitgestrektheid en is gebouwd op onmetelijk hoge idealen. Zij is een breedstromende rivier gevuld met heiligmakende gedachten die zich kalm, rechtstreeks, onverminderd en zonder onderbreking voortbeweegt naar de oceaan der goddelijke genade. Het is een tocht zonder halteplaatsen over de koninklijke route die leidt naar het hoogste doel. 

Een volgend punt is dit: God is de bron van alle spirituele principes die door Indiërs worden gehuldigd; alleen Hij is de pilaar die alles ondersteunt. Daarom hebben zij voor hun godsvertrouwen geen andere steun nodig. De Indiase spiritualiteit vormt het fundament van alle andere godsdiensten; zij neemt de meest vooraanstaande positie in. Zij heeft gezegevierd over vele vijandige vormen van geloof door deze te confronteren met een groot aantal deugdelijke argumenten en theorieën. De inwoners van Bharat hebben geen behoefte aan een godsdienst of spirituele discipline die afwijkt van hun eigen religie. Immers, nergens vind je een leefregel of een waarheid die niet reeds daar bestaat. Andere geloofsovertuigingen hebben slechts het een of andere onderdeel van de Indiase religie en principes aangenomen en deze aan mensen voorgehouden als idealen die men moest verwezenlijken. 

Wat men nooit moet vergeten, is dat de spirituele Geschriften van India de oudste ter wereld zijn. Zij bevatten de eerste studies en ontdekkingen omtrent het Atma, spreken over een persoonlijke en een onpersoonlijke God, over de gedragsregels voor individu en maatschappij, alle gebaseerd op openbaringen en ontdekkingen. In geen ander land, bij geen ander volk hebben leringen het licht gezien die zo oud zijn. Men heeft misschien wel wat vage ideeën en heeft een enkel lichtstraaltje opgevangen, maar de naam spirituele tekst of literatuur mogen deze niet dragen. De vedische literatuur geeft niet alleen een beeld van het geestelijk onderzoek dat is verricht door wijsgeren en spirituele leerlingen, maar ook van hun denkwijze, hun verlangen en streven, hun heilige worsteling en hun wereldse problemen.

3. Alleen de Ene - Aan het begin van de Indiase filosofie staat een gevoel van blijde verwondering, zoals wij dat vinden in de hymnen (riks) van de Rig Veda, de eerste openbaringen van het Indiase denken. Al deze hymnen bezingen de Goden of de 'stralende Wezens' (Devaís). Er zijn veel van zulke Devaís: Indra, Varuna, Mitra, Parjanya, om slechts enkelen te noemen. In deze riks verschijnen zij èèn voor èèn. De aanvoerder is Indra, met de bliksemschicht (vajra) als zijn wapen. Hij is de Oppermachtige die de aarde regen schenkt. Indra wordt zo genoemd omdat Hij de Meester is der zintuigen (indriya's), dat wil zeggen de menselijke geest die de zintuigen hanteert. Hij is ook bekend onder de naam Puruhutha - puru betekent 'dikwijls' en hutha 'uitgenodigdí- zodat de naam als geheel betekent: de god die het meest wordt aangeroepen. 

De denkende geest, die volkomen wordt vereenzelvigd met de zintuigen aangezien hij deze regeert, wordt in de Veda's ook vereerd als Rudra. De denkende geest maakt contact met de buitenwereld en ervaart deze via de vijf zintuigen; dit aspect van de denkende geest is het Indra-aspect. De denkende geest heeft nog een ander vermogen: hij kan de zintuigen beheersen en zich bewust worden van de universele innerlijke waarheid achter de veelvormigheid die wij de materiële wereld noemen. Dit aspect van de denkende geest wordt aangeduid als Rudra. Daarom worden Indra en Rudra in de Veda's beschreven als de Ene met twee namen. 

Ook van de andere goden kunnen wij een dergelijke beschrijving uit de Geschriften aanhalen. Toch leiden alle beschrijvingen uiteindelijk tot dezelfde conclusie. In de riks worden de goden eerst aanbeden omdat zij de heerschappij hebben over deze of gene functie; later worden zij dan meer gezien als verschillende namen en vormen van de ene God in wie alle werelden besloten liggen, de Getuige die verblijft in ieder hart, Hij die de Opperheer is der gehele schepping. Geleidelijk raken alle andere betekenissen en reacties op de achtergrond omdat zij niet meer terzake doen. 

De gedachte aan de godheid Varuna bijvoorbeeld gaat gepaard met een zekere vrees. Deze vrees ontstaat in enkele hymnen en breidt zich verder uit; maar door de wijsheid van de Arya's - de edele, spirituele zoekers - wordt zij al spoedig van ondergeschikt belang. Vele gezangen zijn een gebed gericht tot Varuna dat wordt uitgesproken door mensen die bang zijn door hem te worden gestraft voor hun zonden. Het denkbeeld van een angstaanjagende god kan echter niet gedijen op Indiase bodem. Ook niet de gedachte dat er vele verschillende goden zouden bestaan van uiteenlopende geaardheid. De cultuur van Bharat huldigde de spirituele visie dat er èèn God was (Ishvara).
Daaruit volgt: De Ene en Enige is Ishvara, de Almachtige! Dit axioma, dat er slechts Eèn kan zijn en niet velen, geldt in India sinds onheuglijke tijden. Zelfs uit de oeroude Veda- en Samhitha-literatuur blijkt dat het geloof hierin reeds eeuwen bestond. 
De idee dat er een persoonlijke god zou zijn, kwam de theoretisch en praktisch ingestelde personen van ons land voor als een tamelijk primitief, onrijp stadium in de spirituele ontwikkeling. Het was iets dat niet beantwoordde aan hun hoogste streven. Deze zienswijze, zoals wij die vinden in de openbaringen van de rishi's, is door geleerden en schrijvers van andere landen die de Veda's en aanverwante teksten hebben bestudeerd en van commentaar voorzien, niet begrepen of naar waarde geschat. Zij blijven steeds uitgaan van de vroege geloofsopvatting der 'vele goden' of van de latere opvatting omtrent 'de ene persoonlijke god'. Een Hindoe kan om zoveel onkunde slechts glimlachen. 
In de praktijk zullen zelfs degenen die op moeders schoot hebben geleerd te geloven in een god die bepaalde eigenschappen heeft, in een wezen dat een naam draagt en een herkenbare gedaante heeft, later in een hoger stadium komen en zich bewust worden van de Ene die naar men zegt 'vele namen en vormen bezit'. Alle spirituele oefeningen (sadhana's) zijn gericht op het verwerkelijken van deze waarheid. 

De Ene - alleen in Hem is deze beweeglijke stroom, deze gehele veranderende kosmos gegrondvest. Hij is de gids en de beschermer van ieder individueel bewustzijn. Toch kunnen al deze benamingen niet mèèr aanduiden dan de oppervlakkige buitenkant van de Ene. Westerlingen hebben gezegd dat de menselijke intelligentie dit gewaagde avontuur tot een goed einde kan brengen. Maar de zoekers van ons land hebben een heldendom getoond dat onvergelijkbaar was en niet aan grenzen gebonden. Dit is een feit dat iedereen zal moeten erkennen. Westerse filosofen die befaamd waren om hun gedurfde speurtochten in het rijk van de geest, hebben slechts een sprankje van deze heldenmoed te zien gegeven. Zij waren dan ook zeer verrast over het niveau dat de wijze mannen van India langs speculatieve en experimentele weg hadden bereikt. Deze gevoelens van ontzag en verwondering zijn door professor Max M¸ller [*] op charmante wijze uitgedrukt: 

'In welk ervaringsgebied hun onderzoek naar de oorzaak van al het bestaande hen ook voerde, de Indiase zoekers hebben zich dapper daarheen gewaagd. Nooit hebben zij geaarzeld alles terzijde te schuiven wat zij ervoeren als een hindernis voor het slagen van dit avontuur. Enige angst voor het oordeel van anderen kenden zij niet.' 

Max M¸ller spoorde mensen aan zich te gaan bezighouden met het zoeken naar de Allerhoogste (Bharatiya Paramartha Vahini) - de stroom van nectar die vloeit vanuit India - omdat hij geloofde dat de Indiase, geestelijke aspiranten het rechte pad bewandelden, het pad van de Waarheid. Er is slechts Eèn; de wijzen noemen Het bij vele namen (Ekam sat; viprah bahudha vadanti). 
Deze woorden zijn werkelijk vol schitterende betekenis. Dit is de grondslag van alle spirituele inspanningen die men zich eeuwenlang in India getroost heeft. Ook zelfs de geloofstheorie en -praktijk die zich in de komende jaren over de wereld zullen verspreiden, met ongekend grote, zegenrijke gevolgen, hebben als basis dit grote axioma dat lang, lang geleden is vastgesteld door de zieners van India. 

Er verschenen vedische lofzangen (riks) op de verschillende goddelijke wezens en goddelijke krachten, omdat de zieners wisten dat Hij die als Enige bestaat, door ieder afzonderlijk individu slechts gekend kan worden vanuit zijn of haar eigen gezichtshoek. Dat standpunt verschilt voor iedere persoon en is afhankelijk van het stadium dat men heeft bereikt in het zuiveren en verhelderen van zijn geestelijke visie. Door bovenstaande plechtige bekendmaking maakten zij de wereld deelgenoot van hun ontdekking dat die Ene het onderwerp is dat door alle wijzen en heiligen, alle zieners en dichters, psalmisten en toonkunstenaars is aanbeden en geprezen; in verschillende talen, in uiteenlopende gemoedsgesteldheid, met een grote verscheidenheid aan uitingsvormen. Bovengenoemde stelling: Ekam sat; viprah bahudha vadanti, had voor de gehele wereld een aantal gevolgen van de grootste betekenis. Velen zijn bijvoorbeeld verbaasd dat India het enige land is waar religieus fanatisme ontbreekt, en waar niemand een ander zal hinderen of kwetsen wanneer hij zijn godsdienstige verplichtingen nakomt. Er leven in dit land theïsten, atheïsten, dualisten, non-dualisten, monotheïsten en vele anderen. Zij leven allen in vrede en harmonie, zonder elkaar te kwetsen. 

Er stonden materialistisch-denkende mensen op de trappen van tempels die door brahmanen als heilig werden beschouwd en regelmatig bezocht; deze mensen beschimpten en loochenden God. Zij riepen alle mensen op om hen daarin te volgen. Zij verklaarden dat de godsgedachte berustte op de fantasievoorstelling van een geestesgestoorde. Zij verwierpen God, de Geschriften, de regels der rechtschapenheid, rechtvaardigheid en andere leidende principes; zij zeiden dat het allemaal bijgeloof was, door brahmanen gemaakt en ontwikkeld voor hun eigen verheerlijking. Zij reisden kriskras door het land om deze ideeën te verspreiden en er was niemand die hen daarin hinderde. 
Het Boeddhisme, dat alle geloofsopvattingen en ritueel van het hindoeïsme systematisch afwees, liet men zijn gang gaan en bejegende het vol respect. Ook de Jains weigerden de Veda's en de vedische Godenwereld te accepteren. Zij vroegen spottend hoe het mogelijk was dat er zulke Goden bestonden en hoe je daar nu in kon geloven. 
Er zijn ontelbare andere voorbeelden te geven van de geest van verdraagzaamheid die rechtstreeks voortkwam uit de veelzeggende woorden die hierboven zijn geciteerd. Voordat de verwoesting aanrichtende moslimlegers hier binnenvielen, wist niemand in dit land van Bharat wat er bedoeld werd met geweldpleging. Pas nadat zij door vreemde horden waren overvallen die geweld gebruikten, leerde deze bevolking hoe onverdraagzaam mensen kunnen zijn. 

Het waren hindoes die de christenen hielpen om in India kerken te bouwen. Zij toonden zich bereid met christenen samen te werken. De bewijzen daarvan zijn door het gehele land te vinden. In de omgang met christenen is er nooit enige sprake geweest van bloedvergieten. Het Indiase denken, gericht als het was op de hoogste Waarheid, liet zich niet vervuilen door het aanwenden van geweld. Een ieder die dit bevestigd wil zien en wil begrijpen hoe groot de waarde is van deze levenshouding, moet helder kunnen denken en over een krachtig intellect beschikken. 
De boeddhisten, die de eersten waren die een godsdienst gingen uitdragen, verspreidden hun geloof door met hun boodschap de gehele wereld af te reizen. Die godsdienst kwam in alle landen die destijds bekend stonden om hun hoge beschaving. De monniken die het gewaagd hadden die landen binnen te gaan, werden gemarteld; op keizerlijk bevel werden er honderden gedood. Het duurde echter niet lang of het boeddhisme werd gunstig ontvangen. Deze religie leerde dat men geweld streng moet mijden. Toen werd de Boeddha gezien als een God, als èèn der namen voor de Ene die, zoals de vedische spreuk luidt, vele namen heeft. (Ekam sat; viprah bahudha vadanti). Hij was Indra, Hij was Rudra. Zo bracht deze belangrijkste openbaring der zieners ze allen bijeen. Moge de mensheid deze woorden eeuwig in herinnering houden! 

Indiërs, mensen die opgegroeid zijn in de Indiase cultuur, hebben een diepgeworteld geloof in de gelijkwaardigheid van alle vormen van religie. Of het nu het Hindoeïsme betreft, het Boeddhisme, de Islam, de leer van Zoroaster of het Christendom, zij geloven dat niemand lichtvaardig mag spreken over het aanbidden van God. Zij geloven dat wanneer iemand zich luchthartig uitlaat over een naam of vorm van God die door anderen wordt vereerd, hij daarmee de ene God belastert. Dat was de centrale gedachte die in het Indiase spirituele leven werd hooggehouden. Zij die deze hebben geleerd en zich in de praktijk houden aan die waarheid, zijn de echte zoons en dochters van India. 

Niet iedereen kan deze waarheid vatten; het is niet voor iedereen weggelegd het antwoord te vinden op vragen als: Wie regeert het universum? Wie bevindt zich buiten het heelal en bestuurt het? Welke oorzaak ligt ten grondslag aan het bestaan van de kosmos? Waar ligt de oorsprong? Hoe kwam dit alles tot stand? Wat is de oorzaak van ons bestaan? Er zijn in de Veda's veel verzen waarin deze raadsels worden besproken en de bewoners van India hebben deze grondig bestudeerd. 

Scheppen betekent het samenvoegen van stoffen; alles wat is samengevoegd, moet na verloop van tijd weer uiteenvallen en vrijkomen. Het individu wordt geschapen, dus moet het daarna sterven en desintegreren. Nu worden sommigen geboren als vreugdevolle schepsels. Sommigen leiden een gezond en gelukkig leven. Anderen zijn diep ongelukkig als zij geboren worden. Er zijn er die op de wereld komen zonder handen of benen. Sommigen zijn bij de geboorte zwakzinnig of geestelijk gehandicapt. Wie heeft hun die pijn toegebracht of hen gekwetst en beschadigd? 
Er wordt wijd en zijd verkondigd dat God rechtvaardig is en de mens welgezind. Dus kun je de vraag stellen hoe een dergelijke God ooit partijdig kan zijn en bevooroordeeld. [BG 9:29] Hoe kan er in dit goddelijke rijk, dat door Hem bestuurd wordt, ooit ruimte zijn voor zoveel verschil in behandeling? Deze twijfel is heel natuurlijk. Aan de wijsgeren van Bharat, wier geestelijke visie het denken van dit land vorm heeft gegeven, werd echter geopenbaard dat God deze verschillen niet heeft teweeggebracht. Zij zijn het gevolg van daden waaraan het individu zich heeft overgegeven in levens die voorafgingen aan het huidige. Uit die levens komen zijn geluk en verdriet voort, zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid, of zijn gebreken. [karma] 

Zowel goed als kwaad wordt door de mens zelf veroorzaakt. Het zijn de resultaten van de dingen die hij in vroegere incarnaties heeft gedaan. Kan het lichaam van een mens, zijn algemene toestand, de voor- en tegenspoed die hij in zijn leven ondervindt, kunnen al deze dingen niet de optelsom zijn van beslissende invloeden en neigingen die hij van vroeger heeft meegebracht? Wanneer wij over dit onderwerp nadenken, is het alsof er twee elementen als parallellopende lijnen voor ons liggen: de mentale en de stoffelijke. Wanneer wij in het materialisme een bevredigend antwoord kunnen vinden op alle vragen met betrekking tot de menselijke natuur met zijn bijzondere eigenschappen, is er geen grond te geloven dat er nog een factor in het spel is die Atma of Ziel genoemd wordt! Het is echter onmogelijk om aan te tonen dat het vermogen om te denken bijvoorbeeld, zich heeft ontwikkeld vanuit de materie. 

Wanneer wij een bepaald soort werk bij herhaling blijven doen, ontstaat daaruit langzamerhand een gewoonte en een vaardigheid, of niet? Derhalve moet de bepaalde vaardigheid of gewoonte die een pasgeborene aan de dag legt, te danken zijn aan het feit dat hij die handelingen langgeleden constant herhaald heeft. Dat oefenen heeft dan natuurlijk plaatsgevonden in een vorig leven of in meerdere levens. Daarom is het nodig duidelijk vast te stellen dat het geloof in vroegere en toekomstige levens op waarheid berust en geldt voor alle levende schepsels. Dat is in het religieuze denken van Indiërs een basisprincipe. 

4. Het Wonder der Wonderen - Indiërs, de kinderen van Bharat, geloven dat zij, ieder afzonderlijk, het Atma zijn. Zij zijn zich ervan bewust dat het Atma niet in tweeën gespleten kan worden door een zwaard, dat vuur het niet kan verbranden, water het niet kan natmaken en dat de wind het niet kan uitdrogen. Het Atma kent geen grenzen. Het heeft zijn centrum in het lichaam, maar de buitenste grens is nergens. Dood zijn betekent dat het Atma zich verplaatst heeft van het ene lichaam naar het andere. Dat geloof is in het denken van iedere Indiër vast verankerd. 

Het Atma is niet gebonden aan materiële of wereldlijke beperkingen of wetten. Het is in diepste wezen vrij. Het staat voor ongebondenheid, reinheid, heiligheid, volkomenheid. Daar Het echter in relatie staat tot stoffelijke, inerte lichamen, verbeeldt Het zich dat Het ook een product is dat uit materie is samengesteld. Dat nu is het wonder, het mysterie, het mirakel waarvan Het getuigt! Het is aan niemand gegeven om dit mysterie te ontraadselen en dit wonder te verklaren. 

Hoe heeft de volkomenheid (purna) van het Atma verstrikt kunnen raken in de waan dat Het onvolkomen (apurna) is, dat Het slechts een deel is en niet volledig? Wanneer de inwoners van Bharat zeggen dat de idee van onvolkomenheid nooit in hen kan opkomen, zijn er misschien mensen die hen ervan beschuldigen dat zij zich uit een onmogelijke situatie willen draaien. Wellicht zeggen zij dat het listig bedacht is om het feit te verhullen dat zij de hoogste waarheid niet kennen. Hoe kan de hoogste zuiverheid, het ondeelbare, ook maar iets van zijn aard verliezen? De inwoners van Bharat zijn eenvoudig en oprecht. Zij zijn zelden gekunsteld, onecht. Zij zouden nooit proberen onder een situatie uit te komen met schoonschijnende argumenten. Zij hebben de moed om elk willekeurig probleem waarmee zij geconfronteerd worden manhaftig onder ogen te zien. Daarom luidt het antwoord op deze probleemstelling: deze illusie - dat het Atma zichzelf zou zien als gedeeltelijk - kan niet bestaan! De vergissing om 'onvolkomenheid' toe te schrijven aan 'het volkomene' mist elke grond. De entiteit die zichzelf vol en volledig noemt, het Atma, kan zichzelf niet voorstellen dat het gebrekkig is en niet-volkomen. Het kan niet van zichzelf vinden dat het begrensd is en beheerst wordt door het stoffelijk omhulsel waarvan het zelf de kern is. 

Iedere persoon weet dat hij zichzelf ziet als een lichaam. Kan iemand ons duidelijk vertellen hoe die idee is ontstaan en is blijven bestaan? Er is niemand die op deze vraag een antwoord heeft. Wanneer wij, zoals sommigen doen, beweren dat het de wil van God is, dan geeft dat geen antwoord op de vraag. Wanneer je ronduit zegt: 'Ik weet het niet', zeg je in feite hetzelfde als 'het is de wil van God'. Uit die laatste woorden word je niet wijzer dan uit de eerste. Waar het om gaat is dit: het Atma in het individu (Jivatma) is eeuwig, onsterfelijk, volkomen. Er is geen dood; wat men voor dood aanziet, is het verhuizen van de atmische kern. 

Onze huidige conditie en omstandigheden worden bepaald door de daden die wij in voorgaande levens hebben verricht. Op vergelijkbare wijze worden de omstandigheden waaronder wij in de toekomst moeten leven, bepaald door alles wat wij nu doen. Tussen het ene leven en het volgende, tussen het ene overlijden en het andere, gaat het individu vooruit of valt terug, het verruimt zichzelf of het krimpt in. Als een zwak schip dat op zee in een storm is terechtgekomen, klimt de mens naar de schuimende top van een reusachtige golf en het volgende ogenblik wordt hij met schrikbarende snelheid in het diepste dal gesmeten. Dit stijgen en dalen is het onontkoombare gevolg van zijn goede en zijn slechte daden. 

O, gij kinderen der onsterfelijkheid! Luister! Luister naar de boodschap van de rishi's; zij hebben een visioen gehad van de hoogste majesteit (Purushottama) die verblijft buiten het rijk der duisternis en zinsbegoocheling. 
'O, gij menselijke wezens! Broeders! Als jullie jezelf willen bevrijden uit de opeenvolging van geboorte en dood, is de enige weg die openstaat: Hem te kennen. 
Denk niet dat jullie zondaars zijn, want de eeuwige gelukzaligheid (ananda) is jullie erfrecht. Jullie zijn 'evenbeelden' van God die deel hebben aan het onuitputtelijke, hoogste geluk. Jullie zijn in wezen heilig, altijd volkomen. Jullie zijn werkelijk God die op aarde wandelt. Is er een grotere zonde denkbaar dan wezens als jullie zondaars te noemen? Verwerp het gevoel dat je een schaap bent; laat je door die idee niet van de wijs brengen. Jullie zijn het Atma, druppels van de nectar der onsterfelijkheid, wezens die geen begin en geen einde kennen. Alle materiële dingen zijn volkomen aan jullie onderworpen; jullie zijn geen slaven van de materie.' 

Zo spreken de rishi's. Hoe kunnen mensen die niet intensief naar deze waarheid gezocht hebben, deze uitleg van Indiërs begrijpen? Indiërs zijn de gelukkigen die zich grote geestelijke kracht verworven hebben doordat zij God beschouwden als hun vader, moeder, goeroe, vriend en geliefde. Zij hebben altijd God aanbeden als degene die hen hier op aarde en in het hiernamaals dierbaarder is dan iemand of iets anders. Hoe kunnen mensen die zich alleen bewust zijn van het plezier dat de zintuigen geven, kennis dragen van deze meest verheven Waarheid? Door het hunkeren naar zintuiglijke genoegens wordt de Waarheid aan het innerlijk oog onttrokken. Deze hunkering treedt op talloos verschillende manieren aan de dag, schept steeds meer hevige verlangens die voortdurend dwingen tot handelen. Zij houden de waarheid verborgen als achter een dik gordijn. 


Het betekent een grote spirituele stap vooruit wanneer wij erkennen dat dit gordijn er is. Dat is het mâyâ-element waarover de leer der Veda's spreekt. Sinds onheuglijke tijden heeft dit gordijn de waarheid voor de mens verborgen gehouden, terwijl zij toch zo voor de hand lag. Reeds eeuwen geleden hebben Indiërs ontdekt dat hier het voornaamste obstakel ligt. Hoe moet dit gordijn worden verwijderd, zodat wij de werkelijkheid kunnen waarnemen? Indiërs wisten dat het antwoord niet te vinden is in de objectieve, uiterlijke wereld en dat het daarom zinloos zou zijn daar te zoeken. Al blijf je honderden jaren zoeken in de stoffelijke wereld, het levert geen resultaat op. Je wordt immers alleen overtuigd door de innerlijke ervaring. 

Voor het verkrijgen van geestelijke ervaring, legden Indiërs zich strikte onthouding op en begonnen streng gedisciplineerd onderzoek te doen totdat zij de waarheid onderkenden, en deze verkondigden zij aan de wereld. Zij zwoeren alle zintuiglijke impulsen af, evenals de veelsoortige verleiding die verbonden is met het actieve bezigzijn in de materiële wereld. Dat was de les die zij aan de wereld meegaven. Voor deze Indiase speurders was de denkende geest het instrument waarmee die verborgen kennis te voorschijn gebracht kon worden, de grondslag van de hoogste wijsheid die zij beschouwden als hun kostbaarste bezit. Nu werd het dringend nodig dat zij zich met het menselijk denken zelf gingen bezighouden. Zij moesten nagaan wat het was en welke eigenschappen het bezat. Al spoedig beseften zij dat het bestuderen van de uiterlijke wereld nergens toe leidde. Toen richtten zij hun aandacht op de innerlijke wereld, de wereld van het bewustzijn. Op deze wijze legden zij het fundament voor het vedantische, filosofische denken. 

Het is niet nodig om de waarheid ergens anders te zoeken. Zoek in de mens zelf; hij is het wonder der wonderen. Alles wat zich niet in de mens bevindt, is buiten hem ook nergens te vinden. Alles wat in de buitenwereld te zien is, is slechts een grove afspiegeling van de werkelijkheid in zijn binnenste! Langgeleden geloofde men dat God (Ishvara) de wereld regeerde en dat Hijzelf erbuiten stond. Deze gedachte werd door de Indiase denkers gedurende hun sadhana aan de werkelijkheid getoetst. Toen kwam aan het licht dat God in de wereld was en is, en dat Hij er ook toe behoort. Dit is de eerste bijdrage die Indiërs aan het spirituele denken in deze wereld hebben geleverd: God bevindt zich niet buiten de mens, maar Hij is zijn diepste wezen. Zij verklaarden dat Hij onmogelijk verwijderd kan worden uit het hart waarin Hij woont. Hij is de Opperziel van onze ziel; Hij is de innerlijke Werkelijkheid in ieder van ons.


Mensen die vurig verlangen het hoogste inzicht te krijgen in de vedantische filosofie, moeten eerst enkele fundamentele ideeën goed begrijpen. Filosofie is geen boek; het is ook niet het werk van èèn persoon. Manu (plaatje), de verhevene, heeft dit land van Bharat Brahmavarta genoemd, de landstreek van Brahmâ, het spirituele gebied waar het zoeken begonnen is naar de Ene, het inwonende en alles ontstijgende principe, en waar het ook gevonden is. Vanuit dit land van Bharat kwam een bonte, feestelijke stoet op gang van heiligen die zich met dit innerlijk speuren bezighielden. Deze stoet marcheerde van hieruit over alle continenten. Zoals machtige rivieren ontspringen in enorme bergketens, zo ontsprong deze stroom van spirituele oefening, gericht op het ontdekken van de hogere waarheid, hier in dit land. Het heeft zijn spirituele boodschap aan de wereld verkondigd met het zelfvertrouwen en de durf van donderslagen uit dikke wolkenmassa's. Toen vijandige grootmachten Bharat binnenstormden, wist dit heilige land de slag te overleven. Het moest zich dapper teweerstellen en kreeg veel agressie te verduren. Vele malen moest het de aanvallen verdragen van invasielegers. Daarbij werd het ernstige schade en veel leed toegebracht. Ondanks dit alles heeft ons land zijn roem en glorie niet geheel verloren en is krachtig en standvastig op deze weg voortgegaan. Het was vanuit dit land dat de grote Nanak, die de belichaming was van gelijkmoedigheid en mededogen, zijn grootse, wondermooie boodschap der Liefde predikte. Een hart dat het gehele universum omsloot, kwam in dit land tot bloei. De Bharatiya's, de kinderen van dit land, erfgenamen van deze cultuur, openden hun armen wijd om niet alleen de hindoe-filosofie te omsluiten, maar eveneens die van de Islam. Goeroe Govind Singh behoorde tot hen die tot het bittere einde de hindoe-cultuur heldhaftig verdedigd hebben. Hij liet zich niet weerhouden door de martelingen die hem dwongen zijn eigen bloed te vergieten en dat van hen die hij liefhad. De mensen voor wie hij deze kwellingen onderging, lieten hem in de steek. Toch sprak hij tegen zijn landgenoten geen woord van verwijt, maar begaf zich naar de Deccan-hoogvlakte en gaf de geest, zoals de koning der dieren sterft wanneer hij in zijn hart geraakt is. Moge de roem van deze man eeuwig op aarde voortleven! Aan zulke vooraanstaande volksleiders is de gehele mensheid dank verschuldigd, omdat zij zich in dienst stellen van alle mensen, waar zij zich ook bevinden. 

Zoals ieder individu als schepsel uniek is, zo bezit ook ieder afzonderlijk volk een uniek karakter. Iedere persoon verschilt in bepaalde opzichten van anderen en is begiftigd met een aantal specifieke karaktereigenschappen die alleen hij heeft. Zo heeft ook elke natie bepaalde speciale kenmerken die bij andere ontbreken. Ieder individu moet een rol vervullen als deel van het geheel. Zijn eigen vroegere handelingen (karma) hebben een zekere levenslijn voor hem uitgestippeld die zijn weg bepaalt. Zo is het ook gesteld met de geschiedenis der volkeren. Ieder volk heeft een rol te spelen die reeds in zijn lotsbestemming is vastgelegd. Elke natie heeft een bepaalde eigen boodschap over te brengen aan de wereldgemeenschap. Daarom is het belangrijk dat de bewoners van Bharat vÛÛr alles beseffen welke rol ons volk moet vervullen, welke melodie het moet spelen in het wereldorkest van vrede en geluk. Allen die hebben geluisterd naar verhalen voor kinderen, zullen wel eens gehoord hebben dat bepaalde slangen edelstenen in hun schild hebben en dat het niet mogelijk is deze te doden zolang de kostbare stenen hun schild versieren. Wanneer jullie dit goed in gedachten houden, zullen jullie ook het meest wonderbaarlijke feit in de geschiedenis der mensheid kunnen begrijpen, namelijk dat de spirituele cultuur van India de eeuwen heeft getrotseerd. 

5. De Basis van het Geloof - Eeuwenlang heeft de islam zich hardnekkig verzet tegen de Sanathana Dharma - de eeuwige goddelijke wetten. Het probleem werd nog vergroot door de politieke onderwerping van de hindoes. De roep 'Allaho-Akbar' weergalmde overal en vormde een rechtstreekse bedreiging voor de cultuur van Bharat die de zieners door de eeuwen heen hadden bewaard. Er is geen ander volk geweest dat zolang in diepe angst heeft geleefd. Maar de eeuwige rechtschapenheid (dharma) van dit land, altijd fris en vitaal, heeft de beproevingen doorstaan en tegenwoordig is deze Sanathana Dharma even levensvatbaar en waardevol als ooit. Deze is in staat elke uitdaging te aanvaarden, uit welke richting die ook komt. De tekenen wijzen erop dat deze cultuur in onze tijd een krachtige, overheersende rol speelt. Zij is zelfs zover gereed dat zij kan voortmarcheren om haar positieve invloed op grotere terreinen uit te oefenen. Uitbreiding is immers een teken van leven! 

Theorie en praktijk van de Indiase cultuur, de levensopvattingen en gevoelens die daarin als een heilige schat worden bewaard, blijven in deze tijd niet rustig binnen de grenzen van dit subcontinent. Of wij het prettig vinden of niet, zij vinden hun weg naar andere landen en worden daar gemeengoed. De voornaamste ideeën, de belangrijkste Indiase denkbeelden, dringen door tot de literatuur van die volkeren en beïnvloeden hun denkwijze. In een paar landen en bij enkele volkeren hebben deze ideeën zelfs zonder enige tegenstand een dominerende plaats gekregen. Als bijdrage aan de vrede en welvaart van de gehele wereld, heeft Bharat een hoeveelheid spirituele wijsheid te bieden van onschatbare waarde. Deze bijdrage heeft een grotere zielsverheffende functie dan die van enig ander land. Zij is van fundamenteel belang, dringender nodig en kostbaarder dan alles wat andere naties te geven hebben. Dit feit begint de gehele mensheid nu langzamerhand duidelijk te worden. 

De vroege voorvaderen van ons land hadden ook geen aversie tegen andere problemen. Evenals andere volkeren probeerden ook zij de geheimen van de stoffelijke wereld te ontsluieren. En ook op dit gebied verkreeg dit verbazingwekkende volk met de inzet van zijn scherpzinnig intellect resultaten die de stoutste dromen van mensen in andere landen overtroffen. 

Het einddoel van onderwijs en opvoeding, het hoogste streven van alle kennisoverdracht, is de mens bewust te maken van het 'universele in hem wonende onpersoonlijke principe'. Dat is de waarheid die de Veda's met luide stem verkondigen. De zieners en wijsgeren van Bharat begonnen onverschrokken aan dit avontuur. De eeuwig wisselende facetten van de natuur, het ontstaan en vergaan die zij bewerkstelligt, zijn misschien een prachtig onderwerp voor studie. Maar onze wijzen verkondigden dat het alles overstijgende principe dat het universum doordringt, de onveranderlijke eeuwigheid, de belichaming van onsterfelijke, onvergankelijke ananda, verblijfplaats van de onaantastbare, onverminderde vrede, de laatste toevlucht van de individuele Ziel (jivi) - de hoogste vorm van wetenschap is die de mens moet verwerven. 

De kennis omtrent principes die van kracht zijn in de stoffelijke wereld kan mensen hoogstens voorzien van voedsel en kleding. Hierdoor leren mensen de wegen en middelen kennen om deze te verschaffen. Dit leidt weer tot uitbuiting van de zwakken door de sterkeren. Wanneer de bewoners van Bharat al hun energie hadden gericht op het ontdekken van geheimen op materieel gebied, zouden zij daarin gemakkelijk hun meesterschap bewezen hebben. 

Reeds vrij vroeg kwam het Indiase volk tot de erkenning dat het van secundair belang was in die richting te zoeken en dat spiritueel onderzoek op de eerste plaats behoorde te komen. Zij kwamen tot de slotsom dat het navorsen van de geheimen der uiterlijke wereld niet de levensopgave was van de ware Indiër. Dit inzicht heeft India roem en eer gebracht. In andere landen was men niet in staat het gebied zelfs oppervlakkig te verkennen. Evenals de legendarische Prahlâda hebben Indiërs altijd het vermogen gehad vuurproeven te doorstaan en ongedeerd te voorschijn te komen uit martelingen die eeuwenlang voortduurden. Mensen zonder die spirituele gerichtheid werden niet als Bharatiya erkend. 
In het buitenland waren er velen die geloofden dat Indiërs meer politiek dan spiritueel geˆrienteerd waren. Zij dachten dat slechts een kleine minderheid spiritueel geïnteresseerd was; dat was een verkeerde veronderstelling. In India is men immers altijd uitgegaan van de regel dat een leefwijze gericht op spiritualiteit de allereerste plicht was van iedere Indiër. Hadden Bharatiya's eenmaal aan die eis voldaan, dan meenden zij elke kans te moeten aangrijpen om hun spirituele capaciteiten te versterken en te vergroten. En dat is nu precies wat er in het verleden is gebeurd. 

Vroeger bedoelde men met nationale integratie, dat alle spirituele energie en streven van alle zoekers verspreid door het gehele land werd samengebracht en geconcentreerd. Het woord 'natie' betekende in India het groepsgewijs samenvoegen van harten die gezamenlijk slaan op de maat van hetzelfde lied, harten die meetrillen op dezelfde golflengte en daarom reageren op dezelfde spirituele boodschap. De hoofdgedachten die in dit geloof werden verbreid, waren ruim als het uitspansel en eeuwigdurend als de schepping. Deze waarheden werden op velerlei indringende manieren uiteengezet en nauwkeurig en diepgaand van commentaar voorzien. Maar juist omdat deze waarheden werden ontdekt en vastgesteld door mensen die een weidse visie hadden ontwikkeld, was het onvermijdelijk dat er nieuwe vormen van geloof ontstonden op de basis die zij hadden gelegd. 

Verscheidenheid in opvattingen en levenspraktijk is een natuurlijke zaak en deze behoort men blijmoedig te aanvaarden. Er is geen enkele behoefte aan een star, geharnast geloof. Maar er is helaas geen ruimte voor een allesomvattend geloof. Wanneer mensen van verschillende levensopvatting elkaar bestrijden, zal dat een land nooit vrede en welvaart brengen. Zonder geloofsvrijheid kan de wereld zich niet ontplooien. India leerde dat een kleine groep nooit de alleenheerschappij over de onuitputtelijke, natuurlijke hulpbronnen van deze wereld mag hebben. India heeft altijd gezegd dat om een gemeenschap effectief te laten functioneren, de te verrichten arbeid verdeeld moest worden onder verschillende groepen van de bevolking en dat ieder deel van de samenleving tot taak had zijn bijdrage te leveren aan het welzijn van allen. Dit maakte een grotere verscheidenheid mogelijk en bood meer kans tot samenwerking. Die verschillen werden goed bevonden voor het praktisch gebruik van de spirituele vermogens en mogelijkheden. Groepsdenken en groepsstrijd is dus niet nodig. Bovendien bestaat die verscheidenheid slechts aan de oppervlakte. Er is een betoverend besef van mysterie, dat deze verscheidenheid kan onderzoeken en de sleutel kan ontdekken om de Ene achter de velen te zien. Dat, zeggen de oude teksten, is het kostbaarste wat de mens geopenbaard kan worden. 
Alleen de Ene bestaat. Wijze mannen beschrijven Het op veel verschillende wijzen (Ekam sat: viprah bahudha vadanti). 

Derhalve kan men gerust stellen dat de religie van de Bharatiya's de enige is die alle andere geloofsvormen aanvaardt en met eerbied behandelt. Wanneer wij met betrekking tot ons eigen geloof, of dat van anderen, verdeeldheid en fanatisme in ons hart toelaten, bezorgen wij als afstammelingen van zulke wijze voorvaderen onszelf een slechte naam. Of wij nu de klassieke vedantische geloofsregels aanhangen of een modernere richting in de vedantische filosofie volgen, toch zullen wij bepaalde universele waarheden altijd in gedachten moeten houden. Allen die de naam Hindoe dragen, moeten in deze basis geloven en in overeenstemming daarmee hun leven inrichten. Mogen zij de wil tonen om zo te handelen. 

1. De eerste regel is: Bharatiya's staan niet op het standpunt dat iedereen zich behoort te houden aan èèn en dezelfde opvatting, of moet blijven bij èèn enkele vertolking of tekstverklaring, met uitsluiting van elke andere uitleg of invalshoek, of dat iemands leefwijze tot in de kleinste bijzonderheden moet worden goedgekeurd door èèn bepaalde persoon of groep. In de cultuur van Bharat is het een afschuwelijke zonde om in spirituele aangelegenheden druk uit te oefenen op wie dan ook. 

2. Het volgende punt is dit: De Veda's onderwijzen de mens in de leer van de eeuwige, universele rechtschapenheid (dharma). Het geheel van heilige teksten dat men de vedische leringen noemt, bestond reeds bij de schepping; niemand kan het begin of het einde ervan vaststellen. Al het zoeken in de wereld van geest en ziel, op de hoofd- en zijpaden van de religie, vindt daarin zijn vervulling en zijn einde. Iedereen die de Vedaís bestudeert en in praktijk brengt, moet onvermijdelijk tot deze conclusie komen. Voor alle problemen die ontstaan door verschil in spirituele benadering, ontvangen we het overtuigende antwoord rechtstreeks uit de vedische teksten. Men kan van mening verschillen over de vraag welk deel van de Veda's voor het onderhavige probleem het beslissende woord spreekt. Mensen van de ene geloofsrichting vinden bepaalde hoofdstukken wellicht verhevener en heiliger dan andere. Niettemin zijn zij allen broeders en hebben zij allen evenveel recht op de leringen en lessen die de Veda's hun bieden. 

Alles wat in onze tijd geldt als zielsverheffend en weldadig, alles wat heilig is, reinigend en veredelend, is tot ons gekomen vanuit en door middel van deze wondermooie teksten uit vroeger tijden. Wat kunnen kleine meningsverschillen over minder belangrijke zaken nog voor scheuring teweegbrengen wanneer wij hiervan overtuigd zijn? Dat is de reden waarom wij de vedische lessen en principes algemene bekendheid moeten geven, zodat zij zich tot in de verste uithoeken van de aarde zullen verbreiden. 

3. In de Veda's gaat het om de Allerhoogste (Ishvara). Daarin wordt uiteengezet dat Hij het universum geschapen heeft en het onderhoudt; dat het na verloop van tijd weer in Hem opgaat en dat bovendien deze verbazingwekkende kosmos zijn gestalte is waarmee Hij zich aan ons manifesteert. Wij hebben misschien ieder weer andere ideeën over het wezen en de eigenschappen van deze Allerhoogste. De èèn stelt zich wellicht voor dat Hij een menselijk wezen is met een menselijk karakter. De ander gelooft misschien dat Hij de Opperheer is, zonder vorm, die de bovenmenselijke eigenschappen vertegenwoordigt. Al deze mensen kunnen in de Vedaís teksten vinden waarin hun zienswijze wordt bevestigd. Blijft toch het feit dat zij, ondanks hun uiteenlopend inzicht, allen geloven in God. Dat wil zeggen dat zij allen zonder aarzeling geloven dat er een alles overstijgende eeuwige Macht bestaat; dat de ons omringende wereld daaruit is ontstaan, en dat dit alles er weer in moet opgaan. Dat geloof is het ware kenmerk van de Bharatiya. Iemand die hiervan niet overtuigd is geraakt, heeft geen recht op de naam Bharatiya. Die persoon mag geen Hindoe heten. 

Wat voor aard en eigenschappen heeft dan die Ishvara zoals jullie die leren? Deze vraag doet voor ons weinig ter zake; hij [de vraag] is niet zo belangrijk. Laten wij niet gaan redetwisten over de verschillende standpunten die mensen van elkaar gescheiden houden. Het moet ons genoeg zijn dat Ishvara algemeen wordt aanvaard en een vooraanstaande plaats inneemt. Want hoewel de ene schets of beschrijving misschien beter en duidelijker is dan de andere, kan geen enkele beschrijving of schets 'slecht' zijn. De eerste is in zo'n geval wellicht 'goed', de tweede 'beter' en de derde de 'beste'. In dit steeds stromende avontuur van de Indiase spiritualiteit verdient geen enkele beschrijving of voorstelling het stempel 'slecht en onaanvaardbaar'. Het is om deze reden dat Ishvara zijn genade doet neerdalen op allen die een goddelijke naam of vorm onderwijzen die zo waardevol en heilig is dat hij mensen aantrekt en inspireert. Moge deze vorm van geloof meer en meer groeien. Immers, hoe meer men ernaar handelt, des te meer spirituele vooruitgang het brengt. Alleen moet het streven wel gericht zijn op God of Ishvara. 

4. Je wordt niet geschikt om een spirituele speurtocht te beginnen doordat je rijk bent en je wordt daarvoor niet ongeschikt vanwege je armoede. Deze waarheid moet worden overgebracht op alle kinderen van Indiase ouders; zij behoren met deze ruimhartige opvatting op te groeien. 

5. Het geloof zoals dit wordt gekoesterd door mensen uit andere landen, dat het universum een paar duizend jaar geleden vorm heeft gekregen en dat het op een zeker moment in de toekomst onherroepelijk en voor eeuwig ten onder zal gaan, wordt door de bewoners van India niet aanvaard. Bharatiya's geloven niet in de theorie dat het universum uit het niets is ontstaan. Zij geloven dat deze objectieve schepping begin-loos en eind-loos is en dat zij volgens de wetten der evolutie mettertijd van het grofstoffelijke zal terugkeren naar het fijnstoffelijke niveau, om zich vervolgens, na een periode in dat stadium, terug te trekken in de causale sfeer waaruit zij is voortgekomen. Vanuit de Ene waarin zij is opgegaan, manifesteert de schepping zich geleidelijk als veelheid, via het fijnstoffelijke en grofstoffelijke uitdrukkingsstadium. 

6. Godsdienst betekent Ervaring - Sinds het begin der tijden is er een golfbeweging geweest van voortstuwen en terugtrekken, van opkomen en wegvloeien; deze zal pas ten einde zijn wanneer de Tijd ten einde gekomen is; het is een eigenschap van de eeuwigheid - zo geloven het de Bharatiya's. De mens is meer dan dit grofstoffelijke lichaam; daarin bevindt zich een fijnstoffelijk element, de denkende geest. Binnen die denkende geest is een element van nog fijnere structuur, de individuele Ziel (Jivatma), de bron van energie en dadendrang; deze Jivatma is zonder begin of einde en kent dood noch geboorte. Dat is in India de grondslag van het geloof. 

Een volgend geloofsartikel is een uniek kenmerk van de Indiase geestelijke uitrusting: Tot aan het ogenblik dat de individuele Ziel wordt verlost uit het verpersoonlijkingsproces en opgaat in het universele Principe, zodat hij de volkomen bevrijding (moksha) kan bereiken, zal hij zich moeten opsluiten in het ene lichaam na het andere en wordt gedwongen het proces te ondergaan dat wij 'leven' noemen. Dit is een gedachte die bij geen ander volk leeft. Het gaat hier om het begrip samsara, dat in de Shastra's, de oude teksten, wordt geopenbaard en verkondigd. Samsara betekent: het voortbewegen van de ene vorm naar de andere. Alle filosofische richtingen en sekten onder het Indiase volk aanvaarden het feit dat Zielen (Atma's) - ogenschijnlijk behorend bij een persoon - in wezen eeuwig zijn en onaantastbaar voor verandering. Er is mogelijk wel enig verschil in de wijze waarop zij de relatie tussen Atma en God (Ishvara) beschrijven of aanduiden. De ene denkrichting stelt wellicht dat deze twee altijd apart blijven; een andere verklaart misschien dat de individuele Ziel (Jivatma) een vonk is van het universele vuur dat Ishvara heet; een derde kan beweren dat deze twee niet van elkaar verschillen. De hoogste Waarheid blijft echter dat het Atma zonder begin is en zonder einde; en daar het niet geboren wordt, kent het ook geen dood. Het persoonlijke evenbeeld zal moeten evolueren via een reeks van lichamen, totdat zij haar voltooiing heeft gevonden in de mens. Alle denkrichtingen zijn het met deze stelling eens, hoe gevarieerd hun andere interpretaties ook zijn. 

Nu komen wij bij de luisterrijkste van al deze waarheden, de verbazingwekkendste grondgedachte die het menselijk intellect op spiritueel gebied heeft kunnen blootleggen: het Atma is van nature reinheid, volkomenheid en gelukzaligheid (parishuddha, paripurna en ananda). Die gedachte schenkt levensenergie aan al onze filosofische scholen, of het nu gaat om mensen die de Shakti-, Shiva- of Vishnu-aanbidding beoefenen, of dat het Boeddhisten betreft of Jains. Iedere hindoe erkent dit. 

De dualisten (dvaitins) geloven dat de ware aard van het Atma eigenlijk ananda is. Deze gelukzaligheid vermindert en droogt op door de gevolgen van handelingen die mensen in opeenvolgende levens verrichten. Derhalve moet zij worden hersteld en van nieuw leven worden voorzien door Gods genade. De monisten (advaitins) geloven dat er van aantasting of uitdroging geen sprake kan zijn. Zij beweren dat het Atma stralend en volmaakt is, maar dat onder invloed van de begoocheling der onwetendheid (mâyâ), die een vals beeld projecteert op alles wat waar is, het de schijn wekt achteruit te zijn gegaan. 

Hoeveel verschil in interpretatie er ook mag zijn, wanneer wij uitgaan van de centrale kern, de gedachte die alle richtingen gemeen hebben en waarin oost en west samenkomen, dan ontdekken wij een brede, onderliggende toegangsweg waarop zij alle reizen naar hetzelfde doel. 

De bewoners van oosterse landen pogen zich bewust te worden van deze glorierijke, weldadige eindbestemming door te gaan zoeken in het innerlijke rijk van hun eigen ziel. Tijdens onze godsaanbidding sluiten wij de ogen en proberen God te zien in ons innerlijk. Mensen uit het westen heffen hun gezicht op omdat zij zich God voorstellen in de oneindige ruimte buiten de aarde. Zij geloven dat hun heilige teksten zijn opgeschreven door uitverkoren mensen die onder Gods leiding stonden. Bharatiya's geloven dat hun heilige Geschriften (Vedaís) Gods persoonlijke influistering zijn en dat Hij de betekenis van deze woorden heeft gegeven aan de zieners die Hem op het altaar van hun hart hadden geplaatst. 

Het volgende feit moeten wij goed begrijpen en altijd in gedachten houden: Als wij aan ons geloof niet dag en nacht onwankelbaar blijven vasthouden, is het voor het behalen van de eindoverwinning niet bruikbaar. Alleen door die vasthoudendheid en op geen andere manier behalen wij succes. Wanneer iemand van zichzelf beweert dat hij laaghartig is en gemeen, en dat hij maar weinig weet, dan wordt hij werkelijk laaghartig en gemeen en de kennis die hij heeft, schrompelt verder weg. Wij worden wat wij van onszelf geloven. Wij zijn kinderen van de almachtige God, begiftigd met de allerhoogste macht, glorie en wijsheid. Wij zijn kinderen der onsterfelijkheid. Wanneer deze gedachte ons steeds vergezelt, hoe kunnen wij dan ooit minderwaardig zijn en onwetend? In de spirituele cultuur van Bharat wordt aan iedereen de plicht opgelegd te geloven dat de mens oorspronkelijk van de hoogste verhevenheid is en dat hij zich altijd van dit feit bewust dient te zijn. 

In voorbije eeuwen hebben Indiërs volledig vertrouwd op hun grootse Werkelijkheid. Tengevolge van dit geloof en dit vertrouwen werd hun inzet met succes bekroond, stegen zij tot grote hoogte en bereikten het toppunt van materiële en geestelijke welvaart. Voornamelijk omdat wij ons geloof in het inwonende Atma verloren hebben, zijn wij afgegleden naar het huidige dieptepunt. Dat was het begin van onze val. Verlies aan vertrouwen in het Atma - het Zelf - brengt immers ook verlies aan geloof in God zelf mee. Alleen geloof in de alomtegenwoordige God die alle schepselen innerlijk beweegt, die de schering en inslag is van lichaam en denkende geest, van gevoel en verstand, is het middel om het hoogste doel van de mens te verwerkelijken. Zo luidt de les die het spirituele verleden van India ons wil leren. Kinderen van Bharat! Onderwijs je kinderen van jongs af aan in deze levensreddende, luisterrijke, hartverrijkende Waarheid. Het Atma is volkomen en onafhankelijk. Dat is het heiligende inzicht dat Bharatiya's verworven hebben. Het is een prachtige ontdekking, een opwindende gedachte! Het Atma is in wezen volledig; een dergelijke volheid hoeft niet te worden bereikt of voltooid, er hoeft niets aan te worden toegevoegd. Als er aan iets dat volkomen is nog toegevoegd kon worden, dan zou het na verloop van tijd ook weer kunnen verminderen. 
Indien de mens van nature onrein is, zal hij zich later in onreinheid moeten wentelen, zelfs wanneer het hem lukt tien minuten lang rein te blijven, want de reinheid van die kleine tussentijd zal door de omstandigheden gemakkelijk worden weggevaagd. Daarom zeggen alle spirituele denkers van India dat wij in diepste wezen zuiver zijn en dat volmaaktheid onze ware aard is. Zij hebben gezegd dat er aan ons nooit werkelijk iets ontbreekt. Die les hebben de Bharatiya's aan de wereld geleerd. Dat is de krachtige spirituele vloed die vanuit India over de wereld gestroomd is en die haar vruchtbaar heeft gemaakt. 

Aan het eind van zijn leven behoort de mens zich voor de geest te halen welke ideeën hij in zijn leven heeft verwezenlijkt en welke hooggestemde gevoelens hij heeft gekoesterd. Dat voorschrift geven de wijsgeren van India. Zij eisen niet dat hij de fouten en vergissingen die hij in zijn leven heeft begaan, weer in herinnering moet roepen. Deze zijn onvermijdelijk; iedereen begaat die. Zij hebben daarentegen verklaard dat men zich altijd bewust moest zijn van zijn eigen werkelijkheid en zich behoorde bezig te houden met het overdenken van deze majesteitelijke glorie. 'Dat', zeiden zij, 'is de allerbelangrijkste stap vooruit'. 

Er is nog een punt dat meer dan enig ander onze aandacht verdient. Voor Indiërs betekent godsdienst: ervaring, en niets anders. Wij zijn wel zeer te beklagen omdat wij dit belangrijke feit zo dikwijls vergeten. Dit is een geheim dat bij iedereen in het hart gegrift moet worden. Alleen dan kan men zich zeker en veilig voelen. Maar dat is niet alles. Het is de Indiase denkwijze vreemd om er vanuit te gaan dat alles te bereiken is door eigen inspanning. Een Bharatiya weet dat de goddelijke wil de basis vormt van alles wat bestaat. Religieuze grondgedachten moeten in praktijk gebracht worden, zodat zij hun geldigheid kunnen bewijzen. Alleen luisteren naar een uiteenzetting van zulke principes heeft geen enkel nut. Het is niet genoeg om een vaste serie argumenten en conclusies uit het hoofd te leren en deze als een papegaai te herhalen. Wanneer zulke argumenten ons verstand aanspreken en daarom als juist worden aanvaard, levert dat geen enkele steun. Wij moeten erdoor worden getransformeerd. Indien Indiërs God vooropstellen en zeggen dat Hij zowel Zijn is als Worden, spreken zij uit ervaring, en die ervaring levert het hoogste bewijs. 

Deze uitspraak is niet ontstaan in het hoofd, in het menselijk verstand (yukti). Onze voorvaderen zeiden dat er in elk schepsel iets woont dat het Atma heet en dat het slechts een vonk was van het universele Atma. Dat was de diepe, onwankelbare overtuiging die zij hadden verworven. In het verleden hebben duizenden mensen deze ervaring gezocht en zij werden beloond met dit visioen. Ook vandaag zijn er zulke mensen en in de toekomst zullen zij er eveneens zijn. Het betreft hier een dorstend verlangen waarvoor de mens ontvankelijk is. Hij zal door deze dorst gekweld blijven, achtervolgd door de knagende pijn dat hij iets mist, tenzij hij zich bewust wil worden van het Atma dat zijn diepste werkelijkheid vertegenwoordigt. 

Eerst moet de mens de Waarheid begrijpen. Zodra hij de werkelijkheid gaat vatten, zullen alle godsdienstige tegenstellingen en twisten verdwijnen als sneeuw voor de zon. Iemand mag alleen dan gelden als een persoon die volgens een godsdienstige gedragscode leeft, als hij God ervaren heeft en zijn glorie heeft beseft. Alleen bij mensen die Hem in hun hart hebben gesloten, kunnen de ketenen waarmee zij vastgebonden zijn op het rad van geboorte en dood, worden verbroken. Met toespraken houden voor grote bijeenkomsten lever je niet het bewijs dat je de Waarheid hebt beseft die via de godsdienst je eigendom moet worden. 

Godsvertrouwen is gebaseerd op echte ervaring. Zodra wij dit feit aanvaarden, begint ons zelfonderzoek en krijgen wij de mogelijkheid na te gaan hoever we reeds gevorderd zijn op de weg naar ons doel, of hoever wij zijn afgedwaald. Dan zullen wij ons realiseren dat wij in het duister rondtasten en dat wij bovendien anderen in die duisternis hebben meegesleurd. Dan pas zullen mensen alle gevoelens loslaten van haat en verdeeldheid die uit naam van de religieuze strijdbaarheid worden gekoesterd jegens hen die een ander geloof belijden. Eigenlijk moeten wij de volgende vraag stellen aan allen die in godsdiensttwisten verwikkeld zijn: 'Hebben jullie God gezien? Proberen jullie, die in het donker worstelen, ook mij daarin te trekken? Kan een blinde aan een andere blinde de weg wijzen? Dat is een onmogelijke opgave. Besef daarom eerst jouw eigen, persoonlijke werkelijkheid, voordat je die van mij besmeurt met leugen en laster.'

7. Wees Jezelf - Iemand die inzicht heeft gekregen in het Atma-principe dat adem geeft aan alles wat leeft, kan nooit de religie van anderen veroordelen. Hij zal zich nooit inlaten met gekibbel en geruzie over godsdienstige zaken. Hij zal nooit lichtvaardig en neerbuigend spreken over andermans geloof. Hij zal nooit uit minachting het godsvertrouwen van een ander willen verstoren. Alleen mensen die niets afweten van spirituele ervaringen, zij die de diepste waarheden niet kennen, zullen het wagen de geloofsovertuiging van anderen te veroordelen. Het past de mens niet om zich te verlustigen in religieuze conflicten of om deze aan te moedigen; om de riten en ceremoniën te bespotten waarmee anderen God vereren of om godsdienstige gebruiken van medemensen te bestempelen als bijgeloof. Eenieder aanvaardt immers de vorm van aanbidding die hem houvast biedt en hem het hoogste geluk schenkt! 

Zij die weten, beschrijven de Ene als veelvormig. Verschillende mensen zien en ervaren hetzelfde ding op verschillende wijze, afhankelijk van hun gezichtspunt, hun intelligentie en bewustzijnsniveau. Verschillende mensen beschrijven hetzelfde voorwerp of eenzelfde ervaring ieder weer op andere wijze. Hoe zou iemand kunnen beweren dat zij ongelijk hebben of dat hun omschrijving verkeerd is? Niemand heeft het recht een bepaalde zienswijze te geringschatten of af te wijzen. 

Alleen degenen die zich inzetten om aan het hier en nu te ontstijgen en zich bewust willen worden van het transcendente goddelijke Principe, verdienen de naam hindoe. Mensen die vreugde scheppen in het kwetsen van anderen doen die naam geen eer aan. 

De kern van de Indiase cultuur wordt gevormd door dit besef van het atmische, het eenheidsprincipe dat ieder hart vult met universele liefde. Alle mensen die zich bewust zijn van die eenheid, zijn de naaste verwanten van Bharatiya's, uit welk land zij ook komen, met welke taal zij ook zijn opgegroeid. Vele menselijke gemeenschappen baseren hun geloof op de theorie dat de mens een samenbundeling is van materie, en dat deze materie onderworpen is aan de wetten van natuur- en scheikunde. In de westerse talen wordt doodgaan aangeduid als 'het leven laten', terwijl het in de taal van Bharat heel 'het lichaam (deha) verlaten'. Dat komt omdat westerlingen geloven dat zij een lichaam zijn, terwijl een Indiër gelooft dat hij niet het lichaam is. Bharatiya's stellen heel duidelijk dat zij het Atma bezitten als hun hoogste Werkelijkheid en dat het omsloten wordt door een lichaam. 

Deze twee zienswijzen liggen ver uit elkaar. Een beschaving die gebouwd is op het drijfzand van wereldlijk genot, kan slechts korte tijd bestaan en zal van de aardbodem verdwijnen. Maar de beschavingen van Bharat en van de landen die deze naar waarde schatten en navolgen, zijn eeuwenlang blijven bestaan en hebben tot in deze tijd hun levenskracht bewaard. Er zijn daar vele tekenen te bespeuren van een nieuw, verjongd, creatiever leven. Alle Indiërs die hun leven hebben gewijd aan het imiteren van andere beschavingen en culturen, moeten dit wel bedenken. Op imitatie kan men geen standvastige cultuur bouwen; daaruit kan geen 'beschaving' groeien. Het is een bewijs van lafheid, en dat is geen eigenschap waarmee de vooruitgang zeker te stellen is. Dat is de brede, gemakkelijke weg naar de ondergang. Hoe kan een mens geïnspireerd worden tot zelfverheffing wanneer hij zichzelf voortdurend haat en minachtend denkt over zijn eigen prestaties? Een Indiër behoort geen schaamte te voelen wanneer hij terugdenkt aan zijn voorvaderen, aan de ouderen en leraren uit het verleden die de cultuur hebben opgebouwd waaruit hij is gevoed. Hij behoort eerder trots te zijn op die voorouders, op de oudere, wijze mensen en leraren die voor hem een lichtend voorbeeld zijn geweest. Hij moet er trots op zijn dat hij zo'n voorgeslacht heeft gehad, dat zijn volk zo'n hoge graad van heiligheid bezit en dat zijn land begenadigd is met zulke heilige eigenschappen. De kinderen van Bharat moeten trots zijn op het feit, dat uit hun geboorteland wijze mensen zijn voortgekomen die de toppen van de zelfverwerkelijking hebben bereikt; dat er daarnaast nog vele anderen zijn geweest die tot de hoogste graad van volmaaktheid zijn gestegen. 


Laat zien hoeveel kracht er schuilt in eigen inspanning! Grijp niet naar het listige en gemakkelijke middel van de imitatie. Neem van andere mensen liever de goede eigenschappen over die zij wellicht bezitten. Wij planten het zaad in de aarde. Daarna voorzien wij het van de elementen die het nodig heeft: water, frisse lucht en mest. Het zaad loopt uit, groeit op tot een jonge boom en tenslotte wordt het een enorm grote boom. Je ziet dus dat het zaad zelf geen aarde wordt, geen mest, lucht of water. Dat zijn de dingen waarvan het zaad gebruik maakt; het behoudt zijn eigen aard en groeit uit tot een boom. Mogen jullie ÛÛk leven als die boom.

Natuurlijk hebben wij veel van anderen te leren; dat is ongetwijfeld waar. Mensen die hun kennis niet op deze wijze willen vergroten, veroordelen zichzelf tot domoren. Je kunt van andere mensen alles leren wat jouzelf spiritueel vooruit zal helpen. Neem die elementen volledig in je op, voor zover zij voor jouw persoonlijke dharmische pad zijn voorgeschreven. Jij moet je eigen leven leiden, en niet dat van een ander. Laat je nooit door anderen afbrengen van je aangeboren aard, je diepste wezen. Blijf verzonken in de God in je, in je eigen denkbeelden en gevoelens over God en in de grote vreugde die je ontvangt uit je spirituele oefeningen. Wanneer anderen proberen je daarvan te weerhouden, verzet je dan tegen zulke mensen met alles wat in je is, al gaat het ten koste van je eigen leven. Ontzeg jezelf dat goddelijke bewustzijn en die goddelijke vervoering niet. Dat is de aansporing die je hoort weergalmen door de gehele Paramartha Vahini - Stroom van de hoogste Werkelijkheid - van de Bharatiya's. Verwijder alle hindernissen die in de weg staan en die een onbelemmerde doorstroming tegenhouden van de cultuur van dit land, een cultuur die zoveel lieflijkheid en kracht te geven heeft. Ruim de blokkades op in de kanalen waardoor zij stroomt en reinig ze. Dan kan zij ongehinderd haar weg vervolgen. 

Deze spirituele levenstaak heeft Sai voor ons land zo gewild. Het op God gerichte dharma van dit land is te lang blijven stilstaan. Te lang is deze starre onbeweeglijkheid karakteristiek geweest voor dit land. Het moet nu dynamisch gemaakt worden. Deze taak moet elk menselijk schepsel in zijn dagelijks bestaan nieuw leven en inspiratie kunnen schenken. Zij moet doordringen tot in ieder huis en daar het leven tot bloei brengen, van de ministeriële paleizen tot in de allerarmste hutten. 
Het is een schat die aan iedereen toebehoort; iedereen heeft het recht deze te beërven; je geboorte als mens geeft je het recht op dat erfdeel. Dat is de reden waarom de inwoners van Bharat de plicht hebben deze schat te brengen aan de deur van ieder huis en elke bewoner uit te nodigen zijn deel in ontvangst te nemen. Zoals in Gods schepping de lucht die wij inademen voor ieder schepsel verkrijgbaar is, zo moet het pad naar het godsbewustzijn, naar het besef van Gods macht en majesteit, voor allen beschikbaar zijn. Wanneer Bharatiya's vasthouden aan deze weidse visie en aan deze universele, eenheid-brengende boodschap, zullen alle conflicten tussen verschillende geloofsovertuigingen vanzelf verdwijnen en zullen vrede en liefde op aarde in hun oorspronkelijke luister worden hersteld. 

Denk eens aan een huis waarin reeds eeuwenlang duisternis heeft geheerst. Je zou het gebouw kunnen binnengaan en de duisternis vriendelijk kunnen verzoeken het pand te verlaten. Je zou de duisternis ook dagenlang kunnen begraven onder een vloed van scheldwoorden of haar proberen bang te maken door met geweld te dreigen. De duisternis blijft, is niet tot vertrek te bewegen en zal voor geen enkele tactiek wijken. Wegjagen wil gewoon niet lukken. Maar steek je een lamp aan, dan slaat zij direct op de vlucht. Het licht der wijsheid kan de mens redden uit eeuwenlange duisternis. Dit feit behoort goed tot de mens door te dringen. Beseft hij het eenmaal, dan moet hij zijn leven daarop instellen. 

Ieder mens heeft een oneindigheid in zich; op deze grondwaarheid berust de Indiase filosofie. Het is werkelijk een raadsel waarom de mens zichzelf is gaan beschouwen als een wezen dat tot de ondergang gedoemd is! De ene persoon maakt op ons misschien een goddelijke indruk, de ander een duivelse. In beiden echter is het Atma de werkelijkheid in even volle glorie. Je kunt niet zeggen dat het Atma in de èèn weinig waard is en in de ander meer. Wanneer je in iemands karakter fouten aantreft, zul je slechts tot de slotsom mogen komen dat zijn gedrag gebreken vertoont. Maak daaruit niet op dat er geen goddelijke Ziel (Atma) in hem aanwezig is. Door het gezelschap waarin hij verkeert, of door de gebrekkige aanpak van de samenleving waarin hij is opgegroeid, zijn de aanwezige gebreken groter geworden. Zij behoren niet tot zijn oorspronkelijke aard, want deze is in wezen goddelijk. Je zult hem goed gezelschap moeten geven en een weldadige omgeving. Dan zul je hem zover moeten brengen dat hij daarin ook wil leven. In geen geval mag je hem veroordelen als een geboren onverbeterlijk iemand en hem afzonderen. 

Het lichaam bestaat uit cellen die zijn opgebouwd uit atomen. De atomen zijn een verschijnsel van de materie als alle andere: in wezen een samenstelling der elementen, zonder gevoel. Vedantisten spreken van een fijnstoffelijk lichaam dat losstaat van het grofstoffelijke lichaam en dat eveneens materie is. Daar ligt het centrum van de fijnstoffelijke krachten en vaardigheden. In dat lichaam bewegen zich alle innerlijke gevoelens en agitaties. Elke energie kan zich slechts uitdrukken door middel van iets dat stoffelijk is. Dezelfde kracht die het grofstoffelijke lichaam activeert, beweegt ook de fijnstoffelijke gedachte-processen. Er zijn geen twee verschillende grootheden. De ene is de fijnstoffelijke verschijningsvorm van de andere, dat is alles. 

Wat is de bron van deze energieën? Wanneer wij ons hierin verder verdiepen, zullen wij zien dat er in de natuur twee entiteiten zijn: ruimte (akasha) en energie (prana). Akasha is de bron van alle grofstoffelijke en fijnstoffelijke dingen die wij tegenkomen. Wanneer de levenskracht (prana) hiermee in contact wordt gebracht, transformeert het akasha-principe zich in grofstoffelijke of fijnstoffelijke vormen, in afwisselende hoeveelheden. Prana is evenals akasha alomtegenwoordig. Deze energie kan overal doordringen, in elk ding. Zoals er uit water ijsblokken kunnen voortkomen die op het water drijven en bewegen, zo werkt de levensenergie (prana) in op akasha en daaruit komen lichamen te voorschijn. Prana is de energie die akasha kneedt tot een verscheidenheid aan vormen. Het grofstoffelijke lichaam is het voertuig dat de levensenergie heeft geformeerd uit akasha. Het fijnstoffelijke lichaam is het centrum van gedachte, gevoel enzovoort. 

Wanneer wij uitstijgen boven het fijnstoffelijke lichaam, worden wij ons bewust van de werkelijkheid. De nagels aan onze vingers blijven doorgroeien, hoe dikwijls zij ook worden afgeknipt, omdat zij onderdeel zijn van ons grofstoffelijke lichaam. Zo is het fijnstoffelijke lichaam een onlosmakelijk deel van de totale mens. 

8. Gevangenschap - Iemand kan het grofstoffelijke lichaam waarin hij tijdelijk heeft gewoond, even vaak afwerpen als dat hij zijn nagels knipt. Zijn fijnstoffelijke lichaam kan hij echter niet verruilen; het blijft bestaan en leeft voort. Dat is de meest geheime leerstelling van de Indiase filosofie. 

Wanneer wij onze ontdekkingsreis in deze richting verder voortzetten, is onze volgende openbaring: 'mens' betekent een ingewikkeld geheel dat is samengesteld uit het grofstoffelijke lichaam, het fijnstoffelijke lichaam en de individuele Ziel (jivi). In de vedantische filosofie heet het dat deze Ziel (jivi) een deel is van de eeuwigdurende onveranderlijkheid (nitya). De stoffelijke wereld (prakriti) is eveneens eeuwig van karakter, maar er is een verschil. Hij ondergaat voortdurend veranderingen, is nooit dezelfde, en blijft toch altijd bestaan. De levenskracht (prana) en de ruimte of ether (akasha), die samen de basis vormen van deze objectieve wereld, zijn eeuwig, maar zij manifesteren zich in verscheidenheid en veelvuldigheid, omdat zij zonder ophouden werken en op elkaar inwerken. 

De individuele Ziel (jivatma) is niet voortgekomen uit akasha of prana; hij is niet stoffelijk van aard en is daarom eeuwig, onveranderlijk. Hij is niet tot stand gekomen door invloed van energie op materie of door de inwerking van materie op energie. Dingen die worden samengevoegd, vallen ook weer uiteen. De dingen echter die bij de aanvang reeds ab initio (vanaf het begin) 'zichzelf' waren, kunnen niet uiteenvallen. Desintegratie wil zeggen dat de afzonderlijke delen hun oorspronkelijke aard herkrijgen, dat zij weer worden wat zij oorspronkelijk waren, teruggebracht worden tot hun eigenlijke gedaante. Het grofstoffelijke lichaam is een combinatie van prana en akasha, daarom wordt het later weer opgelost in de samenstellende delen. Ook het fijnstoffelijke lichaam lost weer op, maar slechts na zeer lange tijd. De ziel wordt niet uit afzonderlijke delen opgebouwd en kan dus niet uiteenvallen. Hij wordt niet geboren en kan niet geboren worden. Iets dat de eenheid vertegenwoordigt en ondeelbaar is, kan niet op een specifiek ogenblik zijn ontstaan. 

De objectieve wereld (prakriti), die bestaat uit vele miljarden verschillende dingen, krachten en gebeurtenissen, wordt geregeerd door Gods wil. God weet alle dingen, doorziet en doordringt alle dingen. Hij activeert de materie (prakriti) en handelt via de materie. Die stoffelijke wereld omringt Hij ononderbroken met zorg. Zijn heerschappij heeft geen begin en geen einde. Zo geloven het de dualisten (dvaitins). 

Dit doet de vraag rijzen: wanneer de wereld door God wordt geregeerd, hoe kan Hij dan toelaten dat die wereld zo slecht is en gemeen? Het antwoord is: 

God is niet verantwoordelijk voor alle smart en pijn. De oorsprong van het leed dat wij dragen, ligt bij de zonden die wij begaan. Vreugde en verdriet zijn het gevolg van alle goede en alle slechte daden die de mens verricht. God is de getuige. Hij straft niet, en brengt geen leed toe. De individuele ziel (jivi) heeft geen begin, dat wil zeggen dat hij niet geboren is. Hij begeeft zich echter onophoudelijk in activiteiten, dus moet hij de onvermijdelijke gevolgen dragen van die activiteiten. Die ervaring geldt voor iedereen; het is een eigenschap van ieders geest. Het is de onschendbare wet van deze stoffelijke wereld (prakriti). 

Onze vreugde en smart zijn de afspiegelingen van de bezigheden die ons in beslag nemen. Zij vormen de echo, de weerkaatsing, de reactie. Het individu is echter in staat om afstand te nemen, om niet betrokken te raken bij de goede of de slechte elementen in een activiteit. Wanneer hij zich daarmee wel inlaat, zal hij positieve ervaringen hebben wanneer hij juist handelt, en slechte ervaringen wanneer hij slechte dingen doet. 

De leer van de Veda's zegt dat de individuele ziel (jivi) van nature rein is en onbesmet. Dat is in de Indiase filosofie de algemeen aanvaarde stelling. Deze waarheid is echter door onwetendheid en verwaarlozing geleidelijk in nevels gehuld. Op deze wijze brengt de 'oerillusie' (mâyâ) de verontreiniging tot stand en in de schaduw van die onwetendheid wordt het kwaad geboren. Wanneer mensen zich echter bezighouden met goede werkzaamheden (satkarma), worden de wolken der illusie uiteengejaagd en beseft men de waarheid van het zelf. Elke individuele ziel (jivi) is in wezen rein. Goede handelingen kunnen alle sporen verwijderen van slechte daden; zij zullen de wezenlijke reinheid helpen bewaren. Dan gaat de ziel het pad bewandelen dat naar God voert (devayana). Die gerichtheid zal alle woorden, gedachten en daden van de mens transformeren.

Zonder woorden kunnen wij niet denken. Woorden vormen het onmisbare materiaal voor de gedachten. Wanneer een individu het lichaam verlaat, gaan de woorden op in zijn denkende geest. Zijn denkende geest wordt opgenomen in de levenskracht (prana) en de levenskracht wordt èèn met het Atma. Wanneer het individuele Atma zich uit de lichamelijke woning bevrijdt, haast het zich naar het rijk van het zonneprincipe (sûrya-loka), naar de zon. Van daaruit bereikt het de sfeer van Brahmâ (brahmaloka). Eenmaal daar aangekomen, heeft het persoonlijke Atma (jivatma) geen band meer met de materiële wereld (prakriti). Daar verblijft het tot het eind der tijden en leeft in grenzeloze verrukking. Dan bezit het alle vermogens, behalve de scheppingskracht. 

Alleen God heeft het gezag de kosmos te regeren. God is vrij van elke vorm van begeerte. De mens heeft slechts de plicht Hem met heel zijn hart lief te hebben en Hem met die liefde te aanbidden. Daarmee verheft de mens zich tot het hoogste niveau dat voor een schepsel mogelijk is. Wezens die zich niet bewust zijn van die status en niet in staat zijn haar verantwoordelijkheden te dragen, behoren tot andere categorieën. Weliswaar offeren en bidden ook zij en verrichten ook zij goede en heilzame handelingen. Maar hun verlangens en verwachtingen zijn gericht op de vruchten van al die activiteiten; hun handelingen worden gedreven door de begeerte te kunnen profiteren van de resultaten die eruit voortkomen. [BG 2:47,48] 
'Wij hebben hen geholpen die hulpeloos waren; daarom zal ons leven veilig verlopen en kunnen wij zonder zorgen voortgaan. Wij hebben de vertrapten overeind geholpen, dus zullen moeilijkheden op het levenspad ons bespaard blijven. Wij hebben gezamenlijk met veel energie Gods glorie bezongen, dus komen wij vast en zeker in de hemel.' [BG 3:6,9]

Zo berekenend denken dergelijke mensen bij het verrichten van 'goede daden'. Wanneer zij het lichaam verlaten, dat wil zeggen wanneer zulke mensen sterven, worden die gedachten opgenomen in hun denkende geest. Hun denkende geest gaat op in hun levenskracht (prana) en vervolgens wordt deze levenskracht èèn met de ziel van het individu (jivi). De jivatma reist naar de sfeer van het maanprincipe (chandra-loka), het rijk dat bestuurd wordt door de Godheid van de denkende geest. Dat betekent dat zij het rijk van de denkende geest nogmaals moeten binnengaan, met alle onrust en opwinding die wensen en verlangens altijd meebrengen. 

Zulke zielen zullen in het maanrijk enige voldoening smaken en enige verrukking ervaren totdat de gevolgen van hun goede daden zijn uitgewerkt. Daarom zeggen de Geschriften: 'Wanneer de verworven verdienste is opgebruikt, gaan zij weer het rijk der stervelingen binnen (kshina punya, martyaloka vishanti). De jivatma sluit zich op in een lichaam dat is uitgerust met zintuigen enzovoort, passend bij de resultaten die men heeft verkregen uit daden in het vorige lichaam, en begint aan een volgende levensreis. Over de periode die de Ziel in het maanrijk doorbrengt, spreken hindoes als een tijd die men als deva in de hemel leeft, of volgens de christelijke en de islamitische leer als een engel. De naam Devendra die men geeft aan de Heer van deze deva's, wijst op een gezagspositie. Er zijn duizenden opgeklommen tot die positie. 
Wanneer iemand het hoogste goed heeft verkregen, wordt hij volgens de Vedaís verheven tot de rang van Devendra. De ziel die deze hogere positie reeds heeft bereikt, kan ook weer naar de aarde terugkeren en zijn leven in menselijke gedaante voortzetten. Zoals op aarde de vorsten elkaar afwisselen, zo ontsnappen ook degenen die in de hemel regeren niet aan opkomst en neergang. Ook hemelbewoners zijn onderworpen aan de wet van komen en gaan. Alleen het hoogste goddelijke niveau (brahmaloka) is vrij van geboorte en dood, opkomst en verval, voor- en tegenspoed. Dat is de basis van de Indiase filosofie; daarmee krijgt de mensheid een tijdloze nectar toegediend. 

Wanneer de individuele ziel (jivatma) in dat maanrijk verblijft als deva, kan zij geen karma verrichten. Alleen de lichamelijke mens kan zich via handelingen uitdrukken en gebonden worden door de gevolgen. Karma betekent dat er activiteiten worden ondernomen vanuit een verlangen naar resultaten. Wanneer de ziel in chandraloka verblijft als deva, is zij voldaan en tevreden. Daarom zal zij niet hevig verlangen naar activiteiten waaruit vreugde kan worden verkregen of waarmee succes kan worden behaald. 

Het verblijf op dat niveau kun je beschouwen als een beloning die de ziel heeft verdiend voor de goede daden die zij vroeger heeft verricht, of als een prijs die wordt toegekend voor een goed karakter. Wanneer de ervaring van gelukzaligheid die het gevolg was van de goede daden voorbij is en opgebruikt, moet de ziel de gevolgen ondergaan van de overige daden; hiervoor moet zij als mens naar de aarde terugkeren. Wanneer deze mens daarna het hoogste goed verkregen heeft en zich bezighoudt met handelingen die het zaad van de hoogste verdienste in zich dragen, kan hij zijn hart reinigen en brahmaloka bereiken, de sfeer waaruit geen terugkeer meer is. 

Het woord hel (naraka) is nergens in de Veda's te vinden. De idee van een hel is in het Indiase spirituele denken onbekend. Het begrip 'hel' en de verschillende beschrijvingen van de hel zijn alle latere toevoegingen in de Shastra's en in de Purâna's. De schrijvers van deze teksten geloofden dat een godsdienst waarin geen hel voorkomt, niet volledig is. Zij schreven over verschillende kwellingen die deel uitmaakten van de hel, maar zij stelden een bepaalde grens aan de pijn die de hel toebrengt. Zij zeiden dat er in de hel geen dood kan zijn. Deze hel werd geschapen met het doel de mensen vrees in te boezemen en hen te dwingen de zonde vaarwel te zeggen. 

In de leer van het non-dualisme (advaita) wordt echter niet gesproken over hemel of hel. Deze houdt zich uitsluitend bezig met slavernij en bevrijding, met onwetendheid en verlichting. Deze lering staat bekend als de Vedanta. Er is geen wijsheid die hoger gaat dan alles wat deze Vedanta ons biedt. 

9. Eenwording met de Ene - God heeft de kosmos (jagat) uit zichzelf te voorschijn gebracht, dus is Hij zowel de Maker als de materie van de kosmos. Dientengevolge is Hij de Volkomene (Paripurna). De schepping is ook volkomen en het individuele Atma eveneens. Er zijn dus vele volkomen bestaansvormen. Dat er bij de uitspraak: 'God heeft de kosmos uit zichzelf te voorschijn gebracht' bij mensen twijfel opkomt, is een natuurlijke zaak. Immers, hoe kan men God zien in deze muren en in deze tafels? God is de volmaakte reinheid. Hoe zou Hij ooit deze onreine dingen kunnen worden? Voor sommigen is dat de meest dringende vraag die opkomt.

Laten wij eens proberen een antwoord te vinden. De mens bestaat in wezen uit Atma. Toch weten we dat hij een lichamelijke behuizing heeft. In een zeker opzicht staat de mens niet los van zijn lichaam. Desondanks merkt hij wel dat hij niet hetzelfde is als zijn lichaam, dat hij in werkelijkheid daarvan gescheiden is; dat hij niet de baby is die hij ooit was of de oude man die hij nu is; dat hij geen man is en geen vrouw; dat hij zichzelf blijft gedurende alle perioden; van zuigeling naar kindertijd, van volwassenheid naar ouderdom, als lid van het mannelijk of van het vrouwelijk geslacht, en tijdens al die overige veranderingen en stadia. 

Op vergelijkbare wijze bestaat de kosmos, de gehele schepping, slechts uit miljoenen belichamingen van God. Hij is in al deze dingen en Hij is al deze dingen, maar Hij is onveranderlijk en eeuwig. De natuur is ontvankelijk voor verandering, en ook het Atma kan uitzetten en inkrimpen, bloeien en verwelken, stralen of in nevels gehuld zijn. Slechte daden zullen het felle atmische licht temperen, omdat dan de schittering schuilgaat achter de wolken. De kern van wezenlijke waarheid en wijsheid blijft wellicht verborgen achter boze gedachten en daden. De handelingen en bezigheden die de oorspronkelijke, stralende schoonheid van het Atma aan het licht brengen, noemt men 'goed'. 

Aanvankelijk is het Atma vrij en ongebonden; na verloop van tijd ziet men echter dat het ingeperkt wordt en begrensd. Door middel van goede daden en activiteiten herkrijgt het zijn weidse, grenzeloze karakter. Ieder willekeurig mens heeft de kans deze transformatie tot stand te brengen. Wanneer de tijd rijp is, kan iedereen hierin slagen. Dan zal de mens zich kunnen bevrijden van alle banden en gebondenheid. Maar de kosmos (jagat) zal daarmee niet ten einde zijn. Deze is eeuwig, onvernietigbaar. Zo zegt het de tweede filosofische denkrichting van India. 

De eerste is die van het dualisme (dvaita); de tweede is die van het beperkt dualisme (visishtadvaita), een hoger stadium van spiritueel onderzoek en ervaring. Hierbij gaat men uit van drie entiteiten: God, het Atma en de schepping, en heeft men het over de eenwording van deze drie. 
-De eerste, de dualistische, stelt dat de kosmos een reusachtig mechanisme is dat door God is ontworpen en in werking gesteld. 
-De aanhangers van het beperkt dualisme verklaren dat de schepping een verschijnsel is, doordrenkt van het goddelijke Principe. 
-Maar de advaitins, de aanhangers van het non-dualisme, de derde filosofische stroming, zeggen dat God zich niet buiten de kosmos bevindt. Zij verklaren dat Hijzelf de kosmos werd en dat Hij de belichaming is van alles wat bestaat. Buiten God bestaat er niets, is er geen ander, is er geen tweede. Iedereen zal dit feit moeten aanvaarden; het is de hoogste Waarheid. 

Het is niet juist om te zeggen dat God het Atma is, en dat men zich de kosmos moet voorstellen als het lichaam dat Hij in beweging zet. Het is evenmin geheel bevredigend staande te houden dat het Atma (God) eeuwig is en onveranderlijk, maar dat zijn lichaam, de kosmos, onderworpen is aan verandering en transformatie. 
Wat wordt er precies bedoeld met de uitspraak: 'God is de directe oorzaak (upadanakarana) van de kosmos?' Directe oorzaak betekent datgene wat het resultaat tot stand heeft gebracht. De 'oorzaak' is een andere vorm van 'resultaat'. Het resultaat kan niet losstaan van de oorzaak. Ieder resultaat dat wij waarnemen, is niets anders dan de oorzaak die een nieuwe gedaante heeft aangenomen. De kosmos is het resultaat, God is de oorzaak - deze woorden willen slechts het feit benadrukken dat de kosmos niets anders is dan God, in een andere vorm. 

Wanneer men aanvoert dat het lichaam beperkt is en kwetsbaar en dat het ons brengt bij de oorsprong, dat is God, of men zegt dat het God is die zich heeft ontplooid en een vorm heeft aangenomen, dan zullen de non-dualisten daarop antwoorden dat het God zelf is die zich in de vorm van de kosmos heeft gemanifesteerd. Wellicht trekt men in twijfel of God werkelijk deze veelheid van wezens en dingen kan zijn. Jazeker, dat is de Waarheid. Alles wat de zintuigen waarnemen, alle dingen waarvan wij ons bewust zijn: dat alles is God. Er bestaat behalve God niets anders. Lichaam, denkende geest, intelligentie, bewustzijn - al die dingen zijn God. 
Nu komt er misschien een volgende vraag op: 'Waarom moet God zoveel individuele schepselen (Jivatma's) zijn? Waarom wil God, die Eèn is, zich manifesteren als zovelen? Hoe is dat gekomen? Als God zichzelf had getransformeerd in de kosmos, zou Hij aan verandering onderhevig moeten zijn. Alle dingen in de natuur zijn zodanig van samenstelling dat zij vatbaar zijn voor verandering en daarom gebukt gaan onder geboorte en dood.

Dus als God deze veranderlijke wereld is binnengetreden, wil dat dan zeggen dat ook Hij eens zal sterven? Dat Hij veranderingen moet ondergaan en tenslotte ook eindig zal zijn?' Dit feit moet men eveneens in overweging nemen.

Een volgend punt is ook het overdenken waard: Een hoeveelste deel van God is tot kosmos geworden? En welk deel? Non- dualisten (advaitins) zeggen: 'Welk deel je er ook voor aanwijst, wat je ook zult gissen, bedenk daarbij dat de kosmos niet bestaat; hij is een illusie. Hij bestaat niet, heeft nooit bestaan en zal nooit bestaan. Het scheppen van de kosmos, het uiteenvallen of oplossen van de kosmos, die miljarden schepsels die verschijnen en verdwijnen, het is alles slechts een droom. Er is helemaal geen individu (jivatma), geen Atma dat afzonderlijk bestaat. Hoe kunnen er dan miljarden individuele zielen zijn? Er is slechts Eèn, ondeelbaar, volkomen en absoluut. Zoals die ene zon wordt weerspiegeld als miljarden zonnen in ontelbare meren, vijvers en waterdruppels, zo zijn die Jivatma's een afspiegeling van de Ene, in ieder individu waarop Hij zijn licht laat vallen.' Het Indiase denken brengt deze idee zeer helder tot uitdrukking in de woorden van zijn advaita-filosofen, de non-dualisten. Wij kunnen wel zeggen dat degenen die deze gedachte niet kunnen vatten, onder invloed staan van de oerillusie (mâyâ).

Zelfs dromen moeten gebaseerd zijn op de werkelijkheid. Zonder een basis van realiteit hebben de daaruit afgeleide ideeën en feiten geen bestaansrecht. Wanneer de grondslag ontbreekt, kunnen er geen andere dingen te voorschijn komen. Zonder een oerwezen kunnen andere wezens geen gestalte krijgen. Die basis is God (Ishvara). Hij is de Volmaakte. Hij is de denkende Geest, het Lichaam en het Atma. Jullie zijn slechts even werkelijk als een droom. Voor het oog dat de werkelijkheid kan zien, is de kosmos niet deze veelvuldigheid van naam en vorm, maar alleen Zijn, Bewustzijn en Gelukzaligheid (Sat-Chit-Ananda).

Denk eens na over de droom die jij bent. Hij ontstaat niet ergens buiten jouzelf, en de verschillende indrukken en activiteiten verdwijnen ook niet naar een plaats die ergens buiten jou ligt. Zij ontstaan in jou en verdwijnen in jou. Wanneer je droomt, houd jij de gebeurtenissen en personen voor echt. De gevoelens van smart en verrukking, van angst, zorg en blijdschap, ervaar je evenzeer als werkelijkheid als in wakende toestand. Op dat ogenblik verwerp je die dingen niet als illusie. 
De kosmos is Gods droom. Deze ontstaat in Hem en gaat weer op in Hem. Hij is een voortbrengsel van Gods denkende geest. Al die levens, al dat steeds weer komen en gaan, zijn een fantasievol weefsel van mâyâ, onwerkelijke fantasieën, een onechte buitenkant. Jijzelf bent volkomen, jij bent God. God is jou. Zij die deze hoogste wijsheid hebben ervaren, kunnen hier en nu opgaan in de Ene.

10. De Yogi's - In de filosofie van India, het vedantische denken, zijn, zoals gezegd [in hoofdstuk 9], drie stadia te onderscheiden waarin het onderzoek tot ontwikkeling komt, te weten: het dualistische (dvaita), het beperkt non-dualistische (vishishtadvaita) en het non-dualistische (advaita) stadium. Met menselijke vermogens is het ondoenlijk boven deze drie ontwikkelingsfasen uit te stijgen. Het non-dualistische eenheidsbeleven (advaita) ligt buiten het bereik van de doorsneemens; het is niet zo eenvoudig te begrijpen. Het is langs verstandelijke weg al moeilijk te bevatten, maar om het werkelijk te ervaren, moet men beschikken over een groot geestelijk inzicht. Daarom kun je beter beginnen met het dualistische (dvaita) stadium en dat gaan ervaren als de werkelijkheid achter alle dingen. Zo is de tweede fase, het beperkt non-dualisme, gemakkelijker te bereiken. 

De ontwikkelingsgang van de individuele mens moet met dezelfde snelheid en zekerheid plaatsvinden als die van zijn leefgemeenschap. Wij gaan van zuigeling, kind, puber, jonge man of vrouw, naar volwassenheid en oude dag. Het is een ontwikkeling die onmerkbaar plaatsvindt en toch onvermijdelijk is. Elk volgend stadium ervaren wij pas wanneer wij erin zijn. Zo gaat het ook met deze drie fasen in de filosofische ontdekkingstocht. Elke afzonderlijke visie ligt besloten in de andere, en elke volgende is voortgekomen uit het beleven van de voorafgaande. Men kan zich onmogelijk van alle drie tegelijkertijd bewust zijn. Afhankelijk van onze spirituele inspanning (sadhana) en van de ervaringen die wij daaruit verworven hebben, groeit ons bewustzijn van het ene inzicht naar het andere. Het wordt dan de bron van al ons denken en doen. 

Degenen die beweren dat het universum de werkelijkheid is en die tegelijkertijd verklaren dat het bestaan van een God berust op fantasie, bewijzen alleen hoe dom zij zijn. Want wanneer het resultaat, de kosmos, echt is, moet deze toch een oorsprong hebben. Er kan immers geen resultaat zijn zonder oorzaak. Je kunt alleen loochenen dat er een God is wanneer je loochent dat het universum bestaat. God verdwijnt slechts wanneer ook het universum verdwijnt. Alles wat zich op dit ogenblik aan ons voordoet als kosmos, is in werkelijkheid God. Dat is het hogere inzicht dat de ware geestelijke leerling verwerft wanneer zijn inspanningen met succes worden bekroond. Eigenlijk is het universum, zoals wij het ervaren, een droom. Wanneer wij uit die droom ontwaken, zal de waarheid dat dit alles God is, haar stralende licht verspreiden in ons bewustzijn. Vanaf het begin der tijden is de God die wij buiten onszelf geplaatst hebben, binnenin ons eveneens werkelijkheid. De mensheid zal ook deze hoogste Waarheid als grondslag van het geloof gaan aanvaarden. 

Er bestaat uiteraard geen enkele filosofie die bevrediging kan schenken aan alle mensen van iedere geaardheid en elk geestelijk niveau. Elke denkrichting heeft een duidelijke, eigen waarde. Ieder stadium van intellectuele ontwikkeling, elk verstandelijk vermogen, verschilt van andere. Daarom zullen de drie bovengenoemde filosofische scholen - de dvaitische, de vishishtadvaitische en de advaitische - mensen en groepen van mensen aanspreken van uiteenlopend karakter. Derhalve mag geen van de drie beweren de beste te zijn en de andere als ondeugdelijk bestempelen. Alleen mensen zonder wijsheid hanteren zulke methoden. 

Wanneer mensen ons confronteren met hun fanatieke opvattingen, moeten wij hen tegemoet komen met een glimlach en oprechte welwillendheid, vervuld met devotie voor God. Je mag zeer zeker bedwelmd raken, maar alleen omdat je de wijn der liefde hebt ingedronken. Wanneer er iemand naar ons toekomt die popelt om aan het werk te gaan, moeten wij onze energie en vaardigheid met hem delen en samen met hem aan de slag gaan. Op die manier ontstaat er een mogelijkheid om harmonie te scheppen tussen aanhangers van verschillende religies en filosofische denkwijzen. Zo worden de diverse denkrichtingen en geloofsovertuigingen samengebracht. Hoe uitzonderlijk mooi zou de wereld eruit zien wanneer dit principe der harmonie en eendrachtige samenwerking deel was geworden van ieders karakter. Wat zou de wereld gelukkig zijn wanneer iedereen ervan overtuigd was dat zijn eigen zienswijze, hoe ruim ook, slechts een gedeelte van de werkelijkheid kan bestrijken, en dat er voor het bereiken van de Waarheid een harmonieus samengaan van vele andere aspecten vereist is. 

Yoga betekent 'samenkomen'. In India, waar bij iedereen de yoga reeds eeuwenlang door de aderen stroomt, bestaat de mogelijkheid om een groot aantal religies en overtuigingen vreedzaam naast elkaar te laten bestaan; dat is de ideale, universele godsdienst. Dit 'samen leven' kan in de gemeenschap van mensen worden verwezenlijkt door degenen die zo moedig zijn hun geloof dagelijks in praktijk te brengen. Er kan een eenheid tot stand komen tussen uiterlijk gedrag en innerlijk zijn. De geestelijke leerling (sadhaka) die het pad der liefde wil volgen, zal streven naar vereniging met de belichaming der Liefde, namelijk God. Iemand die leeft naar de vedische leer, kan in die ene Godsidee ervaren dat de gehele schepping èèn is. Het pad van yoga wordt in het Sanskriet op verschillende manieren omschreven, afhankelijk van de context. Maar mensen die deze eenwording kunnen bevatten en in praktijk brengen, worden vereerd als yogi's.

Degenen die de eenheid trachten te bereiken door middel van bezigheden en prestaties, zijn de karmayogi's. [BG, Hoofdstukken 1-6]. Zij die het pad van de liefde (prema) volgen, zijn de bhaktiyogi's [BG, Hoofdstukken 6-12]. Mensen die proberen hun verborgen geestelijke vermogens te manifesteren en deze in de juiste richting te leiden, zijn de rajayogi's. Zij die liever blijven bij logisch analyseren en redeneren en zo hun intuïtief inzicht ontwikkelen, zijn de jnanayogi's. [BG, Hoofdstukken 13-18]

Karmayoga 

Om de eenheid met God te bereiken, kiest de karmayogi voor het verrichten van handelingen die verheffen en sublimeren. Wij komen op deze wereld veel mensen tegen die geboren schijnen te zijn voor het volbrengen van èèn bepaalde boodschap of opdracht. Hun intellect stelt zich niet tevreden met denkbeelden alleen en met plannen maken. Hun gedachten zijn vol van praktische, concrete ideeën die zij dringend nodig moeten verwezenlijken. Zulke mensen hebben een boek met richtlijnen (Shastra) nodig dat hun wijst wat de goede, juiste wegen zijn die zij moeten bewandelen. Elk wezen op aarde kun je vroeg of laat bezig zien met de een of andere werkzaamheid. Toch zijn er maar weinigen die de volle betekenis en waarde van karma begrijpen, of die begrijpen hoe zij met die onontkoombare neiging werk te verrichten, tot de beste resultaten kunnen komen. Vandaar dat men het leven maakt tot iets dat banaal is en onvruchtbaar. Door karmayoga wordt de mens zich bewust welke betekenis het werken heeft en wordt hem voortdurend gewezen hoe hij het meeste profijt kan hebben van zijn activiteiten. Door middel van karmayoga leer je waar, wanneer en hoe karma moet worden verricht, hoezeer een spirituele motivatie je tijdens de uitvoering van het werk innerlijk sterken kan, en met welke geesteshouding je karma moet aanvaarden zodat je je daardoor ook innerlijk ontwikkelt. 

Er zijn mensen die tegen dit alles èèn groot bezwaar te berde brengen, en dat verdient enige aandacht. Hun bezwaar is dat karmayoga te veel lichamelijke inspanning vergt. In wezen echter bepalen de mensen met wie wij omgaan de mate van spanning en inspanning waaraan wij lichaam en denkende geest blootstellen. 'Ik vind het bijzonder prettig mij alleen met deze taak bezig te kunnen houden'. 'Ik wilde hem alleen maar goeddoen, maar hij negeerde mijn verlangen en probeerde mij te kwetsen'. Dergelijke reacties zijn gewoonlijk de oorzaak van bovengenoemde spanning en inspanning. Door teleurstelling verliest men zijn belangstelling voor actieve deelname. Met een activiteit poogt men op enigerlei wijze goed te doen, in de hoop daaraan vreugde te ontlenen en aan menig medemens vreugde te kunnen geven. Wanneer die vreugde uitblijft, is er plotseling de wanhoop. 

De les die karmayoga ons leert is echter dat wij niet gehecht moeten raken en moeten werken zonder ons zelfs bewust te zijn wie erdoor geholpen wordt en hoe. Verricht karma als karma, ter wille van karma. Waarom hebben de handen van de karmayogi zoveel te doen? Omdat werken behoort tot zijn ware aard. Hij voelt zich gelukkig wanneer hij bezig is, dat is alles. Hij probeert niet te wikken en te wegen wat de resultaten zullen zijn, want hij wordt niet gedreven door koele berekening. Hij geeft altijd en ontvangt nooit. Smart of teleurstelling kent hij niet, want voordeel van welke aard ook heeft hij niet verwacht. 

Bhaktiyoga 

Het tweede pad is de yoga van de toewijding. Deze yoga past meer bij mensen die gevoelsgericht zijn. Het is de weg voor hen die in staat zijn hun hart te laten volstromen met liefde. Zij zijn geneigd God te beschouwen als hun geliefde. Hun bezigheden zijn andere dan die van de karmayogi: wierook branden, bloemen verzamelen voor de eredienst, altaren en tempels bouwen om zo de symbolen van schoonheid, wijsheid en macht te kunnen aanbidden.

Ben je geneigd hiertegen bezwaar te maken, omdat dit niet de juiste manier zou zijn om de eenheid met God tot stand te brengen? Bedenk dan dat er over de gehele wereld heiligen en wijzen zijn geweest die juist uit deze spirituele traditie van devotie en toewijding zijn voortgekomen. Er zijn enkele religies geweest die hebben geprobeerd God voor te stellen als vormloos en die de godsaanbidding door middel van bovengenoemde handelingen hebben bestempeld als godslastering. Zij hebben geprobeerd de bhakti-cultus te onderdrukken en zijn zodoende minachtend voorbijgegaan aan de werkelijkheid, in al haar macht en majesteit. Het is een bewijs van geestelijke blindheid wanneer men gelooft dat God niet gesymboliseerd kan worden in een bepaalde vorm. De beschuldiging dat een dergelijke verering geen vruchten kan afwerpen, mist elke grond. De gehele wereldgeschiedenis bewijst ons hoeveel er met devotie te bereiken is. Het is onbehoorlijk om zulke activiteiten belachelijk te maken, de erediensten en rituelen te bespotten die geestelijke leerlingen hun leven lang standvastig hebben verricht om de eenwording met de Heer te bereiken. Laten mensen die vurig verlangen God te aanbidden in een stoffelijke vorm hun ingeving volgen. Het is zeer zeker een zonde wanneer men afbreuk doet aan hun godsvertrouwen door hun vorm van verering te beschouwen als vruchteloos. 

De grote helden van het geestelijke leven, die de hoogste bergtoppen van het godsbesef hebben beklommen en de spirituele vervulling hebben bereikt, oefenen op het denken van de mensheid een ontzaglijk grote invloed uit. Het is dankzij de lange rij van zulke zieners dat de geestelijke boodschap van India bij alle volken der aarde ingang heeft gevonden. Als India erin geslaagd is in de gehele wereld eerbied af te dwingen, dan is het dankzij de kostbare schat die Indiërs verworven hebben en bewaard. Hier in dit land vormen de liefde voor God en de vrees voor de zonde de twee voornaamste pijlers waarop het leven gegrondvest is; zij gelden als eeuwige richtlijnen voor een goed leven. Bharatha heeft naam gemaakt als een heilig land dat doordrenkt is van zelfverloochening (thyaga) en spirituele leermethoden die gericht waren op de eenwording met God (yoga). In deze cultuur werden alle initiatieven aangemoedigd die waren gericht op het beheersen van de ongedurige gedachten. 

Hoe zouden de verklaringen die deze cultuur gaf voor het wezen en de eigenschappen van de hoogste Werkelijkheid, in de smaak kunnen vallen bij mensen die worden bezocht door gevoelens van onrust en hartstocht? Voor de grote architecten van deze cultuur was God de tastbare waarheid, het enige vaststaande feit, het doel waarop al hun liefde was gericht. Degenen die dit erfgoed bewaren en ernaar leven, zien daarom in de nihilistische argumenten die voortkomen uit een 'verstand' dat uiteraard beperkt is, eenzelfde soort dwaasheid als van de man in het verhaal. De dwaas zag een heilig beeld en omdat hij zo graag de God wilde zien die erin zat, sloeg hij het met een hamer aan stukken! 

De bhaktiyoga wijst zulke mensen altijd het pad van de liefde. Die methode vertelt hun lief te hebben zonder enig zicht op eigen voordeel. Heb allen lief; heb allen lief zoals je jezelf liefhebt. Dan blijf je onder alle omstandigheden ongedeerd, want zo schenk je aan iedereen vreugde en geluk. God woont in alle schepselen in de vorm van liefde. Dus jouw goddelijke liefde richt zich niet op het individu, maar op de God die in hem of haar woont, en wordt zo door Hem aanvaard. De godzoeker die zich verlaat op het pad van de devotie en toegewijde handeling, wordt zich hiervan al spoedig bewust. 

Sommige mensen hebben God lief als de moeder, anderen als de vader, weer anderen houden van God als hun dierbaarste, liefste vriend. Er zijn mensen die God beschouwen als hun geliefde, als het enige, hoogste doel van al hun streven. Al deze mensen pogen hun liefde te laten opgaan in de oceaan van liefde die God is. Zie in alle vormen van liefde die je waarneemt Gods eigen liefde. God is de grootste minnaar van alle mensen. Daarom zal God op iedere persoon die besluit deze mensheid die door God wordt - geliefd - te dienen, overvloedig zijn genade laten neerdalen. Wanneer het menselijk hart verzacht wordt door het lijden van anderen en zich tengevolge van dit medelijden gaat openstellen en verruimen, wees er dan van overtuigd dat God daar aanwezig is. Hiermee bewijst het pad van de devotie (bhakti) zijn waarde.

Rajayoga 

Nu enige woorden over de rajayoga. Met rajayoga wordt het proces aangeduid waarmee men de volledige beheersing van de geest bereikt. Je behoeft daarbij je verstand niet uit te schakelen of de richtlijnen te volgen van een religieuze leidsman. De kans te worden misleid of in de verkeerde richting te gaan, bestaat niet. Men moet in elk stadium vertrouwen op het eigen intellect, zoals men dat door persoonlijke ervaring heeft ontwikkeld. 

Elk schepsel heeft drie verschillende instrumenten ter beschikking voor het verwerven van kennis; door middel van die kennis verkrijgt het individu wijsheid. Het eerste instrument is het instinct; in dieren is dit zeer sterk, actief en hoog ontwikkeld. Dit is het oudste vermogen, het laagste en daarom oefent het van deze drie de minst gunstige invloed uit. Het tweede instrument is de ratio, het verstandelijke vermogen. Daarmee zoekt men naar oorzaak en de bijbehorende gevolgen. In de mens is dit vermogen het duidelijkst aanwezig. 

Het instinct kan alleen functioneren binnen het beperkte terrein van de zintuigen en de zintuiglijke ervaring. De instinctieve kennis die de mens bezit, wordt voor het grootste deel ondergeschikt gemaakt aan zijn verstandelijke vermogens. De uiterste grenzen van deze ratio zijn zeer vaag. De rede kan zich over veel uitgestrektere gebieden bewegen dan het instinct. Desondanks is dit verstandelijke vermogen niet tot meer in staat dan zeer povere prestaties; de actieradius is beperkt. Het verstand kan alleen tot aan een bepaald punt doordenken en komt niet verder. De weg die ons logische denken aflegt, is geen rechte. Het lijkt meer op een cirkelvormig traject dat ons steeds weer terugvoert naar het beginpunt. 

Neem bijvoorbeeld alles wat wij weten over de stoffelijke wereld, van de dingen en elementen waaruit deze is samengesteld. De kracht die deze objectieve wereld voortstuwt en stuurt, laat het niet bij deze ene activiteit. Deze energie omvat ook alles wat verborgen aanwezig is buiten de waarneembare wereld. Daarom is het gebied dat wij met ons verstand kunnen bevatten en verklaren, te vergelijken met het soort 'bewustzijn' dat in een nietige molecuul opgesloten zit, te midden van de uitgestrektheid en grootsheid van de alles ontstijgende volkomenheid. 

Als wij ons willen begeven buiten de grenzen van het verstand en de volle vrijheid van het rijk der intuïtie willen betreden, zijn er bepaalde oefeningen en disciplines absolute noodzaak. Deze zijn samen te vatten met de woorden 'door God gedreven wijsheid'. 

Wij kennen immers slechts drie soorten wijsheid: 
1. Sahaja-jnana - de ingeboren wijsheid die ontleend wordt aan de vermogens tot handelen en waarnemen. 
2. Yuktiyukta-jnana - de kennis die is vergaard door het gebruik van onderscheidings- en beoordelingsvermogen. 
3. Ishvara-prerita-nana - door God opgewekte kennis die door Gods genade wordt verkregen uit het innerlijk schouwen en de intuïtie. 

De eerste van deze drie is de kennis zoals dieren die bezitten; de tweede is kenmerkend voor menselijke wezens, en de derde is het kostbare bezit van hoogontwikkelde zielen. Iedereen bezit de mogelijkheid om de kiemen van deze derde vorm van wijsheid te beschermen, op te kweken en verder tot ontwikkeling te brengen, want het vermogen daartoe is in eenieder sluimerend aanwezig. 

Ook het volgende mogen wij niet vergeten. Deze drie duiden op stadia van geestelijke groei. Het zijn geen drie aparte soorten wijsheid die elkaar uitsluiten. De goddelijke wijsheid zal nooit in tegenspraak zijn met de kennis vergaard door intelligentie en inzicht (yuktiyukta), maar zal eerder licht werpen op hetgeen in het yuktiyukta-stadium nog niet geheel duidelijk zichtbaar was. In ieder volgend stadium wordt het voorgaande bevestigd en verder uitgewerkt. Er zijn mensen die, geplaagd door een ongedurige denkende geest met al zijn grillige gedachten, hun eigen misvormde levensopvattingen aanzien voor een goddelijk geschenk, of als iets dat rechtstreeks te danken is aan Gods genade. Misschien vragen zij zelfs van anderen dat zij hun wijze raadgevingen opvolgen. Met hun inhoudsloze aanwijzingen brengen zij mensen op het verkeerde pad. Deze zieke geesten verkondigen dan aan iedereen dat hun dwaze geklets door God is ingegeven. 

Het ware geestelijk onderricht kan nooit tegengesteld zijn aan de yuktiyukta-jnana, kan nooit tot conclusies leiden die in tegenspraak zijn met de gevolgtrekkingen die met onderscheidingsvermogen en een juist waardeoordeel zijn bereikt. 

De grondslagen van bovengeschetste soorten yoga zijn alle in harmonie met deze visie. De rajayoga moet voornamelijk beoefend worden door een denkende geest met vastberadenheid. Dit is een veelomvattend onderwerp. Daarom zullen wij ons hier alleen bepalen tot èèn enkel, centraal thema. Het gaat hier om iets dat de enige toevlucht is voor de minsten onder de minsten en voor de verst-gevorderde yogi's, namelijk eenpuntig gerichte meditatie. 

Het is voor iedereen uiterst belangrijk dat hij zijn aandacht volledig concentreert op het ding dat hij onderhanden heeft en op de zaak waarmee hij bezig is. Of hij nu onderzoek verricht in een laboratorium, op een weg loopt, of een geleerde is die een boek bestudeert, ofwel iemand die een brief schrijft of een auto bestuurt. Hij kent de aard en de eigenschappen van het onderwerp of het voorwerp dat zijn aandacht heeft. Hoe meer hij zich concentreert, hoe beter het resultaat van zijn werk zal zijn. Wanneer men zijn geestelijke vermogens concentreert op een enkele activiteit, breidt men zijn kennis sneller uit en over een groter terrein. Concentratie stelt mensen in staat, wie zij ook zijn, wat voor werk zij ook doen, om de onderhavige activiteit tot een beter einde te brengen. Hetzij bij grote opdrachten, bij het gewone dagelijkse werk of in de spirituele ontwikkelingsgang (sadhana), wanneer je iets wilt bereiken, is concentratie van de geestelijke energieën een absolute noodzaak. Het is de sleutel die de schatkamer van de hoogste wijsheid kan openen. Dit is het belangrijkste aspect van de rajayoga. Men kan zelfs zeggen dat het in de rajayoga het centrale thema vormt. Het aantal onwelkome, ongewilde, onnodige en zelfs schadelijke gedachten die wij in onze denkende geest toelaten, loopt in de miljoenen. Zij scheppen chaos in ons innerlijk. Zij behoren te worden buitengesloten. De denkende geest moet worden bewaakt en beheerst. De gedachten moeten onder streng toezicht worden geplaatst. 

Jnanayoga 

In de jnanayoga wijdt men zich voornamelijk aan het bestuderen van principes, dat wil zeggen van grondprincipes. Dit universum, deze kosmos, die wij zien als iets buiten onszelf, kan men vanuit verschillende wijsgerige theorieën verklaren, maar voor een leek, voor degene die niet ingewijd is, bezitten deze geen van alle voldoende overtuigingskracht. De jnanayogi construeert vele van deze theorieën en hypothesen. Hij is er niet van overtuigd dat de materie en alle activiteit in het universum echt zijn, en hij laat zich ook niet overtuigen door iemand die een ander inzicht heeft. 

Hij gelooft dat hij moet uitstijgen boven het niveau van de dagelijkse routinehandelingen en niet gebonden mag zijn aan maatschappelijke of andere verplichtingen. Hij beschouwt in de uitgestrekte oceaan van het Zijn (Sat) alle vormen en dingen slechts als druppels. Zij worstelen alle om vanuit de buitenkant te gaan naar het centrum, van waaruit zij door middel van maya vorm hebben gekregen. Ook de jnanayogi verlangt vurig op te gaan in dat centrum, de kern van alles wat werkelijk is, ver weg van de verwarring der ogenschijnlijke verscheidenheid. Hij stelt alles in het werk om zich niet alleen van die werkelijkheid bewust te worden, maar om zelf de waarheid te worden. Natuurlijk zal hij, wanneer hij die hoogste waarheid heeft beseft, zelf waarheid worden. De gedachte dat hij en de waarheid aparte, verschillende eenheden zouden zijn, kan hij niet verdragen. 

Voor hem is God zijn enige familielid en enige verwant. Een andere vriend heeft hij niet. Hij voelt geen andere drang, koestert geen andere gehechtheid of begeerte; God is zijn alles. Leed of blijdschap, mislukking of succes raken hem niet. Hij ervaart alleen een ononderbroken, onaantastbare stroom van zaligheidsbewustzijn. De mens die stevig gegrondvest is in deze geestestoestand, ziet dat de wereld met haar voor- en tegenspoed onbetekenend is en vol illusie. Om dat bewustzijn te handhaven, moet hij zonder innerlijke beroering weerstand bieden aan de zuigkracht van de zintuigen en aan de vele vormen van begoocheling van deze wereld. 

De beoefenaar van de jnanayoga is op zijn hoede voor alle verleidingen die zijn zintuigen hem voorhouden. Hij schuift deze terzijde en zoekt God; Daar vindt hij zijn kracht en zijn troost. Hij is doordrongen van het feit dat de energie die de allerkleinste schepselen leven inblaast evengoed als de allergrootste, voortkomt uit hetzelfde goddelijke principe. In gedachte, woord en daad demonstreert hij de visie die hij heeft verworven; dit is het hoogste inzicht (paramartha drishti). Dan zie je alle elementen - aarde, vuur, water, lucht en ether - als God zelf, en alle schepselen - mens, zoogdier, vogel en worm - als wezens die volkomen goddelijk zijn omdat zij uit God zijn geboren. 

Men moet hier èèn ding goed bedenken. Iemand die deze kennis van de inwonende Goddelijkheid bezit, en zelfs van wat hier bovenuit stijgt, kan niet worden geëerd als een persoon die geestelijke wijsheid bezit (jnani), want deze kennis moet worden verwerkt via de praktische ervaring. De ervaring levert het beslissende bewijs. Wanneer alleen het intellect instemmend knikt en in staat blijkt te bewijzen dat God alles omvat, moet diezelfde overtuiging in elk levensmoment van de gelovige doordringen en het in de juiste richting sturen. Jnana behoort niet slechts een stel netjes afgeronde gedachten te zijn of een pakketje keurig geconstrueerde principes. Deze wetenschap moet elke gedachte, elk woord, elke daad verlevendigen en vullen met geestdrift. Het Zelf moet gedompeld worden in de nectar van deze hoogste wijsheid. 

Het intellect is maar een gebrekkig instrument. Wat het intellect vandaag als juist aanvaardt, zal datzelfde intellect de volgende dag bij nader inzien verwerpen. Het intellect kan over de dingen niet het laatste woord hebben en een oordeel uitspreken dat voor eeuwig blijft gelden. Streef daarom altijd naar de praktische ervaring. Wanneer je zelf ervaring hebt opgedaan, dan begrijp je het Atma. Dat is jnanayoga. 

In de Indiase filosofie gelden de Vedaís als de stem van God. Vandaar dat voor alle Bharatiya's de Veda's de hoofdbron zijn van alle kennis. Alles wordt beoordeeld op basis van de Veda's. De oude wijsgeren hebben gesteld dat wat in overeenstemming is met de Veda's, wat goed en juist is volgens de vedische maatstaven, ook goed en juist is voor de mens. En dat alles wat niet in harmonie is met de Vedaís, ook niet in harmonie kan zijn met de mens. De Vedaís zijn niet gesproken door mensen, of geschreven door gewone mannen en vrouwen. Zij zijn door wijze mensen gehoord en generaties lang overgebracht van goeroe op leerling. De goeroe reciteerde, de leerling luisterde en reciteerde op gelijke wijze als zijn goeroe, met even grote zorgvuldigheid en nauwgezetheid. Op deze wijze zijn de Vedaís eeuwenlang doorgegeven. Niemand kan precies aangeven op welk tijdstip de Veda's voor het eerst werden gehoord en gereciteerd. Daarom aanvaardt men ze als eeuwig, (sanathana) zonder begin of einde. 

Nu moeten wij betreffende dit punt nog een zeer belangrijke waarheid in gedachten houden. Alle andere vooraanstaande godsdiensten in de wereld beschouwen bepaalde bekendmakingen als gezaghebbend die aan zekere heilige personen zijn gegeven door God zelf in menselijke gedaante, of door bepaalde bovenmenselijke persoonlijkheden of belichamingen van zekere goddelijke aspecten. Een dergelijke traditie volgen Indiërs echter niet. Zij zeggen dat de Veda's hun gezag niet ontlenen aan enig menselijk wezen. Zij stammen rechtstreeks van God. Zij waren er reeds toen onze geschiedschrijving begon. Hun autoriteit en hun geldigheid ontlenen zij aan zichzelf. Zij zijn niet geschreven of bedacht, niet geconstrueerd of samengesteld. De kosmos of schepping is grenzeloos en eeuwig, heeft geen begin en geen einde. Evenzo is er aan Gods stem, de Vedaís, geen grens te stellen. Ook zij zijn eeuwig, zonder begin of einde. De stam van het woord 'Veda' is 'vid', ofwel 'weten'. Toen het 'weten' begon, maakten ook de Veda's zich bekend. De rishi's zagen de Veda's voor hun geestesoog en vervolgens verkondigden zij deze aan de wereld. Zij zijn de 'zieners' der mantra's (mantra-drihstiís). 

De Vedaís bestaan uit twee hoofddelen. Het eerste is de Karmakanda en het tweede de Jnanakanda. In de Karmakanda wordt een aantal offerrituelen (kratuís) beschreven over het offeren aan het heilige vuur. In de moderne tijd worden de meeste daarvan niet meer door Indiërs uitgevoerd, daar het moeilijk is geworden deze te verrichten met de precisie die in de vedische regels wordt geëist. Enkele daarvan zijn nog wel in gebruik, zij het in een danig afgezwakte vorm. In deze Karmakanda wordt grote nadruk gelegd op de regels voor het morele gedrag. Deze morele voorschriften en beperkingen betreffende levenshouding en gedrag spreken van de levensstadia: Leerling (brahmacharya), gezinshoofd (grihastha), teruggetrokken (vanaprastha) en monnik (sannyasin).

De Karmakanda vertelt ook duidelijk aan mensen die verschillende beroepen uitoefenen en bepaalde maatschappelijke posities bekleden goed of verkeerd is. Hier en daar passen de inwoners van India deze regels wel toe, zij het in een verwaterde versie. 

De Jnanakanda noemt men de Vedanta ofwel het einde der Veda's, het doel, het slot. De Jnanakanda wordt als door een tempel omsloten door de Upanishads. De aanhangers van de drie filosofische denkrichtingen (dvaita, vishishtadvaita, advaita), ook zij die Shiva, Vishnu, Sakti, Surya of Ganapati (Ganesha) aanbidden - Allen aanvaarden zij de Vedaís als de hoogste autoriteit. Zij geven wellicht aan de Upanishads en andere geschriften een uitleg die overeenkomt met hun eigen voorliefde en hun intelligentieniveau, maar niemand zal het aandurven de autoriteit van Veda of Vedanta te betwisten. Daarom is het mogelijk eenzelfde persoon te betitelen als Hindoe, Bharatiya of als Vedantist. 

De diverse filosofische scholen die tegenwoordig opgeld doen, zijn misschien moeilijk te volgen. Wanneer men echter de zaken in alle rust overdenkt, zal het duidelijk worden dat al deze richtingen steunen op de stellingen die in de Upanishads naar voren worden gebracht en op de conclusies die daaruit worden getrokken. Als een eerbewijs aan de universele aantrekkingskracht die van de Upanishads uitgaat, worden deze in tempels en op huisaltaren vereerd als beeld of als afbeelding. Zij zijn zozeer met ons leven verweven geraakt dat zij daarvan niet meer te scheiden zijn. 

Anantho Vai Veedah - 'De Veda is zonder einde'. Toch zijn de Vedaís ooit gereduceerd tot vier verzamelingen en in deze vorm werd de essentie bewaard. Toen werden deze vier onderwezen en overal verbreid om in de gehele wereld meer vrede en welvaart te brengen. Het zijn de Rigveda, de Samaveda, de Yayurveda en de Atharvaveda. [zie Veda's] Zij vormen de grondslag van alle rechtschapenheid (dharma). Zij verkondigen de werkelijkheid en bevorderen vrede en harmonie onder alle mensen doordat zij een levenshouding ontwikkelen vol muziek, verering en aanbidding, en omdat zij slagvaardigheid en weerbaarheid bevorderen in tijden van strijd. Zij houden de mensheid dit ideaal voor en sporen iedereen aan ernaar te handelen. 

Of de inwoner van India zich ervan bewust is of niet, achter elke juiste handeling die hij verricht, staat altijd een aansporing of een verbod van de Vedaís. Zij leiden alle bezigheden in goede banen en plaatsen ze in het juiste licht. Vanaf de bruilofts- tot de begrafenisceremoniën en zelfs bij de riten met betrekking tot de geesten der gestorvenen, zijn de Veda's een gids. Een echte Indiër mag de Vedaís nooit vergeten of zich ondankbaar tonen. De dualisten, de beperktmonisten en de monisten, allen richten zij hun leven in volgens de voorschriften die door de vedische wijzen zijn verstrekt. Zij weten in deze tijd echter niet meer waar zulke richtlijnen vandaan zijn gekomen en voor welk doel zij zijn gegeven. Wanneer zij dat wel weten, zal hun kennis betere vruchten afwerpen die van meer blijvende waarde zijn.

11. De Lessen van de Veda's  - 'Kennis is Veda' (Vetthi ithi Vedah). Het wil zeggen dat de mens uit de Veda's de juiste gedragscode kan leren en de kern van de juiste kennis. De Veda's leren de mens wat zijn plicht is, vanaf zijn geboorte tot aan de dood. Zij beschrijven zijn rechten en plichten, zijn verplichtingen en verantwoordelijkheden in alle levensstadia - als leerling, gezinshoofd, teruggetrokken en monnik (sannyasi). Om de vedische uitspraken en uitgangspunten te verduidelijken en aan allen de bedoeling uit te leggen van geboden en verboden, verschenen in de loop der tijd de Vedanga's [of Vedanta] - de zes vedische hulpwetenschappen, de Purâna's en de heldendichten. Daarom zullen mensen, wanneer zij hun eigen waarde en werkelijkheid willen leren begrijpen, ook moeten inzien hoe groot het belang is van deze latere, verklarende werken. 

Dat is de reden waarom de vedische leraren hun leerlingen onderwezen in de Vedangaís voordat zij hen gingen onderrichten in de Veda's. In de vroegere hermitagescholen (gurukula's) was dat de vaste regel. In die tijd leerden de Bharatiya's de 'veertien wijsheden of onderwerpen' (vidyaís). De Veda's leerde men uit het hoofd. Iemand die de Veda's op deze wijze had geleerd, noemde men bewegingloos (jada)! Met dit woord werd niet bedoeld dat hij niets had geleerd; het betekende alleen dat hij niets meer te leren had en daarom in rust was en tevreden. Door het bestuderen van de Veda's had hij alle kennis en wetenschap leren beheersen. De studie van de Veda's achtte men het middel bij uitstek om het aardse leven zin en waarde te geven. 

In de grote stroom van de Indiase cultuur wordt de autoriteit van de Vedaís altijd naar voren gebracht omdat zij voor de morele waarden van het menselijk bestaan gelden als de meest gezaghebbende bron. 

De eerste is de Rigveda. Deze wordt meestal gezien als bestaande uit tien delen (mandala's). In de eerste negen delen vinden we hymnen die de lof zingen van God, in de gedaanten van de vuurgod (Agni), de vorst der hemelbewoners (Indra), de God van de wind/storm (Marut), de Godin van het morgenrood (Usha), enzovoort. Historici en onderzoekers hebben met bepaalde theorieën geprobeerd te verklaren hoe deze hymnen zijn ontstaan. In die dagen waren er velen die beseften dat vuur (agni), lucht (vayu), wind (marut), enzovoort, veel sterker waren dan zijzelf, dus beschreven zij hun goddelijke eigenschappen en probeerden deze elementen gunstig te stemmen. 

De tweede is de Yajurveda. Van deze Veda bestaan er twee verschillende versies: de Krishna Yajurveda en de Shukla Yajurveda. Deze Veda heeft als onderwerp de rivier de Ganges met haar hele stroomgebied. Voor de Uttara Mimamsa-school der tekstverklaring is dit de hoofdbron van informatie. Tegen deze tijd had het volk een duidelijke scheiding aangebracht tussen de woudgebieden en de cultuurgronden rondom de dorpen en men ging steeds meer in dorpsgemeenschappen wonen. Het afscheiden van bepaalde delen der Veda in de Yajurveda heeft een in het oog vallende oorzaak. De Yajur heeft zeven delen die woudteksten (aranyakaís) worden genoemd, een naam die duidt op de disciplines en spirituele oefeningen die alleen in de afzondering en de stilte van het woud kunnen plaatsvinden. 

Als derde is er de Samaveda. In deze verzameling worden veel hymnen (riks) uit de Rigveda herhaald, maar daaraan zijn muzieknoten toegevoegd, zodat zij tijdens de vedische rituelen en ceremoniën konden worden gezongen. De Samaveda is derhalve voornamelijk een muziekzetting (swara). De arische bevolking waaruit de Rigveda is voortgekomen, leefde op de oevers van de rivier de Indus (Sindhu), terwijl dit volk zich bewust werd van de Yajurveda toen het op de oevers van de Ganges leefde. De visioenen waarover de liederen in de Samaveda vertellen, stammen uit dezelfde periode, maar het volk dat deze heeft voortgebracht, heeft blijkbaar in het midden van India gewoond. 
Deze Samaveda wordt ook wel Ganaveda genoemd, om de aandacht te vestigen op het muzikale karakter van deze tekst. Alle verschillende richtingen in de Indiase muziek zijn afgeleid van de stijlsoorten die in de Samaveda duidelijk worden uiteengezet. In deze Veda vinden wij de oorsprong van alle toonsoorten en muzieknoteringen. 

De Atharvaveda is de vierde. Deze is reeds door vele mensen op uiteenlopende wijze beschreven. Er zijn zelfs mensen die het geschrift niet de status van Veda willen geven. Anderen zeggen weer dat het resten zijn die overbleven toen de andere drie waren samengesteld. In de andere Vedaís worden de majesteit en het wonderbaarlijke karakter van de Goden beschreven. In deze Veda wordt echter melding gemaakt van de mogelijkheid dat de mens door eigen inspanning en oefening bepaalde vermogens kan verwerven en geheimen kan doorgronden. Dat is het bijzondere van deze Veda. Hatha-yoga [de yoga van de lichamelijke inspanning; onderdeel van Patanjali's yoga-systeem], Tritashkarani Vidya [het intelligent gebruik van de drie unieke instrumenten die de mens onderscheiden van het dier: denken, spreken en handelen], Ashtangayoga [Patanjali's achtvoudige yoga-systeem] worden alleen in deze Veda aan de mens gegeven. Natuurlijk kan hij ook door Gods genade vaardigheden verwerven die hij op geen andere wijze ooit zou leren. 

Kort samengevat: Iedereen moet begrijpen dat de Veda's voor de mens van groot belang zijn en dat zij alle terreinen der wetenschap bestrijken. Het zijn verslagen van visioenen en bovenaardse ervaringen. Zij komen niet van een bepaalde persoon. Zij zijn door God zelf geopenbaard, door de genade die God alleen kan schenken. Dit vedische erfgoed is tot op de dag van vandaag zuiver en onbesmet bewaard gebleven, omdat het met grote regelmaat werd doorgegeven van meester naar discipel. Omdat zij niet aan een periode gebonden zijn of aan een auteur, zijn zij voor iedereen aanvaardbaar. Niemand kan zich veroorloven de Vedaís te veronachtzamen of hun grote waarde te loochenen. 
Hoe uiteenlopend van inhoud de Geschriften van commentatoren ook mogen zijn, zij stemmen alle hierin overeen dat de boodschap van alle vier de Veda's in wezen dezelfde is. De hoofdstukken waarin de riten worden behandeld, de vormen van verering en de uitkomsten van het spiritueel onderzoek helpen de mens de vier levensdoelen te verwezenlijken: rechtschapenheid (dharma), welstand (artha), verlangen (kama) en bevrijding (moksha) [zie: Purushartha's] Daar het heel moeilijk is de Vedaís volledig te beheersen, heeft men een uitgebreide smriti-literatuur tot ontwikkeling gebracht om de shruti-teksten te verklaren: de Purânaís en de Itihasa's. Deze werden geschreven door zieners met grote wijsheid; zij maakten daarbij gebruik van historische en legendarische gebeurtenissen. 

Karma en jnana verhouden zich als oorzaak en gevolg; het is daarom dat de gedeelten in de shruti- en smriti-geschriften die gaan over karma, waarin dus activiteit op de voorgrond staat, hebben geleid tot het ontdekken van nieuwe facetten van de waarheid. Zij hebben de ideeën over een transcendente God nader tot de mens gebracht en verhelderd. 

Anderzijds heeft ook het ontstaan van duidelijke opvattingen over God door middel van spiritueel onderzoek volgens het pad van jnana, meer betekenis gegeven aan alle 'activiteit' en deze op een hoger doel gericht. De goede uitwerking van karma was evenredig aan het geloof, en het geloof in karma was evenredig aan het godsbewustzijn dat door wijsheid of inzicht (jnana) was verkregen. Wil men zich wijden aan 'goede' arbeid, dan is dit inzicht een onmisbare voorwaarde. Deze hogere wijsheid moet men in wezen putten uit de Veda's, want zij is gebaseerd op de vedische leringen. 

Eigenlijk is karma het toepassen van dharma. De Upanishads tonen ons wat wij tijdens onze spirituele reis moeten doen en wat wij moeten nalaten. Zij wijzen ons erop dat wij de moeder moeten eren als God, de vader eren als God, de geestelijke leidsman als God en ook de gast moeten behandelen met de eerbied die aan God verschuldigd is. Ook zeggen zij vermanend dat wij de waarheid niet mogen veronachtzamen en dharma niet mogen verwaarlozen. De Upanishads bevatten dus positieve instructies zowel als verbodsbepalingen. Handel naar deze raadgevingen en luister alleen hier naar. Aanvaard alles wat je goede eigenschappen zal stimuleren. Vermijd alle andere adviezen. Zo onderwijzen het de Upanishads. 

In vroegere eeuwen studeerde de koning zelf in kluizenaarsverblijven aan de voeten van de wijze mannen die hem de Upanishads leerden. De koning hielp anderen in hun studie door rijkelijk materiële hulp te schenken aan wetenschappelijke centra die uitblonken als schatkamers van geleerdheid. Zoals de koning is, zo zijn de onderdanen. Het aanmoedigen van vedische studie hield tevens in het zorgen voor de vedische geleerden en de beoefenaars (vedavids). In onze tijd worden andere takken van wetenschap aangemoedigd en worden de mensen geprezen die daarin gespecialiseerd zijn. Vedische geleerden ontvangen een dergelijke aanmoediging niet en zij krijgen ook geen vergelijkbare geldelijke beloning. Dit is echter een belangrijk aspect dat enige aandacht verdient. 

Dharma beschermt hen die dharma beschermen (dharma rakshati rakshitaram), zeggen de shruti. Mensen die zich inzetten om de bronnen van dharma te beschermen, zullen zuiver door deze goede daad diegenen beschermen die volgens dharma leven. In onze tijd is het bestuderen van de Veda's een taak geworden van de economisch-zwakkeren en iedereen heeft zich met deze situatie verzoend. Men associeert de studie van de Veda's met dat droevige en meelijwekkende beeld. Dat is de betreurenswaardige crisis waarin de huidige vedische wetenschap is terechtgekomen. Dezelfde pundits die een hoge graad van geleerdheid op vedisch gebied hebben bereikt, gebruiken hun kennis als een handelsartikel dat kan worden verkocht. Zij demonstreren niet door een vredig en harmonieus priveleven hoe groot de waarde is van de studie der Vedaís; door dat voorbeeld zouden zij eerbied inboezemen voor de Veda's. Zij misbruiken de Veda's om er een klein bedrag mee te verdienen in plaats van bevrijding en vrede. Het is om die reden dat het met de rechtschapenheid (dharma) zo slecht is gesteld; daarom ook worden zorgen en angsten onder de mensen steeds algemener. 

De wereld kan alleen haar vrede en harmonie heroveren wanneer zulke personen ertoe gebracht worden de idealen die in de Vedaís zijn vastgelegd, in praktijk te brengen en op deze wijze als lichtbakens te dienen die aan de mensheid de juiste weg wijzen. Zo niet, dan is de ondergang onafwendbaar. 

De rivier der Indiase spiritualiteit heeft tot in deze tijd de vedische leringen theoretisch en praktisch hun vruchtbaarheid geschonken. Deze heeft altijd als boodschap gehad: 'Reis voort langs het vedische pad.' Men kan lang praten en uitweiden over de Vedaís en de vedische leringen (Vedanta), maar dat heeft geen enkele zin wanneer men aan anderen de waarde van de beschreven idealen niet voorhoudt, sprekend vanuit eigen ervaringen en levenspraktijk. Bovengenoemde personen hebben dit onomstotelijke feit vergeten. Laten zij tijdig ontwaken; dan kunnen zij de tradities en waarden van de tijdloze vedische cultuur van de ondergang redden.

12. De Grondslagen van de Latere Teksten - Spoedig nadat de vedische leringen door middel van de Upanishads en andere Geschriften waren verbreid, schreven de rishi's, volkomen gewijd aan boetedoening en onthouding, de smritiís. Daarin wordt omstandig uiteengezet welke gedragscode het volk in acht dient te nemen, zowel in de verschillende levensstadia als bij het vervullen van posities en functies in de maatschappij. Deze smritiís verwierven echter nooit zoveel autoriteit als de vedische teksten, want zij spraken alleen over rechten en plichten, verantwoordelijkheid en verplichtingen. 

Dergelijke smritiís vindt men ook in de heilige teksten die door gelovigen in andere godsdiensten in ere worden gehouden. Deze mensen beschouwen zulke maatschappelijke voorschriften en persoonlijke richtlijnen die door hun profeten en zieners zijn gegeven, als waardevol en bindend. Ook wij behandelen deze met de verschuldigde eerbied, als regelgeving die is ontworpen voor het welzijn van de samenleving en voor de vooruitgang van de mensheid. Wij moeten immers erkennen dat zij zijn geschreven door grote persoonlijkheden die weldoeners waren van de mensheid. 

Met het verstrijken van de tijd ondergingen de smriti's veranderingen die geen verbeteringen waren. Er werden dingen weggelaten, toegevoegd en de oorspronkelijke nadruk werd verschoven naar andere zaken. De rishi's bestemden voor elk tijdperk [of yuga, zie Mahâyuga] afzonderlijk een bepaalde smriti die de gezaghebbende stem moest zijn voor die periode. Een teveel aan smritiís met uiteenlopende raadgevingen zou verwarring en twijfel zaaien. Zij vonden dat mensen die leven in de Kritayuga [of Satyayuga] èèn bepaalde smriti moesten beschouwen als speciaal samengesteld voor hen. Mensen levend in de Tretayuga moesten de regels gehoorzamen van een tweede, zij die leefden in de Dvaparayuga moesten het pad volgen dat in een derde smriti was voorgeschreven en in de Kaliyuga [het huidige tijdperk] moest men zijn heil zoeken bij een vierde. 

Wanneer een land eeuw na eeuw ziet voorbijglijden, ontstaan er nieuwe problemen en men wordt voor nieuwe situaties en moeilijkheden geplaatst, zodat de bestaande regels en wetgeving moeten worden bijgesteld. Dergelijke aanpassingen zijn zelfs deel van het kosmische plan. Het is nodig mensen de weg te wijzen die leidt naar de geestelijke vooruitgang, ook wanneer de omstandigheden zich hebben gewijzigd. Daarom wordt de smriti die hoort bij het nieuwe tijdperk als bindend beschouwd. 

Desondanks moet de lezer het volgende goed in gedachten blijven houden. De rechtschapenheid van de Ziel (Atmadharma) zoals die in de Veda's wordt geleerd, geldt voor eeuwig en is onveranderlijk. Deze kan nooit worden afgezwakt en aangepast aan de behoeften van het ogenblik. 'Geloof in het Atma als de kern, de werkelijkheid, het doel'; dat is een les die altijd dezelfde blijft. 

De waarheden van het Atmadharma zijn gegrondvest op het eeuwige fundament van mens en natuur (purusha en prakriti) die door Gods wil zijn geschapen; derhalve zijn zij onaantastbaar voor verandering. Deze grondgedachten zijn in onze tijd even geldig en evenzeer van toepassing als zij duizenden jaren geleden waren. Ook wanneer er nog eens duizend jaar zullen verstrijken, kunnen hun geldigheid en toepasbaarheid op geen enkele wijze worden beïnvloed. De Vedanta zal standhouden, ook wanneer het verleden heden wordt en het heden voortstroomt naar de toekomst. 

Zedelijkheidsvoorschriften, de idealen van een juiste levenshouding, de spirituele oefeningen (sadhana) die mensen kunnen doen om hun geest en hun zintuigen te leren beheersen en hun intelligentie te reinigen, moeten passen bij de leefomstandigheden en bij de relaties die zij aanknopen met elkaar en met andere groepen. Naarmate het maatschappelijk klimaat van karakter verandert, moeten ook bovengenoemde regels en oefeningen worden aangepast en gewijzigd. Op een bepaalde plaats en in een bepaalde periode kunnen zij zeer geschikt zijn en heilzaam, terwijl dat onder andere omstandigheden niet het geval is. 

De regels voor een juiste voeding bijvoorbeeld die voor een bepaald tijdsbestek worden voorgeschreven, laat men vervallen en er worden voor een volgende periode nieuwe regels opgesteld. De klimaatomstandigheden dicteren het soort voedsel waaraan behoefte is. In de smriti's wordt die behoefte erkend en worden terwille van de gezondheid wijzigingen in eetgewoonten toegestaan. 

Diezelfde houding wordt ook aangenomen ten aanzien van andere zaken. Om dezelfde reden bijvoorbeeld is het in de moderne maatschappij wenselijk wijzigingen aan te brengen in de regelgeving en beperkingen die in de maatschappij algemeen worden aanvaard. Natuurlijk moeten de grondprincipes van dharma onaangetast blijven. Daaraan kan niet worden getornd. 

De Purâna's 

Nu enkele woorden over de Purâna's. 
'puranam pranjali kshanam'. Dit betekent: 'De Purâna's handelen over historische gebeurtenissen, over schepping en evolutie.' 
De historische gebeurtenissen worden zodanig gekozen en verteld, dat zij een voorbeeld verschaffen waarmee de filosofische grondprincipes worden geïllustreerd. De Purâna's werden samengesteld om de leringen van de Veda en Vedanta te verklaren voor de gewone man door middel van belangwekkende mythen en legenden. De taal die in de Veda's wordt gebezigd, is zeer oud. Deze bevat veel verouderde elementen zowel in de grammatica als in het woordgebruik. Ook voor grote geleerden is het moeilijk precies aan te geven in welke periode de verzen en gezangen (riks) vorm hebben gekregen. De Purâna's daarentegen werden geschreven in de taal die op het moment van hun ontstaan gangbaar was en daarom gemakkelijk te begrijpen. Wat wij tegenwoordig Sanskriet noemen, is de taal van de Purâna's. In de tijd dat zij werden geschreven, konden niet alleen geleerden, maar ook gewone mensen die taal gemakkelijk volgen. 

De Purâna's bevatten historische verhalen van goddelijke personen, grote vorsten en vorstenhuizen; kortom, zij geven een overzicht van het wel en wee van koninkrijken en groepen van mensen. Door dit alles heen zien wij stralende voorbeelden van dharma en toonbeelden van spirituele principes. 
Al deze teksten, geschriften, heilige boeken worden samengevat onder de ene naam 'Hindoe Shastraís'. Het is geen wonder dat mensen die duizenden jaren lang op het gebied van godsdienst en filosofie met grote eerbied zoveel kostbare literatuur samenstelden, verdeeld raakten en onderverdeeld in diverse gezindten en afsplitsingen doordat zij zich met bepaalde stellingen en inzichten speciaal verbonden voelden. Tussen een aantal daarvan ontstonden grote kloven. 

Dit is niet het ogenblik om in te gaan op het feit dat verschillen tussen de geloofsrichtingen gebaseerd zijn op zienswijzen die voortkwamen uit de gedachtevrijheid die door de oude wijsgeren uitdrukkelijk was toegestaan. En dat is ook niet nodig. Wat wij moeten begrijpen, is welke waarheid door iedereen werd aanvaard en de levenshouding die algemeen werd geaccepteerd, dat wil zeggen: de principes waarin iemand die zich hindoe noemt, moet geloven. 

Wat is precies de oorsprong/oorzaak van de schepping? Wat is de aard van de oorspronkelijke entiteit die de schepping tot stand heeft gebracht en op welke wijze is dat gebeurd? Dit zijn vragen die niet alleen voor Bharatiya's van belang zijn, maar voor alle mensen die zich genoopt voelen tot onderzoek. Er kan geen resultaat zijn zonder oorzaak; er kan geen bouwwerk zijn zonder fundament. Welnu dan. Wij kunnen stellen dat Brahman de oerbron is van deze gehele zichtbare kosmos. Maar wat is Brahman? Brahman is eeuwig, zuiver, altijd waakzaam, alwetend, ondeelbaar, vormloos. Brahman is de oorsprong van deze gehele kosmos (jagat). Brahman geeft vorm aan deze jagat, ontwikkelt en beschermt deze jagat. 

Nu kan er bij mensen enige twijfel opkomen. Hoe komt het, vragen zij misschien, dat er in de schepping zoveel eenzijdige voorkeur te zien is? De een komt gezond ter wereld, de ander met een slechte gezondheid. De een leidt een welvarend leven, zonder zorgen, terwijl de ander zijn leven lang ploetert in bittere armoede. Je kunt gerust stellen dat er bewijzen te over zijn voor het feit dat de Schepper een eenzijdige voorkeur aan de dag legt. 

Allereerst moet duidelijk zijn dat het leven bestaat bij de gratie van de dood. Het ene levende wezen verslindt het andere om te overleven. De sterken vertrappen de zwakken. Het is een verhaal vol verschrikking dat ononderbroken doorgaat. Zo is de aard van deze wereld. Mensen constateren dit en trekken daaruit de conclusie dat als God de wereld geschapen heeft, Hij de wreedheid in eigen persoon moet zijn. Deze gevolgtrekking schijnt vanuit bet standpunt van de doorsneemens volkomen gerechtvaardigd. Maar in de zuivere stroom van de Indiase spirituele cultuur (Bharatiya Paramartha Vahini) verklaart men dat dit volkomen onjuist is. Daarin wordt verkondigd dat God geen ellende of vreugde, geen voorspoed of tegenspoed teweegbrengt. Wie veroorzaakt dan al het slechte en goede in de wereld? Het antwoord is: dat doen wij zelf. 

De regen valt op ongeploegde en op geploegde akkers. Alleen het geploegde land kan ervan profiteren. De wolken mogen niet de schuld krijgen. De fout ligt bij de domme luie mens die zijn land braak laat liggen. Gods genade is altijd binnen ons bereik. Deze kent geen 'meer' of 'minder', geen 'goede' of 'slechte' ogenblikken. Wijzelf drinken van die genade in meerdere of mindere mate; wij laten deze ongebruikt voorbijgaan of gebruiken haar voor ons welzijn. 

Men zou kunnen vragen: 'Om welke reden worden sommigen geboren voor het geluk en anderen in ellendige omstandigheden? Zij hebben nog geen goed of kwaad gedaan waarmee zij die ongelijke behandeling hebben verdiend.' Het is waar dat zij in dit leven niets gedaan hebben; zij zijn immers nog maar net geboren. Maar in vorige levens hebben zij wel goed of kwaad gedaan. De gevolgen van alles wat in vorige levens gedaan is, moeten in volgende levens worden ondergaan. 

Hieruit kunnen wij twee conclusies trekken waarover alle geloofsrichtingen van het Hindoeïsme het eens zijn; ook Boeddhisten en Jaïns aanvaarden deze. Ieder van ons is er vast van overtuigd dat het leven eeuwig is. Het zou nooit uit het niets hebben kunnen ontstaan. Dat is onmogelijk. Als het was voortgekomen uit levenloos slijm of modder, dan zou het eveneens bewegingloos zijn, zonder activiteit. Alle dingen die worden samengesteld en samengevoegd, zullen eens weer uiteenvallen. Alles wat tijdgebonden is, zal in de loop der tijd een einde nemen. Als het leven gisteren pas begonnen is, zal het niet langer standhouden dan de volgende dag. Als het leven ergens in geworteld is, zullen de wortels verdrogen en een boom zal niet eeuwig in leven blijven. Het leven moet dus hebben bestaan zolang de kosmos bestaat. Wij hoeven niet lang te redeneren om deze waarheid te begrijpen. Zien wij niet dat alle natuurwetenschappen van deze tijd in hun bevindingen zich steeds meer ontwikkelen in een richting die duidelijk steunt en bevestigt wat in de teksten en geschriften van Bharat wordt geopenbaard? Eens zal men ook dat feit moeten aanvaarden. 

Tot de gezaghebbende teksten waarin de grondgedachten van het spirituele aspect der Indiase cultuur zijn vastgelegd, moeten gerekend worden de Upanishads, de Brahmasutra en de Bhagavad Gîtâ, ofwel de 'drie bronnen' (Prasthana Thraya's). Veel mensen in India zijn van mening dat alleen de leer van het non-dualisme (Advaita-vedanta) de ware is. Dat is echter geen juiste stellingname. 
-In de Upanishads spreekt Gods (Iswara) stem. 
-De Brahmasutra geeft in de edelste bewoordingen weer welke principes en doctrines door Vyâsa zijn verkondigd. Het is een van de belangrijkste Geschriften waarin filosofische doctrines worden uiteengezet. Hierin wordt het hele gebied van filosofische denkbeelden harmonieus samengevat. Hoewel het Geschrift zich baseert op vroege manuscripten en verhandelingen, is het niet in strijd met latere teksten. In de aforismen van de Brahmasutra vindt elke conclusie haar vervulling en verzoening. 
-De Bhagavad Gîtâ fungeert als een toelichting op de Vedanta, als een commentaar dat ons door God is geschonken. 

Alle geloofsrichtingen van het hindoeïsme die het recht opeisen oorspronkelijk te zijn, aanvaarden deze drie bronnen als hun basisteksten, of zij nu dualisten zijn, beperkt-dualisten of non-dualisten. Iedereen die een nieuwe zienswijze wilde propageren, een nieuwe opvatting of theorie, zij het Shankara, Ramanuja, Madhvacharya, Vallabhacharya of Chaitanya, moest die nieuwe visie prediken door vanuit dat gezichtspunt commentaar te leveren op de drie hoofdbronnen (Prasthana Thrayaís). Daarom is het een grote vergissing te beweren dat de Vedanta alleen te gebruiken is met betrekking tot de Upanishads en de doctrines die daarin worden onderwezen. 

Alle gevolgtrekkingen die aan deze bronnen zijn ontleend, berusten op waarheid en verdienen de naam Vedanta. Dualisme zowel als beperkt-dualisme hebben beide evenveel recht op bekendheid als het non-dualisme. Deze eenheid in verscheidenheid, dit harmonieus samengaan van alle verschillen, is het wezenskenmerk van de stroom der Indiase filosofie. 

De upasana van advaita - de constante verering van non-dualisme 

Er is melk in het lichaam van de koe. De melk bevat ghee (geklaarde boter). Maar van deze ghee krijgt de koe geen lichaamskracht. De melk moet uit het dier worden gehaald, het moet worden gekookt, dan wordt een beetje zure wrongel toegevoegd om de melk te laten stremmen. Is de melk eenmaal zuur, dan moet zij worden gekarnd; de boter moet gescheiden worden van de karnemelk en dan gekneed. Voor het verkrijgen van ghee moet de boter later worden gesmolten en geklaard. Ghee die zo is toebereid, kan aan de koe worden gevoerd. Zo zou een zwak dier kunnen aansterken. Vergelijk hiermee eens het volgende: God is alomtegenwoordig. Toch is Hij voor mensen niet waarneembaar, tenzij zij zich geestelijke inspanning (sadhana) willen getroosten. 

Sesamzaad bevat olie; melk bevat boter; onder de grond is water; in hout zit het vuur verborgen. Evenzo is de alomtegenwoordige God aanwezig in het menselijk lichaam en in de menselijke denkende geest. Wanneer wij proberen Hem daarin afzonderlijk te herkennen, moeten wij ons inspannen en onszelf geestelijk trainen. Als gevolg van deze inspanning en deze training zullen wij beseffen dat God hetzelfde is als 'ik' en dat er tussen deze twee geen verschil is. Volgens de Vedanta geeft dit inzicht bevrijding, wijsheid, geestelijke verwerkelijking. Shankara noemt dit proces de upasana van advaita - de constante verering van de èènheid. 

De upasana van vishishtadvaita - de constante verering van beperkt dualisme 

Moet de geestelijke leerling de God die hij wenst te aanbidden beschouwen als een wezen dat apart staat van hemzelf, of als iets dat een deel is van hemzelf, dat dus wel op enigerlei wijze met hem verbonden is? Zo is de vraagstelling. Nu dan het antwoord: De individuele goddelijke vonk of kern (Jiva) is de Ziel van het lichaam; God is de Ziel van de Jiva. Het godsvertrouwen dat zich daarop concentreert, is het soort geloof dat Ramanuja - voorvechter van het beperkt non-dualisme - verkondigde. Deze gehele kosmos is een deel van Hem. Deze bevindt zich in Hem. Hij is de innerlijke drijfveer die woont in alle schepselen. Deze Allerhoogste wordt slechts waarneembaar door niet-aflatende devotie, door volledige overgave (prapatti, sharanagati). De geesteshouding die men behoort te ontwikkelen en zich eigen te maken is: 'U bent mijn alles, 0 mijn God der Goden. U bent mijn enige Meester (thwameva sarvam mama deva deva)'. 

De upasana van dvaita - de constante verering van het dualisme 

De relatie tussen het individuele Zelf (Jivatma) en het hoogste Zelf (Paramatma) is als die tussen man en vrouw. De Volkomene, de Ongebonden, Hoogste Vishnu is de mannelijke persoon, de Meester, de Heer, de Vorst, de Verzorger; het individu is de onderdaan, de afhankelijke, de echtgenote. Dat was de spirituele leergang (sadhana) zoals Madhvacharya - profeet van de dvaita - die onderwees. 
Zonder toewijding en aanhankelijkheid aan de lotusvoeten van de Heer, dat wil zeggen zonder devotie (bhakti), kan men onmogelijk worden bevrijd uit de cyclus van geboorte en dood (samsara). Ja, zelfs een zuiver verstand en zuivere emoties zijn zonder bhakti niet te verwezenlijken. 

Voor mensen die de bron van vervoering en devotie aan Gods tegenwoordigheid in zich dragen, zal alleen al het bewust beschouwen van Gods schoonheid, genade en almacht, voldoende zijn om de gelukzalige toestand te bereiken van de bovenbewuste toewijding. Wat de aanleiding is geweest tot de ervaring valt niet te ontdekken. In die extatische vervoering laten zij alle gevoel van schaamte en individualiteit varen en smachten naar God als een geliefde die in hoogste verrukking met Hem verenigd wil worden. Dan dansen zij en zingen luid, volkomen opgenomen in ware vreugde en ananda. Madhvacharya heeft spirituele training voorgeschreven die gericht is op deze vorm van geloofsbeleving. De zielenpijn die de minnaar voelt wanneer hij gescheiden is van zijn geliefde, is het ware kenmerk van het dualistische pad (dvaitopasana). Na Madhvacharya hebben anderen deze methode op duizend verschillende manieren nagevolgd. 

De Gita upasana 

De upasana die ons in de Gîtâ wordt voorgehouden, is een onderdeel van de Mahâbhârata, ook wel de vijfde Veda genoemd. Deze Mahâbhârata is een schatkamer vol kostbare edelstenen die licht werpen op de problemen waarvoor elk mens komt te staan, zowel op wereldlijk als op geestelijk gebied. De Mahâbhârata is een prachtig drama dat onder regie van Heer Krishna werd gespeeld op het toneel dat dharmakshetra heette. Op die plaats had Hij alle personen en dingen bijeengebracht die voor de produktie nodig waren. Mâdhava, dat wil zeggen Krishna, was de regisseur die de figuranten en hoofdrolspelers verzamelde, die voorschreef welke liederen ieder moest zingen, welke woorden gesproken moesten worden en die het moment aangaf van opkomen en afgaan. Hij speelde de acteur, de toeschouwer en de producent; Hij vervulde alle rollen. Hier stond aan de ene zijde de onmetelijke wereldlijke macht, verzonken in onrecht. Aan de andere zijde stond de rechtschapenheid, vervuld van een beperkte hoeveelheid atmische kracht. In deze confrontatie ligt de voornaamste charme van de Mahâbhârata. De essentie van het gehele verhaal vinden wij in de Bhagavad Gîtâ: 
- 'Ik zal precies doen zoals U beveelt' (karisye vacanam tava; [BG:18-73]); 
- 'In het vervullen van de persoonlijke plicht liggen veiligheid en geluk' (sva-dharme nidhanam sreyah; [BG:3-35]). 
Dat zijn de grondslagen waaraan een rechtschapen leven (dharma) in deze wereld kan worden getoetst. 

Zij die de ogen sluiten en het pad van de devotie (bhakti) verwaarlozen, een pad dat ons als vanzelf alle voorspoed en vooruitgang kan schenken, zij die zich vastbijten in de gedachte 'Ik ben Brahman' (Aham Brahmasmi) en gebukt gaan onder het egoïsme dat deze gedachte meebrengt, krijgen als beloning niets dan ellende. Kan men ooit rijst krijgen wanneer alleen het kaf wordt gedorst? Als je leeft zonder aan de woorden van Krishna enig geloof te hechten, en alleen doet wat je verstand je voorschrijft, kan dat nooit de weg zijn die je voert naar de hoogste Waarheid (brahmatattva). De Bhagavad Gîtâ leert ons door middel van illustratieve beschrijvingen en voorvallen dat Krishna de Hoogste Godheid in persoon is, en laat daarover geen spoor van twijfel bestaan. Hier vinden wij de kern van alle vedische leringen. Daarin wordt de hemelse nectar (amrita) bewaard, de neerslag van alle verzamelde heilige Geschriften (Shastraís). Hier stroomt de heilige rivier van de Indiase spirituele filosofie, binnen de beperkingen van èèn enkel geschrift. Zou iemand dit kunnen ontkennen?

13. De Avatâr als Goeroe - De kosmos of schepping, tijd en activiteit (karma) zijn alle drie tot stand gekomen door Gods wil en zij zijn onderworpen aan Gods wil. Sommige mensen beschouwen deze als vals en onecht, maar hoe kan God, die de belichaming is van de waarheid (sathya), iets willen dat niet echt is? Men kan dus zeggen dat zij in zeker opzicht werkelijk zijn. Wanneer echter de evolutie verandert in involutie en het eindstadium is bereikt waarin het bewuste en het onbewuste in elkaar zijn opgegaan, dan bestaat alleen nog de ene God (Ishvara). 

De tijd is een manifestatie van Gods macht, daarom heeft de tijd geen meetbaar begin of einde. Dit geldt ook voor alle activiteit (karma). God is niet een onberekenbare kracht die geen grenzen en beperkingen in acht neemt. Hij schept voor de mens situaties en leefmilieus zodanig dat zij nauwkeurig overeenstemmen met de activiteiten waarmee hij (de mens) zich in vorige levens heeft beziggehouden. Schepping, tijd en activiteit - alle drie vertegenwoordigen zij de werkelijkheid in God en met God. Het zijn instrumenten die Hij gebruikt; daarom zijn zij aan Hem onderworpen. 

Hoewel God onder normale omstandigheden niet voor de zintuigen waarneembaar is, wordt Hij wel waarneembaar voor de gelovige die zich zo diep met Hem verbonden voelt dat hij smacht naar de eenwording. Waarom? Deze toegewijde mensen zien God even duidelijk voor zich als de voorwerpen in hun omgeving. Van God wordt gezegd dat Hij geen vorm heeft; dat wil zeggen dat Hij elke willekeurige vorm kan aannemen. Zijn vormen zijn ontelbaar. In welke vorm schenkt Hij de gelovige dan een duidelijk visioen? Hij manifesteert zich in de gestalte die de toegewijde hevig verlangt te zien, in de gedaante die de gelovige de grootste voldoening zal schenken. Deze gestalten zijn Gods Avatâra's. Wanneer God zich op deze wijze manifesteert, legt Hij zich geen beperkingen op; in elk van deze Avatâra's is Hij volledig tegenwoordig. In elke Avatâra manifesteert Hij zich in zijn volle glorie. 

Er wordt wel gezegd dat sommige manifestaties gedeeltelijk zijn en andere volledig, dat sommige tijdelijk zijn en andere blijvend. Hierbij gaat het echter om personen die men alleen uit eerbied Avatarâ's noemt. Nârada, Sanat-kumâra en andere wijze en heilige mannen worden in een aantal geschriften aangeduid als zulke gedeeltelijke Avatarâ's, omdat zij niet alle goddelijke eigenschappen bezitten. Zij worden dan ook niet aanbeden. 

Elk individu (Jivi) is van nature eeuwig en onsterfelijk. Het heeft geen duidelijk aanwijsbaar begin en geen einde. Het kent geen geboorte en geen dood. Het verlicht zichzelf; het is zowel de kenner als de kennis; het verricht de daad en is verantwoordelijk voor de gevolgen. Al deze eigenschappen zijn ongeschonden aanwezig, of het individu nog in gebonden toestand verkeert of reeds bevrijd is. Hoe het ook zij, de ziel heeft niet de vrijheid die God bezit. De individuele ziel moet bij elke handeling het lichaam inschakelen, zintuigen zoals het gehoor en de energiestromen die het lichaam in werking stellen. Deze bevinden zich alle in het individu, samen met de goddelijke kern. Hoeveel er over het individu ook te zeggen is, men kan niet stellen dat het een werktuig is zonder eigen wil. Zoals de activiteiten in dit leven worden bepaald door de aard van de bezigheden in vorige levens, zo bepalen de activiteiten in dit leven weer de handelingen in het volgende leven. God beslist over plaats en tijd, omstandigheden en gevolgen, geheel in overeenstemming met de daden die wij in het heden verrichten. God heeft de macht om de aard van de mens te vormen, maar Hij gebruikt die macht niet om deze een andere vorm te geven. Hij laat het over aan de vrije wil van het individu om zijn lessen te leren door eigen ervaring. 

Een schilfer die van een rots wordt afgehakt, is een deel van de rots, maar het individu is niet op dezelfde wijze een deel van God. In een zeker opzicht zijn individu en kosmos afgescheiden en verschillend van God. Vanuit een andere gezichtshoek zijn zij echter niet van elkaar te scheiden. Dit mysterie van apart staan en toch samenvallen kan men niet begrijpen door verstandelijk te redeneren. Het is alleen te begrijpen door middel van de Veda's en de vedische leringen. Dit is de belangrijkste les die de rivier van de Indiase spirituele wijsheid ons kan bijbrengen. 

Elk kind dat ter wereld komt, gaat gebukt onder de last van onvereffende gevolgen of schulden die in vorige levens zijn opgehoopt. Het kind valt niet plotseling uit de schoot van moeder natuur, als een bliksemflits uit de wolken. Het wordt in deze wereld geboren om de goede en kwade gevolgen te dragen van daden die het in vorige levens zelf heeft verricht. Hier ligt de verklaring voor de duidelijk waarneembare verschillen tussen mensen. Zo werkt het principe van karma.

Voor alle mensen geldt dat zij ieder afzonderlijk hun lot bepalen, of het goed is of slecht. De mens zelf is de bouwmeester, de architect. Welke uitleg je er ook aan geeft - lot, noodlot, voorzienigheid, voorbeschikking, de wil van God - al deze interpretaties worden omvergehaald door het principe van karma. God en de mens kunnen alleen met elkaar verzoend en verbonden worden door de band (sutra) van het karma-principe. Wanneer de mens gaat beseffen dat God niet de hand heeft gehad in het lijden dat hij ondergaat, maar dat hijzelf daarvan de enige oorzaak is, dat andere personen geen blaam treft, dat hijzelf de gebeurtenissen op gang heeft gebracht en het resultaat in ontvangst neemt van zijn daden, dat hij de vrijheid heeft zijn eigen toekomst gestalte te geven, dan nadert hij tot God met een groter zelfbewustzijn en met reinere gedachten. 

Wanneer iemand in het heden wordt achtervolgd door het ongeluk, is dat ongetwijfeld het resultaat van de dingen die hij in het verleden gedaan heeft. Bijgevolg zal de mens moeten aanvaarden dat hij ook zijn geluk en zijn welvaren in eigen hand heeft. Als hij het wil, liggen geluk en welvaren binnen zijn bereik. 

Wanneer iemand nu zuiver is van geest, heeft hij dat zelf bewerkstelligd. Iemand die niet hevig naar iets verlangt, krijgt niets. Het moet dus duidelijk zijn dat de wilskracht die de mens is aangeboren, verheven is boven alle ontwikkelingsstadia en omstandigheden, boven alle vormgeving en vormverandering. De vrijheid die daarin besloten ligt, is het resultaat van vroegere verrichtingen. De wil is machtig, onmetelijk vruchtbaar en allesoverheersend. 

Een volgende kwestie die bespreking verdient, is de bevrijding (mukti). Het Atma is niet mannelijk of vrouwelijk; een dergelijk onderscheid is bij het Atma niet aan te brengen. Dat zijn slechts lichamelijke kenmerken, behorend bij het stoffelijke lichaam. Wanneer men dergelijke begrippen met het Atma in verband brengt, geeft men slechts blijk van zelfbedrog; zij doen immers alleen ter zake wanneer het stoffelijk lichaam ter sprake komt. Het spreken over leeftijd is een voortbrengsel van diezelfde misleiding. Het Atma is eeuwig; dit tijdloze element is uniek. 

Hoe is het Atma ooit in het lichaam gaan wonen? Hiervoor wordt in de Shastraís slechts een enkele verklaring gegeven. Dit gehele opsluiten in een lichaam en gebonden zijn aan een lichaam heeft maar èèn oorzaak: onwetendheid (avidya), het ontbreken van het juiste inzicht. Door deze onwetendheid raakt de mens gebonden. Daarom brengt wijsheid genezing. Alleen met wijsheid kan hij de zee van leven en dood oversteken. Hoe komt hij in bezit van dat hogere weten? 

Er zijn drie methoden om deze kennis te verkrijgen.
1. door liefde (prema); 
2. door God te aanbidden in volkomen overgave en toewijding (bhakti); 
3. door vol liefde en verering dienstbaar te zijn aan elk levend schepsel, daar het niets anders is dan een bewegende tempel waarin God woont. 
Zo kan de onwetendheid worden verjaagd en verbreekt men de banden. Dan wordt de mens uit zijn gevangenis bevrijd. 

Er worden in de heilige geschriften twee denkbeelden gebruikt voor het beschrijven van God, namelijk de opvatting dat Hij kenbaar is aan bepaalde eigenschappen en daarnaast de idee dat Hij ontdaan is van alle eigenschappen en daarom niet te beschrijven is als zus of zo. Dat wil zeggen: het gaat hier om het saguna-aspect en het nirguna-aspect. De God van het saguna-aspect wordt gezien als de Alomtegenwoordige die elk schepsel en elk ding kan scheppen, onderhouden en vernietigen; als de vader en de moeder van het universum. Daarom is Hij verheven boven alle schepselen en dingen, en is voor eeuwig gescheiden en verschillend van zijn schepping. De mensen die deze zienswijze huldigen, zeggen dat juist het erkennen van dit principe van vele eigenschappen de bevrijding (mukti) schenkt. Men bereikt de verlossing wanneer men zich deze wetenschap volledig eigen maakt en leeft vanuit die gedachte. 

De tweede godsgedachte betreft het nirguna-principe, de opvatting dat God geen eigenschappen heeft. Men beseft tijdens diepe beschouwing dat het onwenselijk is en ongepast om het goddelijke principe bepaalde eigenschappen toe te schrijven en laat elke gedachte aan goddelijke kenmerken en eigenschappen varen. Wat dan in het bewustzijn overblijft, is de enige universele persoon zonder eigenschappen. Deze kan men niet de kenner (jnata) noemen. Kennis of wijsheid heeft immers alleen betekenis in relatie tot de gedachten en het bewustzijn van mensen. De onderzoeker kunnen wij deze universele persoon ook niet noemen, want onderzoek is het kenmerk van de zwakken. Hij kan ook niet in verband gebracht worden met de intelligentie, want intelligentie ziet verschillen en de neiging om onderscheid te maken en de dingen te ontleden is ook weer een teken van onstandvastigheid. Hij kan niet aangeduid worden als de Schepper, want scheppen is een activiteit van alles wat gebonden is en beperkt, terwijl Het of Hij geen banden of beperkingen heeft. Activiteiten wijzen op wensen, behoeften en verlangens; alleen daaruit komen activiteiten voort. Alle arbeid heeft als basis een innerlijke pijn die men poogt te verlichten. 

In de Veda's wordt het goddelijke Principe aangeduid als DAT. Er wordt altijd gesproken van DAT. Bij het woord 'Hij' is de kans aanwezig dat het gedachten uitlokt aan onderscheid. Derhalve wordt de term DAT gebruikt om aan te geven dat het hier gaat om iets dat vrij is van alle beperkingen en banden die worden opgelegd door het toeschrijven van eigenschappen. Eigenschappen scheiden en onderscheiden. Dat is de essentie van de non-dualistische filosofie. 

De onontkoombare bestemming van eenieder is vervulling te vinden. Elk levend schepsel moet tenslotte de volkomenheid bereiken. Op dit ogenblik bevindt iedereen zich in een bepaald stadium van deze tocht, een stadium dat resulteert uit de handelingen die men in vorige levens heeft verricht en uit de gevoelens die men in het verleden heeft gekoesterd. In het heden wordt aan de toekomst gebouwd door middel van de werkzaamheden waarin men zich nu begeeft en door de gevoelens die het werk stuwen en vorm geven. Het betekent dat alles wat wij nu doen, voelen en denken, de grondoorzaak zal vormen van het geluk of ongeluk dat ons te wachten staat. 

De innerlijke drang tot zelfbehoud en de kracht om zich uit de diepte omhoog te werken naar de bevrijding kan men niet uit boeken leren. Deze kracht moet uit het individu zelf komen. Je kunt een heel leven besteden aan het napluizen van diepzinnig geschreven boeken; je kunt zelfs onder intellectuelen tot de allergrootsten gaan behoren. Maar aan het eind van dit alles heb je misschien in spiritueel opzicht niet de geringste vooruitgang geboekt. Het zou een grote dwaling zijn te concluderen dat een geleerde die op zijn terrein de top heeft bereikt, beschouwd kan worden als een man van spirituele wijsheid. Deze wetenschapper kan zich wel inbeelden dat hij spiritueel vooruitgaat naarmate hij meer boekenwijsheid opdoet. Wanneer hij echter kritisch kijkt naar het eindresultaat van al dit studeren, zal hij erkennen dat terwijl zijn intellect scherper is geworden en groter, hij al die tijd niet de geringste hoeveelheid atmisch bewustzijn heeft kunnen verwerven. Meestal zijn dergelijke mensen vaardig genoeg om mooie toespraken te houden over spirituele onderwerpen. In de praktijk echter is het hun geen van allen gelukt een echt spiritueel leven te leiden. 

Wat is nu precies de oorzaak van deze droeve stand van zaken? Tegenwoordig bestuderen mensen spirituele teksten om zich enige geleerdheid te verschaffen, zodat zij kunnen meedingen in de wedren naar de superioriteit, om in hun levensonderhoud te voorzien, om zich te kunnen voordoen als de onoverwinnelijke voorvechter van een bepaalde zienswijze, en in het algemeen om naam te krijgen als pundit. Een geleerde als deze schrijft dan misschien uitvoerige commentaren op de Gîtâ. Maar als hij in karakter, levenshouding en gedrag niet laat blijken dat hij als gevolg van al dit studeren volledig doordrenkt is geraakt van de Gîtâ, is al zijn betweterij niet meer dan een last die hij moet meetorsen. Dat is de les die de cultuur van India ons probeert in te prenten. De bron waaruit deze les ontspringt is de Goeroe (geestelijk leraar), de Purusha in je eigen hart. Het bestuderen van heilige Geschriften en andere teksten kan de reeds aanwezige dorst naar spiritualiteit versterken en de mens aansporen de gegeven voorschriften toe te passen. Beschouw de kennis die je eraan ontleent niet gewoon als voer voor je hersenen. Deze kennis moet worden gesublimeerd tot persoonlijke verrukking (ananda). Slechte karaktertrekken als afgunst, gewichtigdoenerij en egoïsme moet je volledig uitdrijven. 

Je kunt dit kostbare spirituele geschenk ook krijgen van een andere persoon, maar de gever behoort dan zelf het hoogste doel te hebben bereikt en de ontvanger moet de bijzondere verdienste bezitten die hem waardig maakt de gave in ontvangst te nemen. Het zaad is wellicht levenskrachtig genoeg, maar de aarde moet worden geploegd en geschikt gemaakt om het te laten ontkiemen. Wanneer aan deze beide voorwaarden is voldaan, is de oogst van het geestelijk welslagen verzekerd. Iemand die onderwijs geeft over spirituele onderwerpen, moet boeien door zijn of haar uitmuntendheid. Ook de luisteraar moet een helder verstand hebben en snel van begrip zijn. Wanneer zij beiden van verrassend hoge normen uitgaan en meer dan de normale geestdrift aan de dag leggen, wordt het een spiritueel ontwaken van het hoogste niveau. Stelt men minder hoge normen, dan is een dergelijk gunstig resultaat zeer zeldzaam. De echte goeroes stelen je hart, niet je geld. Mensen moeten zich bepalen tot dienstbaarheid aan hun goeroe en blijven nadenken over de dingen die hij hun leert. Een leerling behoort de lessen die hij heeft geleerd met enthousiasme te gebruiken in zijn dagelijkse werk en deze om te zetten in de harde praktijk. Laat hij zijn hart vullen met devotie en zijn vaardigheid volledig wijden aan de verwerkelijking van de wijze raadgevingen van zijn leraar. Dan verdient hij de naam geestelijke leerling (sishya). 

Wanneer de dorst naar bevrijding en naar het inzicht in de eigen werkelijkheid acuut wordt, treedt er een vreemde, geheimzinnige natuurwet in werking. Wanneer de aarde ervoor gereed is, komt ook het zaad zomaar ergens vandaan! De spirituele leraar wordt erop attent gemaakt, hij komt en de dorst wordt gelest. De ontvanger heeft genoeg kracht ontwikkeld om de schenker van de innerlijke verlichting tot zich te trekken. Die kracht is zo sterk en volledig dat het stralende licht dat in staat is de verlichting te verlenen, zich haast om de zegening uit te storten. 

Hoewel leraren van de alledaagse soort in aantal zijn toegenomen, staat er voor de mens een Leraar gereed die hen allen overtreft en meer mededogen heeft dan wie van hen ook. Hij is niemand anders dan de Avatâra van de Heer. Hij kan door een enkele wilsbeschikking aan de mens de hoogste vervolmaking verlenen in het spirituele leven. Deze gave kan Hij schenken, en Hij kan de mens ertoe bewegen dat geschenk ook te aanvaarden. Zelfs schepselen van de laagste ontwikkelingstrap kunnen in een oogwenk de hoogste wijsheid verwerven. De Avatâra is de Leraar der leraren. Hij is de volmaakte menselijke belichaming van God. De mens kan God alleen kennen als Hij een menselijke gestalte heeft. In de Indiase spirituele traditie wordt bij herhaling verkondigd dat de mens als hoogste plicht heeft God te aanbidden in de menselijke gestalte. Als God niet een stoffelijk lichaam aanneemt, is er voor mensen geen hoop ooit God te zien en naar zijn stem te luisteren. Natuurlijk kan de mens zich God voorstellen in verschillende gedaanten, maar daarmee zal hij Gods ware gestalte nooit kunnen benaderen. Hoe vaak een mens het ook probeert, hij kan zich God niet anders voorstellen dan in menselijke vorm. 

Mensen kunnen een stroom van prachtige verhandelingen en toespraken ten beste geven over God en over wezen en structuur van alles wat in de schepping bestaat. Misschien ook schenkt het hunzelf bevrediging wanneer zij beweren dat alle verhalen over God die in menselijke gedaante is neergedaald, mythische vertellingen zijn die geen betekenis hebben. Het arme aardse oog kan immers niet mèèr onderscheiden dan dat. Hun merkwaardige conclusie is niet gebaseerd op het ware weten (jnana). Ja, die ware wetenschap ontbreekt zelfs geheel in deze beweringen en verklaringen. Wat wij hier zien, is alleen schuim dat drijft op de golven van het ego. 

'Wie ben ik? (koham?)' 
'Waarom is er in mij het gevoel dat ik degene ben die de handeling verricht?' 
'Vanwaar dit bewustzijn dat ik van het resultaat mag genieten?' 
'Hoe heb ik dit verdiend?' 
'Kan ik worden verlost uit deze zee van verandering, deze opeenvolging van verschijnen en verdwijnen?' 

De poging om een antwoord te vinden op deze en dergelijke vragen werd door de rishi's van weleer beschreven als tapas - boetedoening, versterving, onthouding. Wanneer het intellect van de individuele mens zover gerijpt is dat hij steeds weer deze vragen gaat stellen, betreedt hij het pad van tapas. 

Dit is de eerste trede omhoog. Zodra de mens deze trede heeft beklommen, wordt hij verwelkomd door de Shastraís, de teksten waarin alle verzamelde wijsheid van zoekers als een heilige schat wordt bewaard. De shruti, de rechtstreeks geopenbaarde wijsheid van de Veda's, spoort hem aan te luisteren naar de stellige raadgevingen van de wijze mannen, er diep over na te denken en deze dan in praktijk te brengen. Zij beloven hem dat hij zijn doel, de verlossing, zeker zal bereiken, en dat hij zich zal kunnen bevrijden uit de bedrieglijke obsessie van de zichtbare wereld, die hem door zijn eigen geest wordt voorgespiegeld. 

Op deze eenzame reis van het individu kan alleen God hem leiden, vergezellen en raad geven. Mensen die zichzelf tot leraar hebben uitgeroepen, kunnen hem niet te hulp komen en hem niet redden. De shruti's adviseren hem om leraren te raadplegen die shrotriya's zijn en brahmanishtha's. Zij waarschuwen de mens om geen hulp te zoeken bij anderen dan deze. 
- Wat betekent shrotriya? Het is iemand die zich zonder meer houdt aan de shrutiís ofwel de Vedaís, iemand die de daarin voorgeschreven regels volgt en de beperkingen in acht neemt, en niet in het minst daarvan zal afwijken. 
- Brahmanishtha is iemand die gevestigd is in het Brahma- bewustzijn. Hij wordt niet geplaagd door twijfel en laat zich door niets afleiden, omdat hij een onwankelbaar geloof in het Atma heeft verkregen. Voor de materiële wereld heeft hij geen belangstelling. Hij beschouwt alle levensgebieden als Brahman, als een manifestatie van het goddelijke principe. Zijn werk en zijn daden zijn geheel in harmonie met dit bewustzijn. Met zijn geestelijke blik doorschouwt hij alle tijdperken; hij kent het verleden, het heden en de toekomst. Hij is met geen karakterbeschrijving te typeren; de drie basishoedanigheden van de mens (guna's) zijn op hem niet van invloed. Met zijn gehele wezen is hij opgenomen in de Ene en Enige - het Atma. Hij blijft onbewogen bij alle onderscheid of verschil, tweeslachtigheid of ongerijmdheid. Hij verkeert voortdurend in het bewustzijn van gelukzaligheid (ananda). 

De Veda's vragen van de geestelijke zoeker zich te wenden tot een goeroe met die kwaliteiten. Maar slechts èèn persoon voldoet aan al deze criteria en dat is de Heer der Schepping (Sarveshvara). Geleerde mensen die de waarheid hebben vernomen en goed thuis zijn in de grondbeginselen, behoren niet tot de klasse van een shrotriya en een brahmanishtha; dat zijn niet de leraren die je nodig hebt. 

In de Yogavasishtha staat dat Heer Râma in zijn jeugd aan de wijze Vasishtha, zijn opvoeder, de vraag stelde: 

'Verheven Meester! Is er een middel waarmee de dood kan worden vermeden?' 

Door diezelfde vraag werd Gautama Boeddha gedreven naar het pad van de verzaking en voelde hij zich gedwongen alle vormen van gehechtheid op te geven; dat bracht hem eeuwige roem en hij gold als de edelste der mensen. 
Prahlâda, èèn van de meest voorbeeldige aan God toegewijde mensen, zei tegen zijn medeleerlingen, zelfs toen hij nog maar een jongen was: 

'Jongens, hebben jullie niet gemerkt dat een aantal jongens van onze leeftijd plotseling sterft en dan verbrand of begraven wordt?' 

Zo bracht hij het verschijnsel van de dood onder hun aandacht en daagde hen uit hiervan een aantal lessen te leren. Met deze en dergelijke uitspraken wees hij hun de weg naar de hogere wijsheid.

Allen die de innerlijke drang voelen tot het verwerven van deze hogere wijsheid, die hun ook de bevrijding kan schenken, zullen het verschijnsel van het sterven aan een diepgaande beschouwing moeten onderwerpen. Doodgaan behoort geen angst op te roepen en moet niet worden gezien als iets dat ongeluk brengt. Loop niet voor het probleem weg, in de veronderstelling dat sterven alleen andere mensen overkomt en jou niet. Stel het nadenken over de dood ook niet verder uit, omdat je vindt dat het op dit ogenblik niet gepast is en weinig nut heeft. Je zult moeten erkennen dat nadenken over de dood in feite nadenken is over je eigen werkelijkheid. 

Je zult je onderscheidingsvermogen (viveka), de bijzondere gave die de mens geschonken is, moeten aanwenden om de waarheid te ontdekken achter het zichtbare universum. Wat is daarvan het eigenlijke wezen en wat heeft het voor betekenis? Het bestaan van de dood is de belangrijkste aanleiding tot de vraag: 'Wie ben ik?' Daarom kun je de dood niet negeren als zou deze geen aandacht waard zijn. Vlucht er niet uit angst voor weg. Als je dat doet, neem je de eerste stap in de richting van de onwetendheid (ajnana), de domheid die in je hart het eerste zaadje plant van de boom der dwaasheid. Je steunt ermee de pilaren van de oerillusie (mâyâ). 

Elk mysterie dat in het menselijk bestaan verborgen ligt, is verweven met de vraag naar de zin van het sterven. De glorie en de majesteit van het goddelijke Principe worden eerst ten volle geopenbaard wanneer men zich met die vraag gaat bezighouden. Volgens het verhaal in de Katha-Upanishad was de voornaamste van de drie gunsten die Nachiketas vroeg van Yama, de god van de dood, de gunst die betrekking had op het sterven. 

'Nachiketas spreekt met Yama'

'Blijft de mens bestaan na de dood? Sommige mensen beweren van wel, anderen zeggen van niet. Ieder redeneert zoals zijn fantasie hem ingeeft. Wie spreekt nu de waarheid? Geeft u mij de oplossing van dit probleem!', smeekte Nachiketas; hij stond erop een antwoord te krijgen. 

Yama trachtte zijn smeekbede te ontwijken. Hij sprak:

'Nachiketas, mijn zoon! Dat is een ondoorgrondelijk geheim. De heilige teksten behandelen dit met de allergrootste omzichtigheid. Ik heb gemerkt dat ik dit verschijnsel zelfs niet aan de Goden kan uitleggen. Desondanks smeek jij mij jou die gunst te verlenen! Waarom zou jij je hoofd breken over die kwestie? Je bent nog maar een onschuldig jongetje. Je verdient een lang leven vol blijde gebeurtenissen. Ik zal je als gave grote rijkdom schenken; neem die van mij aan, dan zul je een leven krijgen met zoveel geluk dat het nergens zijn weerga heeft. Vraag mij elke hoeveelheid materieel geluk en je zult het krijgen. Je vraagt het maar en je wordt oneindig gelukkig!'

Maar Nachiketas antwoordde: 

'Hoe onafzienbaar de rijkdommen ook zullen zijn, hoe heerlijk ook de ervaringen die zij mij schenken, zij zullen zonder protest uw ingrijpen moeten dulden. Er is immers niets in deze schepping dat aan u kan ontkomen. Alles is gedoemd te sterven. Waarom zou ik dan verlangen naar dingen die mij slechts tijdelijk respijt kunnen geven? Verleen mij de gunst waarnaar ik verlang met heel mijn hart.' 

In de Mahâbhâratha wordt aan Dharmaraja gevraagd antwoord te geven op de vraag: 

'Kunt u mij zeggen wat het grootste wonder ter wereld is?' 

En Dharmaraja's antwoord hierop is: 

'Hoewel wij iedere dag mensen zien sterven, geloven we niet dat wijzelf zullen sterven. Zou er een groter wonder kunnen bestaan?' 

Iets dergelijks gebeurde toen de beroemde wijsgeer Yajnavalkya besloten had in te treden in een kloosterorde en zijn twee vrouwen Katyayani [Durgâ] en Maitreyi bij zich riep. Hij deelde hun mede dat hij zijn roerend en onroerend bezit voor hen beiden in twee gelijke helften had gedeeld. Maitreyi, die over een grote mate van intelligentie en geestelijk inzicht beschikte, protesteerde bij deze mededeling en zei glimlachend: 

'Heer! Kunnen de waardevolle dingen die u aan mij overdraagt, mij redden van de dood en mij onsterfelijk maken? Als u mij kunt verzekeren dat zij dat kunnen, zal ik ze uit eerbied voor u aanvaarden.' 

'Bezit maakt het leven aangenaam en heerlijk; je krijgt erdoor de kans een gelukkig leven te leiden', legde Yajnavalkya uit. 

'Wil je zeggen dat je zoveel waardevol bezit niet nodig hebt?'

Maar Maitreyi was niet van haar stuk te brengen.

'Als het waar is wat u zegt, kunt u van deze rijkdom blijven genieten en daar uw geluk uit putten. Waarom heeft u besloten alles weg te geven en monnik te worden? Nee, het past u niet ons zwakke vrouwen te bedriegen en ons deze verleidelijke sieraden voor te houden. Hoe kunnen de rijkdommen die uzelf weigert te behouden, aan ons vrede en geluk schenken? Dit zijn tijdelijke voorwerpen; zij kunnen elk ogenblik ten prooi vallen aan de vernietiging. Zij versterken alleen onze gebondenheid; zij verdiepen de onwetendheid die wij zo vurig verlangen af te werpen; zij zijn de belangrijkste aanleiding tot alle angsten en zorgen. In wezen zijn zij besmet, daar zij niet tot het rijk van het Atma behoren.' 

Toen Maitreyi haar echtgenoot met dit feit confronteerde, werd Yajnavalkya het zwijgen opgelegd. Hij wist niet goed wat hij daarop moest zeggen en bleef met gebogen hoofd voor haar staan. Toen viel Maitreyi aan zijn voeten en zei:

'Heer! U kent alle geheimen van de schepping. U heeft ons stellig bij u geroepen om onze intelligentie te beproeven met dit voorstel. Ik heb geen groot verlangen naar luxe en zelfs niet naar een comfortabel leven. Ik smacht niet naar rijkdom of bezit. Leer mij het pad dat mij eeuwige gelukzaligheid kan schenken.' 

Eigenlijk is er ook slechts Eèn, de Allerhoogste (Parabrahma). De non-dualistische teksten (Advaita Shastraís) zeggen: "Brahma sathyam; jagat Mithya; Jeevo Brahmaiva naaparam" 'Brahma alleen is waar; de schepping is schijn; het individu (Jivi) is Brahma zelf'. 

Alles wat mensen in deze wereld ervaren, is even onwerkelijk als een droomervaring. Alles verdwijnt, en vervolgens verschijnt het weer. Alle vormen van vreugde die je in het leven ervaart, zijn als luchtspiegelingen in het woestijnzand van haat, afgunst, zelfzucht en hebzucht. Hoe kunnen nu mensen die geloven dat deze luchtspiegeling echt is en zich eraan overgeven, leraar worden? Zou het correct zijn om hen te beschouwen als wijze mensen (jnani's)? Men geeft hun een hoge, aanzienlijke positie en zij oefenen een soort schijngezag uit. Zij leren aan anderen wat zijzelf niet in praktijk brengen. Zij houden aan andere mensen idealen voor waaraan zijzelf voorbijlopen. Hoe kunnen zulke mensen een voorbeeld zijn voor de geestelijke zoekers die behoefte hebben aan spirituele groei? Zulke mensen zijn geen ware leraren; zij hebben geen greintje van een ware leraar in zich. 

Alleen de hoogste Heer (Sarveshvara) is de echte, onvervalste Leraar. Voor alle zoekers is dit de weg; laten zij vasthouden aan dat geloof.

14. Dit en Dat - Elk levend wezen duidt zichzelf aan als 'ik', 'ik'. 'Ik heet Ramayya'. 'Ik ben Krishayya'. 'Ik ben Sîtâ'. 'Ik ben Râdhâ'. Ieder denkt dat het 'ik' zijn of haar eigendom is en gebruikt het woord om zichzelf te beschrijven. Als vogels, zoogdieren en andere levende wezens konden spreken, zouden zij dat ook doen en over zichzelf spreken als 'ik'. Bovendien zouden ook bergtoppen, heuvels en bomen, als zij konden praten, over zichzelf zeggen: 'Ik ben een heuvel'. 'Ik ben een mierenhoop'. 'Ik ben een boom'. 

Wanneer wij hier enige tijd over nadenken, zal het duidelijk worden dat er in dit woord 'ik' een groot mysterie verborgen ligt. Een ongeletterde lomperd gebruikt het; een wijsgeer die het goddelijke inzicht heeft verworven, gebruikt het; zelfs God, zegt men, verkondigt dat Hij 'Ik' is. Wie probeert er niettemin dit mysterie te doorgronden? En wie van degenen die een poging hebben aangedurfd, zijn erin geslaagd het te ontraadselen? En mochten er enkelen zijn geweest die het geheim hebben doorgrond, hoevelen van hen hebben die ontdekking dan gebruikt om hun leven opnieuw gestalte te geven? Hebben de erkende intellectuelen, de pandita's, de zieners met spiritueel onderscheidingsvermogen, kunnen doordringen tot de betekenis en de functie van dit 'ik'? Nee. 

Laten wij maar eens zien of de tekstverklaarders en commentatoren van de Bhagavad Gîtâ, [zie ook Gîtâ Vahini] die de achttien hoofdstukken en de zevenhonderd verzen kunnen opdreunen, het belang van het woord 'ikí volledig hebben begrepen. Als Sírî Krishna in de Gîtâ verklaart: 

'moksayisyâmi mâ sucah': 'Ik zal je verlossení - 'mâm ekam saranam vraja': 'Neem je toevlucht tot Mij, de Ene,'

'ksetrajnam câpi mâm viddhi': - 'Weet dat ik de Kenner ben van het veld' en zo meer, dan spreekt Hij over 'ik', of niet? Dus dit woord 'ik' kom je werkelijk overal tegen; het is het teken en het symbool van alle individuele zielen. Het aantal vormen en gedaanten waarin het verschijnt is onbegrensd. Het houdt alle namen en vormen bijeen, zoals de draad die door het gebedssnoer loopt in alle kralen dringt en ze samenbindt. 

Hoe vluchtig alle namen en vormen ook zijn, het 'ik' blijft bestaan, zonder te worden aangetast. Je moet daarom dit alomtegenwoordige 'ik' leren kennen, dan zul je alles weten wat er te weten is. Hij die het kent, is de Wereldleraar, de  Jagadguru, de Viswaguru, de Leraar van alle schepselen; de Sadguru, dat is de Leraar die je moet volgen. 

Het lichaam is slechts de houder, het omhulsel (upadhi). Maar desalniettemin brengt men onderscheid aan en maakt verschil, gebaseerd op lichamelijke kenmerken en materiële overwegingen; daardoor wordt de een verheven tot 'aanraakbaar' en de ander veroordeeld tot 'onaanraakbaar'; sommigen worden aangemerkt als 'hoog', anderen als 'laag'. Het intellect kan geen achting afdwingen, en mensen kunnen niet beweren een pandita te zijn, als hun studie gericht is op het vergaren van geld en van alles wat het leven aangenaam maakt. Ook kan het niet de moeite waard zijn met eerbied te spreken over iemand die uitblinkt in de vaardigheid om op academisch niveau te debatteren. 
Ja, wanneer je je verdiept in de betekenis van het woord 'ik', dan leidt het je werkelijk naar de allerhoogste Godheid. 'Jij bent gelijk aan Dat', 'Dat is hetzelfde als ik'. 'Ik en Dat zijn èèn'. Zo wordt het verkondigd in de grote vedische spreuk 'Tat Tvam Asi' - 'Gij zijt Dat'. Dat is de kern van alle leringen, de grootste les die er te leren is. 

Het heilige principe dat belichaamd wordt door het 'ik', gaat het begrip van de grootste geleerden te boven als zij het willen leren kennen door zelfstandig onderzoek, zonder steun of gids. Want als gids kunnen alleen die mensen optreden die zich bewust zijn van de waarheid en die oprecht leven naar die waarheid. Dat principe bevindt zich buiten het bereik van geleerdheid, logica of grammatica. Denk eraan dat dit de waarschuwingen zijn die gegeven worden in de shruti's en de smritiís. 

Welnu, wanneer je een eerste algemene indruk wilt hebben van dit 'ik' en van alles wat het inhoudt, kun je het samenvatten in enkele zinnen: 'Overdag, wanneer ik wakker ben, ben ik actief; 's nachts slaap ik; wanneer ik slaap, heb ik droomervaringen. Doordat ik op deze wijze dag en nacht handelingen verricht en ervaringen opdoe, sterf ik.' Wanneer je deze woorden van het individu goed beschouwt, kun je eruit concluderen dat zij gebaseerd zijn op de kennis die het individu in dit leven heeft vergaard. Hij gelooft dat het 'ik' begint wanneer hij geboren wordt. Maar bestond dit 'ik' reeds voordat hij geboren werd? Zo ja, hoe kun je dan van iets dat bestaat, zeggen dat het geboren wordt? Zelfs wanneer je deze tegenwerping negeert, moet je je afvragen hoe het heeft bestaan en waar. Heeft het bestaan zonder lichaam, naam en vorm? Bevond het zich buiten het bereik van de zintuigen? De geestelijke zoeker wordt bij vlagen bezocht door een dergelijke twijfel. Men moet duidelijk begrijpen dat het 'ik' geen verband heeft met of gebonden is aan een bepaald voorwerp, een ding, een wezen, een naam of een vorm. Bedenk goed dat wanneer je dit 'ik' hebt thuisgebracht en herkend, of wanneer je het juiste antwoord hebt gevonden op de vraag 'Wie ben ik?', je de gehele kosmos met al zijn mysteries hebt thuisgebracht en herkend. 

Je kunt de vraag stellen waarom het zo dringend nodig is om de betekenis van dit 'ik' te begrijpen, terwijl er in het universum zoveel andere zaken zijn die om studie en onderzoek vragen. Je kunt wel proberen de geheimen van de kosmos te ontsluieren. Je kunt ook aandachtig proberen de betekenis van het woord jivi of deva te begrijpen. Wanneer zulke diepgaande onderwerpen als het universum, de Goddelijkheid als individu, en het goddelijke Principe zelf, luid roepen om aandacht, waarom zou je die dan loslaten? Waarom zou je je alleen bezighouden met het woord dat eenvoudige mensen en kinderen bezigen als zij spreken van 'ik', 'ik'? Er zijn misschien mensen die vragen wat dat alles voor zin heeft. 

Het is natuurlijk een simpel woord, maar het heeft een oneindig aantal betekenissen die een diepe voldoening schenken. Dat is de reden waarom alle grote leraren de geestelijke zoeker aansporen met de woorden: 'Ken uzelf'. 'Zoek in jezelf; alleen langs die weg bereik je de verlossing'. Ook de shastra's stemmen in met deze dringende raad. 'Datgene wat, als je het weet, je alles zal doen weten' ('Yad Vijnanena sarvam vijnatham bhavathií). De shastraís verkondigen in verheven taal hoe belangrijk en waardevol dit onderzoek is en stellen duidelijk dat het zoeken naar het atma van essentieel belang is. Zij geven je in het heilige axioma 'Gij zijt Dat' (Tat Tvam Asi) de verzekering dat jij het atma bent. 

Om het hevige verlangen te vervullen, zul je je daarom eerst moeten bezighouden met de vraag: 'Wie ben ik?' Dan zul je beseffen dat je eeuwig (nitya) bent en niet gebonden aan de grenzen van de tijd. Geholpen door de shastra's zul je de donkere wolken van de onwetendheid (ajnana) kunnen verdrijven die deze waarheid nu nog voor je bewustzijn verborgen houden. Daarna kun je in verrukking je ware aard beseffen. Dat bewustzijn begint te dagen wanneer de waarheid je wordt onthuld zoals het eerste zonnegloren. 
De shastraís, die de mens kunnen inwijden in de kennis van deze grote geheimen en hem kunnen leiden naar dit gebied waarin hij de hoogste gelukzaligheid kan bemachtigen, bestudeert men in deze tijd niet meer. De mens jaagt echter wel blindelings zijn eigen dwaze ideeën na. Hoe kan hij zo het atmische principe ervaren? Hoe kan hij langs die weg Hem bereiken die de belichaming is van het hoogste geluk (ananda)? 

De wetenschap van de materiële wereld is niet in staat een diepgaand onderzoek in te stellen naar de betekenis van de shruti's. Gods genade moet men veroveren door toewijding en overgave. Alleen door die genade, alleen wanneer Gods meedogende blik op hem rust, kan de ware betekenis van de shruti's geleidelijk tot de mens doordringen. Alleen personen die een belichaming zijn van goddelijke wijsheid en mededogen kunnen precies bepalen wat het welzijn van de mens bevordert en wat hem helpt bij zijn spirituele groei. Anderen stuntelen maar wat. Doorgaans merken zulke mensen wel dat zij tegen die taak niet opgewassen zijn. Immers, hoe kunnen leraren die zichzelf niet kunnen verlossen, anderen daarbij helpen? De leermeesters van deze tijd pogen de maatschappij te zuiveren, terwijl hun eigen huis niet schoon is. Het aantal van dergelijke leraren groeit, dus vermenigvuldigt het aantal fouten en mislukkingen zich ook. Hun gebreken worden op allerlei manieren gerechtvaardigd en goedgepraat en dat maakt de verwarring steeds groter. Het gevolg is dat er een eindeloze woordenstrijd ontstaat die de waarheid achter de horizon doet verdwijnen. Deze leraren vertolken de shastra's volgens eigen vooroordelen en voorkeur en gebruiken de heilige Geschriften als een middel tot zelfverheerlijking. 

In deze benarde omstandigheden is Gods genade de enige hoop die de mensheid heeft. Dat is het lichtbaken waarmee het pad wordt verlicht, Gods mededogen dat de mens beloont voor zijn spirituele inspanningen. Het is een sterk, stabiel schip dat hem veilig naar de overzijde kan brengen. 

Vele leermeesters en onderwijzers zeggen dat het pad van het innerlijk onderzoek voor de mens het pad van de bevrijding is. 'Zelfonderzoek leidt naar bevrijding' ('sva vimarsha moksha') verzekeren zij ons. 'DAT is het Atma; DAT is mijn Zelf'. 
'Tussen ik en het atma is geen verschil'. 'De individuele ziel en de alziel zijn niet gescheiden'. Zowel de schering als de inslag van het doek van het atma bestaat uit het spingaren van het 'ik'. Wanneer we dit 'ik'-garen aantreffen in verschillende lichamen en het is van mening dat het zich onderscheidt van het garen in de andere lichamen, kan men zeggen dat het atma-doek verdwijnt; maar je kunt ook zeggen dat zowel in het garen als in het doek een substantie is gebleven, en dat is het katoen. Op gelijke wijze blijft de alziel (paramatma) bestaan als de enige waarheid in het 'ik,' in het atma. Zonder het katoen van de alziel, is er geen 'ik'-garen; zonder het 'ik'-garen kan er geen atma-doek bestaan. Deze drie: paramatma, atma en ik, zijn slechts vormen en namen voor de Ene - het Paramatma, het Ene Atma, het goddelijke Atma.

15. Niveau's en Stadia - ìIn het Hindoeïsme is het aanbidden van een grote verscheidenheid aan goden gewettigd. Dit heeft geleid tot sektarische vetes en onderlinge strijd en daardoor is er in het gehele land angst en onrust gezaaid. Alle binnenlandse conflicten en ongeregeldheden in het land zijn terug te voeren tot dit ene fundamentele gebrekî - zo oordelen vele buitenstaanders in hun onnadenkendheid. Dit oordeel is echter onjuist. Het is een zeer matige fantasievoorstelling die mensen zonder verstandelijk vermogen denken zich te kunnen permitteren. 

De inwoners van alle westerse landen zijn min of meer aanhangers van het christendom. Hoewel zij allen dezelfde God aanbidden, slachten zij elkaar af op een wijze die afschuwelijker is dan alles wat wilde beesten doen. Voeren zij geen oorlogen waarin grote delen van de bevolking, waaronder onschuldige vrouwen, kinderen en oude mensen, die zich ver buiten het strijdtoneel bevinden, door genadeloze vuurkracht van de aardbodem worden weggevaagd? Is hun godsdienst de grondoorzaak van een dergelijke harteloze, schandalige, domme en demonische verwoesting en broedermoord? Natuurlijk, zij behoren allen tot dezelfde godsdienst en aanbidden dezelfde god, maar toch moet er de een of andere giftige karaktertrek schuilen achter die schijn van vroomheid, een eigenschap die de gehele persoonlijkheid vervuilt. Godsdienst kan op geen enkele wijze de oorzaak zijn van partijstrijd, ongeregeldheden en oorlogen. 

Er was in Duitsland destijds geen plaats voor kasten en sektarische conflicten. Het land had buitengewoon grote vooruitgang geboekt op natuurwetenschappelijk en technisch gebied. Door zijn kracht, moed en heldhaftigheid stond het glansrijk in de voorste rijen der volkeren. Een natie als deze werd in vieren opgedeeld door de vier overwinnende grootmachten en ieder deel werd geregeerd door een der overwinnaars! Ook Japan kent geen problemen met religieuze verschillen en sektarische conflicten, maar ging toch een aantal jaren gebukt onder de wraak van alle volkeren! Wat was hiervan de oorzaak? Als een volk ten onder gaat, kan godsdienst niet de enige oorzaak zijn. 

Niemand kan zich zelfs maar een wereld voorstellen waarin geen verschillen zijn. Verschillen worden geboren uit de innerlijke bronnen der intelligentie en zijn het resultaat van een opeenhoping van botsingen. Het leven van elk schepsel is een uitdrukking van deze intelligentie en van deze botsingen. Zowel bewegende als niet-bewegende wezens zijn slechts uitdrukkingen van verschillende niveaus van deze intelligentie. De wijze waarop een papegaai kijkt, is karakteristiek. Hetzelfde geldt voor een kraai, die weer volkomen anders is. De wijze waarop het denken van een jakhals reageert in een situatie, is anders dan van een hond. De dierlijke aard is van de ene soort; de aard van menselijke wezens is een andere. Tussen de ene mens en de andere zijn er verschillen in de kennis die is vergaard. Niet alleen wat betreft kennis, maar ook in lichamelijke kenmerken en persoonlijke charme zijn er talloze variaties. De voorkeur of afkeer van mensen, hun gedachten en gevoelens worden op diverse manieren gevormd door de kennis die zij bezitten en de beroepen die zij uitoefenen. Maar het is niet nodig zover door te denken. Zelfs tweelingen die in dezelfde moederschoot zijn gegroeid, zijn dikwijls niet identiek; zij tonen ieder een eigen karakter. Wat is hiervan de reden? De reden ligt bij de verschillen in het ontwikkelen van de intelligentie. 

Daarom zal de mensheid nooit vrij zijn van verschillen; universele gelijkheid is een onmogelijk streven; het verlangen om die gelijkheid op aarde te vestigen is een droombeeld; het is alsof je bloemen gaat zoeken in de hemel boven je. Een zoogdier leeft in het bewustzijn dat het een zoogdier is, een vogel is zich ervan bewust dat hij een vogel is. Een vrouw is zich ervan bewust dat zij een vrouw is terwijl ze haar dagelijkse werk in de wereld doet. Voor de man geldt hetzelfde. Het bewustzijn dat men bezit, blijft onveranderd aanwezig vanaf het moment van ontwaken, totdat het door de slaap wordt overmand. Een levend wezen gaat door met de activiteiten die het bij het inslapen liet liggen. De mens hervat de bezigheden die door de slaap zijn afgebroken; evenzo hervat hij in dit leven de activiteiten die door de dood waren afgebroken vanaf het punt waar zij waren geëindigd.
 'Tenslotte verlaat hij het lichaam met de herinnering aan de gevoelens die hem altijd zo sterk bewogen hebben'

In de Bhagavad Gîtâ staat: 'Hij bereikt de toestand waarop zijn gevoelens altijd gericht waren' De aard van het volgende leven is in overeenstemming met de gevoelens die hem bezighouden wanneer hij het lichaam verlaat. Dat kunnen immers slechts de gevoelens zijn die hem ook tijdens zijn leven op aarde gedreven hebben. Bij nader inzien zal het duidelijk zijn dat de fundamentele waarheid alleen maar dit is: alles hangt af van de vooruitgang die men heeft gemaakt in het verheffen van de intelligentie. 

Hoewel er in uiterlijke vorm misschien een zekere uniformiteit waar te nemen is, bestaan er grote en veelsoortige verschillen in innerlijke geaardheid. Een biologische soort wordt hoofdzakelijk bepaald aan de hand van uiterlijke kenmerken, die in werkelijkheid de openlijke uitdrukking zijn van de innerlijke intelligentie. Een individu is op de eerste plaats een gestalte. Mens, boom, heuvel, mus, vos, hond, koe, slang, schorpioen - al deze woorden duiden met hun klank de leden aan van de soort met die gedaante. Als individu kunnen zij verloren gaan, maar de soort leeft voort. Mensen kunnen sterven, maar de mensheid blijft bestaan. Bomen kunnen vallen, in de as worden gelegd of vergaan tot stof, maar de soort kan niet vernietigd worden. De levende soort is eeuwig; er kan nooit totale vernietiging plaatsvinden. 

Wanneer wij ook maar de kleinste dingen die wij in het dagelijks leven meemaken, gaan onderzoeken en analyseren, komt deze waarheid ons helder voor de geest te staan. Wij zeggen dat elk mens menselijke kenmerken heeft, maar wanneer wij de waarde van een persoon bepalen, schenken we speciaal aandacht aan zijn goede eigenschappen en gewoonten, zijn huidige status en zijn toekomstmogelijkheden. 

Koeien behoren zonder uitzondering tot dezelfde diersoort. Wanneer wij echter een koe willen aanschaffen, proberen we erachter te komen welke stamboom het dier heeft. Wij zoeken naar gunstige kenmerken op het lichaam. Zij moet ons flink melk kunnen geven; het moet een goed ogend en rustig beestje zijn. Wij kopen alleen koeien die deze wenselijke eigenschappen bezitten. Wij voelen ons niet aangetrokken door het feit dat het een koe is zoals alle andere van zijn soort. Wij kopen geen onvruchtbare, wilde of ongezeglijke koe. Hoewel daarom alle mensen min of meer gelijk zijn, wordt de enkeling slechts gewaardeerd op grond van zijn kwaliteiten. 

Wanneer we wat dieper ingaan op een volgend onderwerp, zal blijken dat gevoelens over hoogwaardig en minderwaardig gebaseerd zijn op natuurlijke reacties. Hoewel urine en uitwerpselen in het algemeen onrein zijn, wordt de urine van de koe beschouwd als heilig. Maar die heiligheid wordt aan de urine of de uitwerpselen van andere dieren niet toegeschreven; die zijn verre van heilig. Neem als volgend voorbeeld het vuur (agni). 

Vuur is vuur, in welke vorm ook. Thuis steken wij een lamp aan; in de haard hebben we ook vuur. Dan hebben we het offervuur dat in vlammen opstijgt. Die vorm van agni wordt vereerd en aanbeden; mensen werpen zich ervoor ter aarde. Het vuur van de lamp of de haard wordt echter niet zo hoog gewaardeerd. Wanneer er op de crematieplaats een vuur opgebouwd wordt om een lijk te verbranden, vindt men het niet rein genoeg voor andere doeleinden. Er zal niemand boven dat vuur brood bakken. Niemand zal het vereren of ervoor in het stof buigen, want het wordt beschouwd als minderwaardig, als onrein en besmet. Op gelijke wijze is het noodzakelijk onderscheid te maken tussen mensen, hoewel zij dezelfde lichamelijke vorm hebben, en wel op grond van de eigenaardigheden van elk lichaam en de andere omhulsels die hem omvatten, de aard van de eigenschappen van een persoon en wat zijn bezigheden zijn. Sommigen moeten beschouwd worden als hoogwaardig, anderen als minderwaardig. Elektrische lampen stralen niet alle licht uit van dezelfde kwaliteit; sommige schijnen helder, andere dof. Door elke gloeilamp gaat dezelfde elektrische stroom, hoewel enkele deze volledig uitstralen en andere daartoe niet in staat zijn. 

We moeten aanvaarden dat voor de evolutie van de wereld verschillende niveaus van bewustzijn, stadia van volkomenheid, onderscheid tussen hoog en laag, heilig en niet-heilig, godsdienstig en niet-godsdienstig essentiële voorwaarden zijn; zij zijn onvermijdelijk. Zij zijn gemaakt door de goddelijke wil.

16. De Mens en God - Wil de mens zijn ontwikkelingsgang voltooien en zijn hoogste einddoel bereiken, dan zijn godsdienst en spirituele discipline van het allergrootste belang. Religie vormt de verbinding tussen het individu en het universum, tussen jiva en deva. Als er geen godsdienst is, wordt het leven een chaos. Een koe die op de ene heuvel gevangen zit en naar de tegenoverliggende heuvel wil gaan, maar komt te staan voor een buiten haar oevers getreden rivier die ertussen ligt, heeft een brug nodig die de twee verbindt. Dat is precies wat religie betekent. Tussen de heuvel van het individuele leven en het gebied van het universele, stroomt de rivier van de natuur buiten haar oevers, met al haar verwarring en ingewikkeldheid. Het is moeilijk te ontdekken waar zij vandaan komt, hoe zij al dat tumult heeft veroorzaakt, en waar zij tenslotte zal eindigen. Gelukkig zijn er echter in elke gemeenschap bruggenbouwers, mensen die je naar de overkant helpen.

Er mogen dan meerdere bruggen zijn, maar ze hebben alle dezelfde functie. De brug die door de wijzen en zieners van India is gebouwd, staat bekend als de Sanathana Dharma brug. Deze wordt zo genoemd, omdat het een eeuwige, blijvende brug is die is gegrondvest op de tijdloze fundering van de Vedaís en die iedereen zonder bezwaar kan gebruiken, in elk land, in ieder tijdperk. Om die reden wordt hij soms de vedische brug genoemd en het vedische pad, ook wel het arische pad. Alle pogingen om de personen op te sporen die het hebben aangelegd, zijn mislukt. Daarom heeft men in wanhoop het zoeken gestaakt en het pad gekenmerkt als iets dat niet ontworpen is (akarta). Mensen raakten ervan overtuigd dat de Veda's, of met andere woorden de Heer zelf de ontwerper was geweest.

Zeker, alle religies die vorm hebben gekregen, alle spirituele paden die in de loop der eeuwen zijn aangelegd, zijn heilig; zij zijn immers alle ontworpen door boodschappers van de Heer, die uitgekozen waren omdat zij tot de edelste mensen behoorden. Boeddha, Jezus Christus, Zarathoestra, Mohammed - het zijn namen die wereldbekendheid genieten. Hun leerstellingen, idealen en ideeën hebben voor hun volgelingen zoveel waarde gekregen dat hun namen zijn geïdentificeerd met hun religies. 

Omdat men omstreeks het begin van de christelijke jaartelling geloofde dat de ideale religie bestond uit een (rechtstreekse) boodschap van God, en daar die boodschap werd overgebracht en verspreid door Jezus Christus, kreeg deze Zijn naam. Zo werd de boeddhistische religie genoemd naar Boeddha, daar Hij diende als het goddelijke instrument aan wie dit alles werd ingegeven. Toen Mohammed Gods boodschap ontving, legde Hij de leerstellingen en disciplines vast en van mensen die hem volgen, zegt men dat zij Mohammedanen zijn. Daarom is het er niet ver naast wanneer we zeggen dat al deze religies zijn voortgebracht door de meest vooraanstaande vertegenwoordigers van de mensheid en de meest ideale boodschappers van de Heer. 

De goddelijke intelligentie is universeel en allesomvattend. De menselijke intelligentie wordt omsloten door nauwe grenzen. Zij heeft geen bijster grote reikwijdte. De heilige geschriften spreken slechts over èèn doel, maar zij wijzen verschillende paden waarlangs dat bereikt kan worden. Elk pad kan een bepaalde religie zijn en men beschouwt de leerstellingen en leefregels als verschillend van de andere. Daarom kan men niet staande houden dat Râma, Christus, Zarathoestra, Boeddha, Mohammed en anderen allemaal hetzelfde zijn. Volgens de christelijke leer zijn alle individuen door God geschapen zoals ze zijn. De mensen die Hem Allah noemen, zeggen ook dat Hij dat deed. Zelfs in de leer van Zarathoestra en Boeddha wordt de schepping min of meer in die trant beschreven. Maar de vedische leer geeft een andere versie, en zegt dat het individu evenzeer eeuwig is als God. Het is een vonk van God. Als er geen individuele ziel (jivi) is, is er geen God (deva). Dit wordt speciaal benadrukt in de Vedaís. In deze tijd beginnen aanhangers van andere religies dit ook in te zien. Het huidige leven van ieder schepsel is een pauze tussen de vorige en de volgende levens. Het is slechts een stap naar het volgende leven. Daarop wijzen de Vedaís. Zij geven aanwijzingen over de relatie tussen vorige en toekomstige incarnaties. Geen andere religie heeft zoveel aan het licht gebracht omtrent vroegere en komende levens. 

Een volgend punt is dit: van de vier levensdoelen voor de mens - rechtschapenheid (dharma), gewin (artha), lust, begeerte (kama) en bevrijding (moksha) - beschrijven de diverse godsdiensten het stadium van de bevrijding (moksha) op verschillende manieren. Iedere leer legt een stelling vast en eist dat deze onvoorwaardelijk wordt geloofd. Om die reden is er geen overeenkomst of overeenstemming tussen de ervaringen die zij beschrijven. De beschrijving die het hindoeïsme ervan geeft, kan echter uit eigen beleving worden verworven door gelovigen uit alle religies. De beschrijving die verschillende religies geven, kunnen wel in details overeenstemmen, maar de ervaring als geheel beschrijven zij niet op die wijze. De reden is dat het hindoeïsme, overgeleverd uit een tijdloos verleden, werkelijk verheven is. 

Andere geloofsovertuigingen zijn slechts gebaseerd op enkele doctrines van het hindoeïsme die zij hebben geselecteerd en verder ontwikkeld volgens de tradities en cultuur van hun eigen streek. Daarom verschijnen de waarheden die besloten liggen in het geloof van hindoes, dikwijls ook in andere godsdiensten. Het hindoeïsme en de hindoe-cultuur hebben altijd als een rivier onafgebroken gestroomd. In het hindoeïsme zijn rituelen en ceremoniën vastgesteld die zonder onderbreking van zonsopgang tot zonsondergang in acht moeten worden genomen. Vele daarvan zijn uitgebreide, urenlange of dagenlange offerrituelen (yajna) en heilige offers die aan de goddelijke krachten worden aangeboden.  Omdat men zich niet tevreden stelde met rituelen en wijdingsplechtigheden die zich uitstrekten van de baby in de moederschoot tot aan het moment van de dood, en aansluitend daarop het betreden van de hogere werelden, werden ook nog uitgebreide leefregels voorgeschreven. Geen andere religie heeft zoveel en zulke uitvoerige voorschriften voor het dagelijkse leven. Daarom is het niet juist te beweren dat alle religies hetzelfde zijn. Misschien hebben zij enkele of meerdere voorschriften van het hindoeïsme overgenomen omdat het hindoeïsme er vanaf het begin de nadruk op heeft gelegd. 

Teneinde dit zware werkschema van rituelen uit te voeren (karma), moet de mens toewijding (bhakti) bezitten, wijsheid (jnana) en discipline (yoga) - ofwel geloof, begrip en zelfbeheersing. Dharma, een rechtschapen levenshouding, is de hoofdwortel van de machtige boom der religie. Dat is de eeuwige energiebron waaruit hij zijn kracht put. De boom wordt besproeid met het water van de toewijding (bhakti); de bladeren en bloemen die eraan groeien, zijn opofferingsgezindheid en andere goede eigenschappen; de vrucht die hij voortbrengt is wijsheid (jnana). Als er in deze opeenvolgende groeistadia een onderbreking plaatsvindt, of er is gebrek aan een van deze elementen, dat wil zeggen wanneer het ontbreekt aan geregelde verzorging, dan zal de vrucht der wijsheid (jnana) daarvan de schade ondervinden. Zulke strenge schema's voor de spirituele vooruitgang vindt men alleen bij het hindoeïsme en niet bij een ander geloof. Want het hindoeïsme is de nectar die door de oude rishi's is gedestilleerd en toebereid uit hun eigen werkelijke ervaringen. Het is niet samengesteld uit feiten die in boeken te vinden zijn. 

Het is voor niemand goed wanneer hij een religie of leefregel aanhangt die hemzelf het best uitkomt. Want zulke mensen denken dat het leven slechts een kwestie is van drie dagen en dat zij daarom geen moraal of zelfbeheersing nodig hebben. Het leven is echter een lange reis door de tijd gedurende welke de godsdienst vrede schenkt in het heden en bemoediging voor de toekomst. Wij moeten uitgaan van het standpunt dat we op dit ogenblik de gevolgen ondergaan van onze daden in het verleden. Wanneer mensen in staat zijn vrede te hebben met hun huidige omstandigheden, is dat een grote bron van vreugde, omdat zij weten dat zij die toestand zelf veroorzaakt hebben en begrijpen dat als zij nu goede, verdienstelijke activiteiten ontplooien, het mogelijk wordt aan een gelukkige toekomst te bouwen. Dat is een grote bemoediging. Alleen wanneer men zijn leven laat leiden door deze twee richtlijnen, tevredenheid en goede activiteiten, komt er ruimte voor moraal en zelfbeheersing. De kracht om aan deze twee idealen vast te houden, komt voort uit de bemoediging en de bezieling die uitgaat van de religie. 

Wij kunnen de oorsprong van de religie in het algemeen niet precies vaststellen en ook niet het einde. Het is eveneens moeilijk te zeggen vanwaar de individuele ziel (jivi) komt en wat zijn eindbestemming is. Volgens het hindoeïsme is de jivi tijdloos en het huidige leven is slechts het nieuwste in de serie die hijzelf heeft teweeggebracht door zijn eigen gedachten en daden. De jivi is niet op aarde verschenen als gevolg van Gods boosheid of genade; zijn tegenwoordige bestaan is niet veroorzaakt door een van beide. Zo verkondigt het de leer van de eeuwige rechtschapenheid (sanathana dharma). 

Religie kan nooit en te nimmer louter een persoonlijke aangelegenheid zijn. Het is misschien wel mogelijk om het zo te formuleren omdat het geloof van ieder mens geworteld is in hemzelf en omdat ieder voor zich uiting geeft aan dat geloof door eigen gedragingen en handelingen. Maar hoeveel waarde kun je aan die uitspraak hechten? Het heeft in ieder geval geen waarde te zeggen, zoals veel intelligente mensen in hun zelfvoldaanheid doen, dat er geen God, geen religie en geen kaste (sociale geleding) of levensplicht (varna) is. We zien om ons heen dat een groot aantal mensen verkondigt dat God niet bestaat en verklaart dat de richtlijnen die in alle religies vastgelegd zijn om de activiteiten van het individu te sturen en te verheffen, neerkomen op bijgeloof. Die mensen zijn geen domkoppen; het zijn geen mensen zonder opleiding of opvoeding. Wanneer zulke personen spirituele ideeën en handelingen bestempelen als bijgeloof, hoeveel waarde moeten wij dan aan hun woorden hechten? Wanneer zij een dergelijke overtuiging innerlijk koesteren, kan de samenleving zich er niet over beklagen, want deze ondervindt er geen nadeel van. Maar zij zwijgen er niet over. Bijvoorbeeld, als men zich te buiten gaat aan cognac, brandewijn en andere bedwelmende middelen, kun je dit dan afdoen als een persoonlijke aangelegenheid? Zijn andere mensen er blij mee? Hoe nadrukkelijk je zoiets ook bestempelt als 'persoonlijk', toch beïnvloedt die slechte gewoonte de samenleving op diverse wijzen, onmerkbaar of openlijk. De schandelijke gevolgen komen ondanks alles aan het licht. Wanneer gewone mensen zich laten gaan in zo'n schadelijke gewoonte, is het gevaar niet al te groot. Maar wanneer ouderen die zich in de maatschappij een naam hebben verworven, zich zo gedragen, volgt de gewone man ook deze slechte leefwijze. 

De werken van Vyâsa en Valmiki stammen uit oude tijden. Zulke Geschriften uit voorbije eeuwen worden terecht Purânaís genoemd. Maar hoewel er sinds het ogenblik van hun ontstaan vele eeuwen zijn voorbijgegaan, is de tijd niet bij machte ze aan te tasten. Was de situatie anders geweest, dan zouden zij niet geliefd en in trek zijn bij mensen door het gehele land, van de Himalaya tot Sethu, zelfs in onze tijd. De teksten zijn jong en fris; zij worden niet aangetast door het verstrijken van de tijd (kâla). Een ieder die gelukzaligheid (ananda) wenst, waar of wanneer ook, kan zich erin onderdompelen. 

De Manu Dharma Shastra (wetboek van Manu)  is een uniek geschrift; geen ander geschrift uit welk land ook, uit welk tijdperk ook, is ermee te vergelijken. Is er iemand die te eniger tijd in staat is een dergelijk boek te creëren? De leerstellingen van het hindoeïsme en de shastraís waarin zij als een heilige schat worden bewaard, brengen geen hulde aan de materiële wetenschappen. Natuurlijk, deze maken elke dag vorderingen, maar de theorie die vandaag wordt gehuldigd, wordt morgen verworpen en men komt met nieuwe theorieën die hetzelfde verschijnsel moeten verklaren. Hoe kunnen dan de spirituele waarheden, die eeuwig zijn en altijd hun waarde behouden, hulde brengen aan de materiële wetenschappen? De wetenschappers van onze tijd noemen die houding 'blind vertrouwen'. Zij willen dat het geloof wordt afgeschaft. Zij willen dat ieder subjectief en objectief feit wordt onderworpen aan strenge tests. Zij brengen zichzelf in de war wanneer zij die werkwijze beschouwen als een onafhankelijk pad waarlangs de waarheid aan de dag zal komen. Dat is onjuist. Niemand heeft behoefte aan het opgraven en blootleggen van nieuwe doctrines. Elk principe en elke methode zijn eenvoudig beschikbaar. Het enige waarnaar wij moeten streven, is begrip. Westerse filosofen van Kant tot Spencer, hebben zich in wezen slechts beziggehouden met enkele aspecten van de denkrichtingen van het dualisme (dvaitha), beperkt dualisme (advaitha) en monisme (visishtadwaitha). Hindoes hebben reeds lang geleden diep over deze zaken nagedacht en het inzicht dat zij verworven hadden, teruggebracht tot een aantal leerstellingen en principes. 

17. Kleur en Kaste? (sociale geleding) - De leefregels van de hindoe-dharma, de leer van de rechtschapenheid, zijn gebaseerd op de begrippen varna en asrama. Laten we eerst naar de oorsprong van varna in de religie kijken. Wanneer tijdens discussies over de vedische leer het woord mâyâ valt, kan het gewoonlijk rekenen op onverschilligheid, veronachtzaming en kritiek. Zo gaat het ook met het woord varna. Varna en alle onderscheid dat daarop is gebaseerd, worden veroordeeld als menselijke bedenksels. Mâyâ wordt eveneens afgewezen omdat alle redelijkheid ontbreekt wanneer de wereld wordt geminacht als een illusie. In de smriti staat: 'chatur varnyam, maya srishtam' - 'de vier sociale klassen zijn door mij geschapen'. De shruti zegt: 'brahmanasya mukham asit; bahorajanyah kritha' enzovoort -'de brahmaan rees op uit het gelaat, de krijgers kwamen voort uit de armen'. Het is duidelijk dat de varna's door de Heer zijn geschapen.  Wanneer men dan toch de mening hoort verkondigen dat het varna-systeem rampzalige verschillen heeft teweeggebracht, ligt de fout bij een verkeerde interpretatie van het begrip. 

Bestaan er nu in de maatschappij nog echte varna's? Wat is een varna precies? Poogt men dat werkelijk te achterhalen? Nee. Varna is alleen maar een woord; elk woord echter heeft een betekenis, dus ook varna moet iets betekenen, nietwaar? Om te bewijzen dat bomen bestaan, is het woord 'boom' voldoende. Een woord is slechts een klank, maar die klank wijst erop dat iets bestaat. Het woord 'olifant' is het bewijs van het bestaan van het dier. Zo zullen ook de gedaanten van dieren als kat, hond of vos voor ons geestesoog verschijnen zodra wij de klank horen. De klanken bestonden zelfs voordat wij er waren. Wij zijn geboren in een wirwar van geluid. Wijzelf hebben die klanken niet voortgebracht. Als wij een klank willen voortbrengen en die willen vormen tot een woord dat betekenis heeft, zijn daarvoor groepen van mensen en dingen nodig. Dus moet er aan elk gangbaar woord een betekenis verbonden zijn. Wij kunnen er niet naar eigen keus een betekenis in leggen. De woorden met hun betekenissen zijn er al, en zij bestonden reeds voor onze geboorte. Wij gebruiken ze gewoon, welke we ook willen, wanneer wij ze ook nodig hebben. 

Woorden zijn verbonden met spreken. Woord is pada in het Sanskriet. Elk object in deze wereld wordt in het Sanskriet pada-artha (woordbetekenis) genoemd. Een heuvel is een hoop aarde die wordt aangeduid met het woord 'heuvel'. Evenzo wijzen de woorden 'brahmaan' en 'sûdra' [zie ook as'rama] erop dat er personen zijn geweest op wie die woorden van toepassing waren. Dan worden vragen als: Wie is er brahmaan? Wie is geen brahmaan? Irrelevant. Wat wordt overgebracht, is alleen het begrip van 'woord' en van 'betekenis'. De gehele kosmos is onder te brengen in 'woord' en 'betekenis'; het universum is louter naam (woord) en vorm (betekenis). 

De shrutiís zeggen: 'vacharambhanam vikaro namadheyam': 'naam en vorm zijn een ondeelbare eenheid', zoals Síiva en Pârvatî, actief en passief, voorwerp en afbeelding, maan en maanlicht. Toch is voor het leven in de stoffelijke wereld het woord van het grootste belang. Het woord komt voort uit de gedachte; de gedachte wordt gevormd door de ervaring; de ervaring is afhankelijk van het verlangen en het verlangen ontspruit aan onwetendheid (ajnana, mâyâ, avidya of prakriti), die in wezen zijn basis heeft in het goddelijke principe. 

Daar nu ook onwetendheid gebaseerd is op de Heer die de stralenpracht van wijsheid is, de schatkamer van innerlijke glorie, moeten wij ons niet laten overmeesteren door de duisternis van illusie (mâyâ), onkunde (avidya) en de stoffelijke wereld (prakriti). Waar licht schijnt, is geen plaats voor duisternis. De Heer sprak: 'Ik zal velen worden'. Door die goddelijke wil ontstond het heelal en wordt het tot in alle eeuwigheid bestuurd. Naam en vorm zijn derhalve het gevolg van die wil, en niet van een menselijke wil. Het zou absurd zijn wanneer de mens beweerde dat hij deze heeft voortgebracht. Alleen de almachtige Heer heeft het zo gewild. Daarom wordt Hij beschreven als de Allerhoogste. Het feit dat het woord 'God' bestaat, is het onweerlegbare bewijs dat God bestaat. 

De wereld is samengesteld uit een oneindige verscheidenheid aan voorwerpen en elk daarvan draagt een naam. Nog niemand is erachter gekomen hoe en waarom die namen verbonden zijn geraakt aan die voorwerpen. Het hoe en waarom daarvan zijn ook niet uit te leggen. Zelfs wanneer je een verklaring probeert te vinden, blijft het bij raden en kom je niet tot de waarheid. Het is dus maar beter te concluderen dat het woord van God komt. Woorden die men gebruikt van geboorte tot dood, die in omloop zijn van voor de geboorte en tot na de dood, woorden waaraan moeder en kinderen kenbaar zijn, of termen als gerechtigheid (dharma), ongerechtigheid (adharma), hemel (svarga) en hel (naraka) zijn zeker niet door mensen bedacht, maar een goddelijke beschikking. De bron voor deze uitspraak vinden we in de Veda's. 

Laten we een enkel punt nader beschouwen. Is er iemand die ook maar een woord uit deze of uit een andere wereld kan opnoemen dat geen betekenis heeft? Nee, dat is onmogelijk. Elk woord heeft een betekenis; die betekenis duidt op een goddelijk besluit. Alleen wanneer mensen dit gaan erkennen, kunnen zij het geheim van het leven begrijpen. Wanneer de Geschriften dus zeggen dat 'de brahmaan voortkwam uit het gelaat' ('brahmanasya mukham asit'), of: 'de vier kasten zijn door mij geschapen' ('chatur varnam maya srishtam'), wordt daarmee dan niet tevens vastgesteld dat de maatschappelijke klassen die het woord aangeeft, bestonden en eveneens de personen die golden als voorbeelden of vertegenwoordigers van dat woord? Maken deze uitspraken ons niet duidelijk dat dezelfde God, die de mensen geschapen heeft, hen heeft gerangschikt in varna's naar innerlijke geaardheid en naar hun werkzaamheden in de wereld? 

We kunnen het woord varna  in al zijn schakeringen dus alleen begrijpen wanneer wij er een diepgaand onderzoek naar doen en er onbevooroordeeld over nadenken. De betekenis van varna, zoals de meeste mensen die kennen en die algemeen gangbaar is, is 'kleur'. Maar er zijn niet veel mensen die weten hoe het woord die betekenis heeft gekregen. Voor een juist begrip van het woord moet men dat wel weten. De stam vr betekent 'beschrijving', 'zorgvuldige uitwerking' en ook het proces van 'tellen'. De stamklanken r en rn waaruit woorden worden gevormd zoals 'ramana', betekenen vreugde, plezier, enzovoort. Daarom betekent 'varna': na zorgvuldige overweging met blijdschap aanvaarden

Wat het begrip 'kleur' betreft, zijn wit, rood en zwart de basiskleuren. De andere kleuren worden daarvan afgeleid. Het wit symboliseert de sattvische kwaliteit, het rood de rajasische en het zwart de tamasische. [zie ook BG 14:5-8] Dat is het mysterie van de schepping. De geboorte van een individu heeft plaats in overeenstemming met zijn geneigdheid en aanleg, met alles waarvoor hij gevoelig is, waarnaar hij streeft en wat hij zich eigen maakt. Dus de varnaís waarin mensen worden geboren, worden door henzelf bepaald en niet door een autoriteit van buitenaf. Welke bepaalde neiging die mensen wensen te koesteren, hangt af van hun intelligentieniveau. In het algemeen gaat men ervan uit dat verlangens vormgeven aan de intelligentie. De intelligentie geeft vorm aan de activiteiten en de activiteiten bepalen het karakter en de aard van het leven. Dat is de juiste interpretatie van de uitdrukking: 'guna-karma-vibhâgayoh' [Gîtâ 3:28]. Terwijl de teksten van de shruti's en de smriti's toch zo uitvoerig ingaan op de oorzaken die leiden tot de geboorte van een individu, op het leven en sterven in een bepaalde kaste (sociale geleding), godsdienst, familie en streek, zijn er mensen die niet in staat zijn deze geschriften te begrijpen. Zij stellen theorieën op die passen bij hun eigen beperkte intelligentie en zijn daar tevreden mee. 

Hoe moet je dit anders noemen dan pure onwetendheid? Het kan ook egoïstische trots zijn waarmee zij willen aantonen dat zij alles weten. Want, komt egoïsme zelfs niet voort uit onwetendheid? De slotsom is dat kaste, sociale status, familie en zelfs religie worden vastgesteld door guna en karma. Zij zijn niet vatbaar voor beïnvloeding door mensen. Zo verkondigen het de Veda's. Zij stellen dat Gods wil dit zo heeft bepaald. 

India (Bharat) wordt gekenschetst als karmabhumi of karmakshetra, het heilige land van op God gerichte activiteiten. Alle mensen over de gehele wereld zijn pelgrims op weg naar het heilige land van op God gerichte werkzaamheden. Karma is (sine qua non), de enige bestaansreden van Bharat; dit land komt er recht voor uit dat activiteiten goddelijk zijn en worden omgevormd tot spirituele training (sadhana). Derhalve staat Bharat bekend onder deze namen. 

De heilige geschriften van onze land (shruti 's) verkondigen luid dat het individu bouwt aan zijn eigen lot, zijn hoge of lage positie in de maatschappij, rijkdom of armoede, vrijheid of gebondenheid. 'Elke vorm waarnaar een persoon, levend in deze wereld, hunkert is de vorm die hij verkrijgt na zijn doodí('sa yatha kraturasmin loka purushobhavati,' thathe thah prathye bhavati'). Zo spreken de shruti's. Het is daarom duidelijk dat geboorte (janma) wordt bepaald door karma en dat rijkdom of armoede, karakter en levenshouding, intelligentieniveau, alle vreugde en verdriet in dit leven, de verdiensten zijn die hij heeft vergaard gedurende voorgaande levens. De onvermijdelijke gevolgtrekking daaruit is dat het volgende leven van een persoon in overeenstemming zal zijn met de activiteiten die hem hier en nu door zijn intelligentieniveau worden ingegeven. Sommige mensen zijn verwikkeld in slechte bezigheden, hoewel zij van edele geboorte zijn. Anderen verrichten uitsluitend goede daden, hoewel zij geboren zijn in kasten (sociale geledingen) die weinig aanzien genieten. Hoe is dat mogelijk? Dit probleem houdt ons dikwijls bezig. Personen die van geboorte brahmaan zijn, verrichten slechte daden; met andere woorden: zij dalen af naar het rajasische en tamasische niveau. Mensen die in lagere kasten geboren zijn, stijgen naar het sattvische niveau en verrichten goede daden. De genoemde leden van de priesterkaste zijn slechts van geboorte brahmaan en niet in hun dagelijkse praktijk (karma). De anderen zijn slechts laag van geboorte, maar helemaal niet laag als het op daden aankomt. De Vedaís vereisen dat geboorte en gedrag bij de kasten volledig samengaan.

Personen met een zuivere, sattvische aard komen in deze wereld zelden voor. Meestal wordt het sattvische karakter gekleurd door rajas. Zulke mensen van edele geboorte zijn verwikkeld in rajasische bezigheden, terwijl zij toch tot een edele geboorte geëvolueerd zijn. Door hun daden laten zij weten dat zij van een gemengde kaste zijn. De Veda's hebben zulke voorbeelden van gemengde aard met de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de kaste, niet ontkend. De Veda's zijn onpartijdig. Zij zijn niet ingenomen tegen de èèn of gunstig gestemd ten aanzien van een ander. Zij zetten niet een groep van mensen op een voetstuk of verwerpen een andere; zij spreken slechts de waarheid zoals die is. 

Laten wij eens een voorbeeld nemen. Kausika was iemand die behoorde tot de krijgerskaste (kshatriya), dat wil zeggen dat hij rajasisch van aard was. Maar tengevolge van zijn daden in vorige levens kwamen er sattvische neigingen en opvattingen zijn bewustzijn binnen en in zijn dagelijkse doen en laten toonde hij strikte trouw aan de waarheid. Hij transformeerde zichzelf en louterde zijn bewustzijn tot het volkomen rein was. De mantra die hij reciteerde en die ook voortkwam uit dat bewustzijnsniveau, was de Gâyatrî. Hij (Kausika) is nu bekend onder de naam Vishvamitra [zie ook Ramakatha Rasavahini 6b], hetgeen betekent: 'de weldoener van de gehele wereld'! De brahmanen hebben deze mantra aanvaard en toegejuicht als een gave van God. Zij hebben haar vereerd en gereciteerd en daaraan een immense gelukzaligheid ontleend. Dientengevolge was Kausika, weliswaar behorend tot de krijgerskaste (kshatriya), iemand die door leven en werk brahmaan werd. Volgens de regels der Veda's, sprekend als de stem van God, was hij volkomen aanvaardbaar. Daaruit blijkt duidelijk dat de Vedaís het pad aan de gehele mensheid prediken zonder vooringenomenheid, partijdigheid of gevoel van onderscheid. Het enige dat telt, zijn de gedachten en handelingen van de individuele mens. 

Het kan zijn dat modern-denkende mensen hierover enige twijfel koesteren; dat is heel natuurlijk. Laten we eens kijken waaruit die twijfel bestaat. Wanneer wordt gezegd dat de goddelijke wil de varna's heeft ingesteld, moeten andere landen deze dan niet hebben? Zij zouden dan toch zeker niet beperkt moeten blijven tot India, zeggen ze. Er is echter geen wet die zegt dat alles wat is geschapen over de gehele wereld moet voorkomen! Aan die verwachting kan onmogelijk worden voldaan. 

Het is niet meer dan vanzelfsprekend dat een leefproces dat zich afspeelt binnen een gedragscode, met eigen beperkingen en voorkeur, zich alleen kan voltrekken in streken waar sfeer en klimaat gunstig zijn voor die bepaalde karakteristieke en speciale kenmerken. Het is geen wetmatigheid dat boomsoorten die in India groeien, in andere landen ook te vinden moeten zijn. Wij kunnen niet beweren dat de sterren die aan de hemel staan, ook op aarde moeten bestaan! Vissen die in water leven, zijn niet verplicht om ook op heuvels te leven. 

Alleen God weet en beslist wat er moet gebeuren, met wie, waar en waarom. Daartegen is elke andere kracht machteloos. Een gebeurtenis die plaatsvindt, bijvoorbeeld een geboorte, wordt bepaald door factoren als ruimte, tijd, oorzaak en dergelijke. Zulke gebeurtenissen hoeven niet te gehoorzamen aan onze behoeften, onze positieve of negatieve reacties. Als men van de varna's uitsluitend datgene waarneemt en bestudeert wat zich aan het oog voordoet, leidt dat slechts tot verwarring en twijfel. Aan die twijfel is niet te ontkomen, want hij wordt gevoed door het ego. De diepste werkelijkheid staat geheel los van egoïstische verzinsels. Wanneer mensen gaan handelen naar alles wat hun fantasie hun ingeeft en alles gaan zeggen wat in hun geest opkomt, kunnen wij hen slechts typeren als toonbeelden van pure onwetendheid.

18. Bezigheden en handelingen (soorten karma) - Er zijn op deze wereld twee soorten landen: landen bevolkt door mensen die zich wijden aan spiritueel gemotiveerde activiteiten (karmabhumi) en landen waarvan de bevolking de weg van de zintuigen volgt, zonder zich te laten leiden door een hoger streven (bhogabhumi). Door de eeuwen heen hebben deze twee categorieën aangegeven welke idealen het volk voor ogen stonden. India is de karmabhumi, het land waarvan de bewoners hebben ontdekt dat alle activiteiten eigenlijk tot doel hebben om God te verheerlijken, de God die in alle schepselen woont en ook daarbuiten. Karma is niet te vermijden; zelfs in iedere gedachte is karma. Er zijn twee soorten: materieel karma (loukika) en spiritueel karma (vaidika). Het eerste is gebonden aan deze wereld, het tweede ontleent men aan de Veda's en de heilige voorschriften.  Karma dat uitsluitend dient om het leven in stand te houden, is stoffelijk. Het spirituele karma dat de mens verheft tot het goddelijke niveau, is gebaseerd op de Veda's of op latere teksten zoals de s'astra's en de smritiís. Het kan driesoortig zijn: mentaal, emotioneel of lichamelijk. Het wordt ook bepaald door de activiteiten in vorige levens of in het huidige leven. De gevolgen van handelingen verricht in vorige incarnaties die hun invloed uitoefenen op dit leven, heten prarabdha; het karma waarmee men in het heden bezig is en dat zeker de toekomst zal beïnvloeden, heet agami; het opgeslagen karma dat langzaam leven na leven door het individu wordt uitgewerkt, heet sanchita. De teksten van de Indiase shruti's en smritiís hebben karma op deze wijze ingedeeld op grond van de gevolgen die het teweegbrengt in het leven van de enkeling. Het woord karma is kort en krachtig; het ligt iedereen gemakkelijk in de mond. Maar de gedachten en idealen die het overbrengt, hebben voor de gehele mensheid grote betekenis. Karma is niet alleen lichamelijk van invloed; het is ook nauw verbonden met het denken, het spreken en met alles wat de handen verrichten. Ieder mens kan er zoveel belang en waarde aan hechten als zijn verstand hem helpt ontraadselen. 

Onder karma kan worden verstaan alles wat de mens doet - in de wereld, in de geschriften en op geestelijk gebied. In wezen zijn deze drie verstrengeld; het wereldlijke karma brengt verlies en verdienste met zich mee; het schriftelijke karma is vervuld van de ervaringen van generaties van oprechte zoekers; het spirituele deel is gewijd aan het zuiveren van het hart, opdat de god die daar woont er duidelijk in weerspiegeld kan worden. Karma is een rivier die steeds sneller gaat stromen, die het rad van ons leven laat draaien en het voortdurend in beweging houdt. Karma betekent beweging, ofwel de drijfkracht achter de beweging. Lucht beweegt zich in ruimte. De bewegende lucht produceert warmte. De wrijving die deze luchtbeweging veroorzaakt, brengt de opgeslagen warmte te voorschijn. Levende wezens zijn in staat hun lichaamstemperatuur constant te houden zolang zij lucht in- en uitademen. Hoe sneller de ademhaling, hoe warmer het lichaam. Warmte is het hoofdkenmerk van vuur. Vuur vormt de oorsprong van het water. Men kan zien dat de zon wolken doet ontstaan. De waterdeeltjes worden vermengd met andere elementen en verstevigen zich tot 'aarde'. De aarde brengt planten en bomen voort die de mens voeden, verzorgen en hem fris en gezond houden. Deze planten leveren het graan waarvan de mens leeft en het zaadvocht waaruit het nageslacht voortkomt is het geschenk van het graan. Zo komt in de schepping karma tot stand en zo ontwikkelt zij zich verder. Dit is hoe de smriti dit proces samenvat. [BG 3:14-15] 
Kortom: karma is hier op aarde waar te nemen als beweging, als vooruitgang, als evolutie en als resultaat van overerving. Het is alleszins natuurlijk en redelijk wanneer men verwacht dat deze onafzienbare stroom, deze constante beweging iets als basis en ondersteuning moet hebben dat vast is en onbeweeglijk. Dat is nu precies wat men zich bij het begrip atma of parabrahma moet voorstellen. De allereerste trillende beweging op die basis ontstond toen parabrahma veranderde in parameshvara en uiting gaf aan de drie behoeften: wijsheid (jnana), wens (iccha) en wil (kriya). Die eerste beweging noemde men het oerkarma, het karma van Zijn, dat zichzelf had veranderd in Worden (srishti). 

Het belang van karma maakte het drievoudig aspect van God noodzakelijk: Brahmâ - de Schepper, Vishnu - die ondersteunt en onderhoudt, en Maheshvara of Síiva - die oplost en vernietigt. Het is de wet van karma die de beweging regelt van sterren, planeten, zonnestelsels en andere hemellichamen in de ruimte. Diezelfde wet regelt en beheerst alles wat er plaatsvindt in alle werelden. In haar diepste wezen is deze wet ondoorgrondelijk. Niemand kan doordringen in de tijd of de ruimte als karma niet bestond. Het ligt niet binnen het menselijke vermogen om met enige precisie te voorspellen welke belangrijke gebeurtenissen zullen plaatsvinden, waarom, wanneer en hoe. Deze liggen vast van eeuwigheid tot eeuwigheid. 

Zoals je een bepaald werk of een activiteit waarmee iemand bezig is karma kunt noemen, is het ook karma als er geen werk wordt verricht en men niet actief is! Wanneer wij zien dat een persoon zwijgt en kalm is, rustig zit en niets doet, leiden wij eruit af dat hij niet actief is. Hoe kunnen we dan zeggen dat hij karma verricht? Wat er bedoeld wordt met de woorden 'hij werkt niet', 'hij heeft geen bezigheden', betekent alleen maar dat die persoon bezig is werk en activiteit op een afstand te houden. We kunnen dus instemmen met de stelling dat mensen soms bezig zijn iets te doen en ook soms bezig zijn het werk buiten hun belangstellingssfeer te houden; dat wil zeggen dat zij zich zowel bezighouden met karma als met a-karma. Wanneer een persoon niet volkomen wordt opgeslokt door of zich gebonden voelt aan het karma dat hij verricht en het doet als zijn plicht, als zijn persoonlijke vorm van aanbidding, en hij hecht zich niet aan het resultaat van zijn handelen, dan kan hij zich oefenen in a-karma - werken zonder gevolgen, zelfs tijdens zijn werk - karma. Dat is de hoogste spirituele training (sâdhana). [zie ook BG 3:7-9]

De allereerste handeling waarmee een levend schepsel zijn aardse loopbaan begint, is het inademen van en het meetrillen met de energiestromen. Als je erover gaat nadenken is dit een wonderbaarlijk gebeuren. Het is een verbazingwekkend mysterie. Er is geen mens die, zodra zijn aardse leven begint, bewust het besluit neemt de lucht om hem heen in zich op te nemen en dan weer uit te ademen. Het proces neemt zijn loop zonder gewild of verlangd te worden. Niet alleen de mens, maar elk levend schepsel is een blijk van dit grote wonder. Nu kan men gaan twijfelen: 'Hoe kan er buiten medeweten of medebeslissing van de mens iets met hem gebeuren?' Deze twijfel kan het beste worden beantwoord door te bekennen dat de mens dergelijke geheimen niet kan ontsluieren. Als je een poging waagt door te zeggen: 'Dat doet de natuur', dan blijft de vraag: 'Wat betekent de natuur precies?'. Het ademen begint wanneer het leven begint; het is een automatische, natuurlijke handeling, zegt men. Daarmee zeg je echter steeds hetzelfde, maar met andere woorden; die formulering geeft geen enkele verklaring. Wij kunnen gerust stellen dat wij niet weten hoe het gebeurt, terwijl het juist zeer essentieel is. Het is inderdaad verrassend dat het ademhalen een mysterie is, zelfs voor degene die ademt. 

Wanneer wij diep nadenken over het feit dat yogî's door het oefenen van hun wilskracht zowel hun polsslag als het in- en uitademingsproces tot stilstand kunnen brengen, beseffen wij hoe sterk de invloed is van de wil op het tot stand komen van karma. Hieruit kunnen we afleiden dat karma niet iets vaags is dat in de lucht hangt! Als wij geen mensen worden van de daad, wordt er niets tot stand gebracht.
* 'Uit het weten volgt het verlangen; uit het verlangen volgt de daad' ('na jati icchati jethathe'), zo luidt een stelling van de Nyayashastra
* De Vedantasutra's verkondigen diezelfde waarheid: 'Dat waarop de geest is gericht, is hetgeen dat wordt verlangd' ('Yad dhyati, tad icchati'). 
* 'Voor dat waarop het verlangen is gericht, worden handelingen verricht' ('yad icchati, tad karoti'). 
* 'Dat waarvoor handelingen worden verricht, dat wordt men ('yad karoti, tad bhavati'). 

Het karakter dat de individuele mens aan de dag legt, wordt gevormd door zijn verlangens. Hij voegt zichzelf geheel naar zijn hopen en streven, zijn pogingen en prestaties. Ook zijn toekomst geeft hij zelf vorm door alles wat hij besluit en doet. De macht die het 'verstand' op hem uitoefent, die zijn wil in een bepaalde richting stuurt, staat bekend als natuur (prakriti). Wanneer hij eenmaal heeft ontdekt dat zijn neigingen en verlangens op de eerste plaats worden bepaald door zijn eigen intelligentieniveau, dan wordt het hem gemakkelijk de middelen te vinden waarmee hij zich aan de greep van prakriti kan ontworstelen. 

Onder karma verstaat men in het algemeen: arbeid. Alle vormen van verrichting en handeling kunnen worden aangeduid als arbeid; daarin bestaat geen hoogwaardig of minderwaardig. Alle arbeid die wordt verricht om het leven in stand te houden en te verheffen, is gewijd. Om die reden wordt karma geprezen als iets heiligs en iets wenselijks en men weet eveneens dat het verdienstelijke of schadelijke gevolgen kan hebben. Hindoes schrijven geluk en tegenslag, vreugde en smart, plezier en pijn toe aan de onontkoombare gevolgen van karma. [zie ook BG 6:32] Daarom komt het voor dat mensen die geen weerstand bieden aan moeilijkheden, ziekte en pijn, en zich erdoor laten overweldigen, door sommigen worden bestempeld als lanterfanters. Die zienswijze gaat gedeeltelijk mank, omdat zij voorbijgaat aan de karmische hoofdprincipes en basisfilosofie en alleen maar oog heeft voor de wereldlijke, stoffelijke activiteiten van karma. Men komt tot deze uitgesproken opvattingen om bepaalde maatschappelijke groepen te steunen in hun vooruitgang, dat is alles. 

Neem wat voorbeelden uit je eigen ervaring. De forens die op een kantoor werkt, de boer die leeft van zijn eigen zwoegen, de kruier die zijn schamele bestaansmiddelen moet bijeenscharrelen door eigen lichaamskracht, de smid, de pottenbakker, de timmerman, de wasbaas, de kapper - zij zijn zich er allen van bewust welke werkzaamheden zij moeten verrichten en met hoeveel plichtsgevoel zij hun taak behoren te vervullen. Zij weten dat hun leven niet rustig zal verlopen wanneer ieder voor zich de opdracht niet trouw nakomt. Daarom wijden zij zich aan hun beroep zo goed als hun inzicht, vaardigheid en streven dat toestaan. Waarom is het dan nodig zulke mensen aan te sporen tot grotere inspanning, hen te waarschuwen en aan te moedigen? Aan die taak moeten wij slechts beginnen wanneer zij niet in staat of bereid zijn hun plicht te vervullen. 

In het geval van Arjuna, die niet goed wist wat zijn plicht was en zich niet in de strijd wierp omdat hij verblind werd door gevoelens van verzaking, zei Sírî Krishna
'Je moet je slechts concentreren op de daad en deze zo goed je kunt verrichten. Handelen en niets dan handelen is de plicht die op je rust.' [zie ook BG 2:31-38] 
Die goede raad was de onsterfelijkheidsdrank die de Heer hem toediende. Deze woorden worden door veel mensen aangehaald. Het is echter nodig erop te wijzen dat dit advies werd gegeven op een ogenblik dat de rechtschapenheid in ere moest worden hersteld. Zij heeft betrekking op de werkzaamheden die de goedkeuring hebben van de heilige geschriften en de shastra's en slaan niet op wereldlijke, zinnelijke en dierlijke activiteiten als het verwerven van voedsel, onderdak en levenspartner. 

Dharmaraja en anderen waren volledig verzonken in wereldse zaken en zij hadden in het verleden getoond dat zij alle wereldse aangelegenheden volledig meester waren. Zij waren voortdurend bezig hun plichten te vervullen en hun verantwoordelijkheden na te komen die waren vastgelegd voor de vier maatschappelijke klassen (varna's) en voor de vier levensstadia. Waarom zouden zij dan moeten worden aangespoord, overgehaald, geadviseerd en het bevel moeten krijgen zich in de strijd te begeven? Alleen Arjuna kreeg van Krishna de opdracht zijn pijl en boog weer ter hand te nemen en Hij gaf hem daarvoor een groot aantal argumenten:

'Je bent geboren in de krijgerskaste (kshatriya). Aan die kaste is door maatschappelijke normen het uitvoeren van een maatschappelijke plicht toevertrouwd, de strijd tegen het onrecht. Het is jullie verantwoordelijkheid de strijd aan te binden tegen het kwaad. Onttrek je niet aan die plicht en ontdoe je niet van die last. De mens is gebonden aan de neigingen die hem door de natuur zijn ingeboren. Bedenk dit steeds weer. De mens moet altijd een vorm van activiteit ontplooien; zonder iets te doen kan hij niet leven, zelfs geen ogenblik. Het is daarom het beste dat je nu tot handelen overgaat, volgens de neigingen en vaardigheden die je zijn ingeprent door het voorgeslacht en door je eigen voorgeschiedenis.' 

Dat was de kuladharma-les die hij moest leren, het pad van de kaste of klasse (sociale geleding) waartoe hij behoorde. 

Omvat het begrip 'arbeid' alleen handelingen die dienen om bijvoorbeeld voedsel te verschaffen? Vliegtuigen, schepen, fabrieken en ziekenhuizen komen voort uit arbeid. Je kunt zeggen dat daarvoor ook alleen wereldlijke, stoffelijke arbeid is vereist. Deze vorm van arbeid is een belangrijke levensvoorwaarde, en een gelukkig leven op aarde is gunstig voor de spirituele vooruitgang na dit leven. Hoe gebrekkiger de activiteiten van een individu zijn op werelds gebied, hoe minder het resultaat zal zijn voor hemzelf, voor de maatschappij en voor het gehele volk. Daarover kan geen meningsverschil bestaan. Toch spannen mensen zich niet even efficiënt en geestdriftig in voor hun spirituele vooruitgang als voor succes en roem op werelds gebied. Dat is zeer te betreuren.

19. Het Gebed - Het verband tussen wereldlijk en spiritueel karma is iets dat eveneens nadere beschouwing verdient. Wij ploegen het veld diep en brengen het in gereedheid zodat het zaad erop kan groeien. Wij kiezen de juiste zaden en zaaien deze in de voren. Wij omringen de jonge scheuten met zorg. Wij verwijderen het onkruid dat de plantjes hindert en schaadt. We geven de planten water wanneer dat nodig is. Om het gewas te beschermen, maken we een omheining. We houden ze scherp in het oog om ze te beschutten tegen plantenziekten. Wij mogen aannemen dat deze onmisbare maatregelen stuk voor stuk ijverig en zonder uitstel worden getroffen wanneer de omstandigheden dat vereisen. Maar hoe weten wij ondanks al deze inspanningen zo zeker dat de opbrengst van onze arbeid ons huis zal bereiken en opgeslagen kan worden om voor ons van nut te zijn? Het bevloeiingskanaal kan elke dag droog komen te staan. Het kan teveel regenen of juist helemaal niet. De plantenziekten zijn misschien te sterk om te worden uitgeroeid. Zij zouden de oogst kunnen verwoesten op het ogenblik dat het binnenhalen in zicht komt. Zelfs wanneer hij met een dergelijke ramp wordt gekonfronteerd, moet de mens de strijd niet opgeven, alsof alles verloren zou zijn. 

Wanneer je niet tijdig regen krijgt voor je gewas, kun je het wagen de wolken in te vliegen en chemicaliën uit te strooien om regen op te wekken. Maar hoe kun je garanderen dat de aldus geproduceerde regen op je eigen land zal vallen? Kunstgrepen kunnen de goden niet bewegen. De goden helpen of belemmeren naar hun wil. Wanneer alle mogelijkheden zijn uitgeput en je besluit ten langen leste tot God te bidden om regen, hoe moet je dat gebed dan inkleden, in welke vorm moet je het uitspreken? Dat zijn de problemen waarvoor men komt te staan. De toestand is rampzalig. Gebed is het enige redmiddel: 

'O God, het groeiende gewas op mijn land staat snel uit te drogen door de ondraaglijke behoefte aan regen. De greppel bevat geen druppel water waarmee de dorst van mens en dier gelest kan worden. Wees ons genadig; geef ons spoedig en overvloedig regen.' 

Laten we eens veronderstellen dat er intussen een volgend probleem is ontstaan. Je buurman heeft alles geregeld voor de viering van een feestelijke gelegenheid, en omdat de regen de feestelijkheden zal bederven en een groot ongemak zal zijn voor alle deelnemers, bidt hij met evenveel vuur: 

'O God, houd de regens bij ons weg totdat het feest voorbij is.'

Beide kandidaten zijn zeer gelovige mensen, zowel degene die schreeuwt om regen als de man die ertegen is. Wat moet God in zulke omstandigheden doen? Wiens gebed moet Hij verhoren? Natuurlijk is het een goddelijk kenmerk dat gebeden die vervuld zijn van oprechtheid, worden verhoord. Hoe moet God echter zijn genade tonen wanneer de gebeden van gelovigen met elkaar in strijd zijn? God is onafhankelijk; Zijn wil is wet. In bepaalde opzichten is Hij echter gebonden aan Zijn eigen liefde en mededogen. 

Een vorst kan niet in zijn gehele rijk elke wens van iedere onderdaan vervullen. Hij kan niet beweren dat hij de macht heeft om in al hun noden te voorzien. Waarom niet? Omdat hij niet in staat is al zijn eigen wensen te verwezenlijken. Wanneer hij tracht te voldoen aan elk verlangen dat in hem opkomt, zullen zijn onderdanen zeker in opstand komen en hem van de troon stoten. Dat gevaar hangt hem altijd boven het hoofd. Immers, hoe machtig een vorst ook mag zijn, hij zal aan bepaalde wetten moeten gehoorzamen en bepaalde beperkingen in acht moeten nemen die zijn vastgesteld als garantie voor een rechtvaardig bewind. Misschien zijn ze wel door diezelfde vorst ingevoerd; maar zijn zij eenmaal afgekondigd, dan is ook hijzelf eraan gebonden en moet ze eerbiedigen. Wanneer hij deze wetten terzijde schuift, zich erboven verheft en ze overtreedt, is chaos het gevolg. Zijn onderdanen zullen dan immers ook van de vrijheid gebruik maken de wet te minachten en de regels met voeten te treden. 
'Zo koning, zo onderdanen ('yathartham rajah, tatha praja'). 

De persoon die de wet gemaakt heeft, moet zelf aan de wet gehoorzamen. Hij kan zich er niet aan onttrekken. Voor een heerser moet het welzijn en het geluk van zijn onderdanen altijd het hoogste goed zijn. Hun voorspoed en geluk zijn onmisbaar voor zijn eigen voorspoed en geluk; zo nauw zijn zij met elkaar verbonden. 

Het is de onontkoombare plicht van een vorst om te voldoen aan de juiste en eerzame verlangens van zijn onderdanen. Het is om deze reden dat hij, om zich doeltreffend en probleemloos van zijn plicht te kunnen kwijten, zoveel taken heeft toegewezen aan lagere overheden, zodat hij niet persoonlijk alle rijks- en bevolkingszaken hoeft te behartigen. 

De heersers van deze aarde moeten wel harde, strenge beperkingen en voorwaarden voorschrijven, disciplines en plichten instellen als zij zeker willen zijn van welzijn, voorspoed en vooruitgang. Stel je nu eens voor hoeveel temeer de Heer hiervan moet opleggen die zichzelf verantwoordelijk acht voor de gehele kosmos! Om de natuur in al haar facetten geregeld en veilig te laten ontplooien, moet Hij wetten voorschrijven waarop niets aan te merken is. Bedenk eens hoe talrijk en universeel die wetten moeten zijn. Zij beïnvloeden elke activiteit en rusttoestand in de natuur. Elke afdeling moet eigen beperkingen en regels hebben, en heeft die ook. Dit geldt min of meer eveneens voor een groter verband. Elke afdeling heeft een eigen hoofd met de regering als ledematen die het werk coˆrdineren en met anderen samenwerken. 

De gebeden van hen die in moeilijkheden zijn, waarin gevraagd wordt om snelle hulp en nuttige leiding, krijgen alleen aandacht van de daartoe aangewezen afdelingen. Als iemand daarom door onkunde of slordigheid zijn smeekbede richt aan het verkeerde hoofd, wat staat die leidinggevende dan te doen? Hij kan het verzoek slechts terzijde leggen en zeggen dat het zijn zaak niet is, daar het bij hem terecht gekomen is door verkeerde adressering. Dus gebeden om speciale gunsten en gaven moeten gericht worden aan de daaraan verbonden afdelingen. 

De godheid die moet zorgen voor de regen is Varuna. Dus een gebed om regen of met betrekking tot regen moet aan hem worden gericht, want alleen hij heeft de zeggenschap dat te behandelen. 
Zo is de zonnegod Sûrya het hoofd van het rijk der gezondheid en levenskracht. 
Ganapati
of Ganesha is het hoofd van de afdeling waar wordt voorkomen dat goede daden worden gehinderd door moeilijkheden. 
Bhudevi
is de godin die belast is met de plantengroei.
Cultuurgewassen en geneeskrachtige planten worden gekoesterd door Chandra, de maan. 
Op deze wijze bestaat er voor elke groep van wezens waarin God zich manifesteert en uitdrukt een goddelijke autoriteit van lagere rang die de macht heeft gekregen daarop toezicht en beheer uit te oefenen. Men noemt deze goden. Er zijn ook goden die elk der menselijke zintuigen beheren, bewaken en leiden. 

Je vraagt misschien: God is èèn en ondeelbaar; waarom kan Hij niet zelf naar onze gebeden luisteren en ze verhoren? Deze vraag berust op een vergissing; daaruit blijkt dat het geloof verzwakt is. Natuurlijk is er slechts èèn God, maar voor een goed beheer van de kosmos moeten er nu eenmaal aparte werksferen zijn die bestuurd en geregeld dienen te worden. Deze staan onder toezicht van ondergeschikte goden. Een brief die je aan mij schrijft, maar adresseert aan een ander, bereikt alleen de geadresseerde! De brief kan dan niet aangeboden worden aan de persoon die je wilt benaderen. Je zult dus ook de godheid moeten aanspreken die zich bezighoudt met het vervullen of afwijzen van het verlangen dat je hebt gekoesterd. Die godheid zal zich dan in je probleem verdiepen en alle beschikbare maatregelen nemen om het op te lossen. 

Het is essentieel dat je bij jezelf onderzoekt welke kwalificaties je bezit wanneer je een gebed formuleert. Daaruit zal blijken of je gedachten en voornemens, je hoop en verlangens voortkomen uit een standvastig geloof of niet. Hoe kom je achter de waarheid? Met een goudstuk trekken mensen een lijn op een platte steen. Dan bekijken ze die streep en daaruit leiden zij de kwaliteit van het goud af. De test waaruit de kwaliteit van je geloof blijkt, is of je oprecht de aanwijzingen in praktijk brengt die God heeft gegeven. Je geloof moet tot uitdrukking komen in je overtuiging en in je daden; deze moeten tot in hun kern doordrongen zijn van heiligheid. Zij moeten zozeer vervuld zijn van liefde en mededogen dat zij Gods genade vanzelf zullen aantrekken. 

Het deel van de Vedische geschriften dat handelt over karma heeft tot doel werkzaamheden te stimuleren die worden voortgebracht door dit heilige geloof en vertrouwen. Deze werkzaamheden vormen de hoofdader voor de vooruitgang van de mens. Het is de ware adem van een gelukkig menselijk bestaan. Het is het voedsel dat als enige de honger van de mens kan stillen. Het is het levengevende water dat haar dorst kan lessen. De mens is even wezenlijk verbonden met activiteit of karma als met zijn behoefte om zijn eigen werkelijkheid te ontdekken en te realiseren. Daarom is het zijn allereerste plicht om voortdurend bezig te zijn met werkzaamheden die door de Veda's worden onderwezen of daarin worden goedgekeurd. 

Er zijn drie soorten activiteiten waarmee men God kan bereiken en zijn genade verdienen. 

* Ten eerste: activiteiten die niet worden ingegeven 
door persoonlijke begeerte; 

* ten tweede: activiteiten die voortkomen uit 
onzelfzuchtige liefde; 

* ten derde: gebeden die opwellen uit een zuiver hart. 
Dat zijn de dingen waaraan God aandacht schenkt; 
die bereiken Hem onmiddellijk. 

Alle andere dingen behoren tot de taak van goden die voor de juiste uitvoering zorgdragen. Daarom moeten gebeden zonder zelfzucht worden uitgesproken, vervuld zijn van liefde en vrij zijn van elke smet van gehechtheid aan de gave die uit het gebed kan voortkomen. 

Het woord shastra, dat zo dikwijls gebruikt wordt om de heilige geschriften aan te duiden, betekent 'hetgeen met gezag bevelen, opdrachten en aanwijzingen geeft'. De shastraís hoeven geen aanwijzingen te bevatten als: 'Kook het voedsel goed, voordat je het gaat eten; maak voordat je het zaad gaat zaaien, de aarde ervoor gereed.' Wie beveelt er en waar is het bevel te vinden dat een pasgeboren kalf zijn voedsel moet zoeken bij de uier van de moeder, waar het reeds wordt bewaard om zijn honger te stillen? Een geboorte gaat altijd gepaard met een voorziening in het levensonderhoud van het schepsel. 

Eigenlijk is eerst de voorziening gereed en vindt pas later de geboorte plaats van het individu dat onderhouden moet worden. Zijn voedsel en levensstandaard zijn afhankelijk van de verdiensten en fouten die hij in vorige levens heeft vergaard in zijn worsteling om zich deze twee te verwerven. Hij gebruikt zijn intelligentie om de hindernissen te overwinnen en de vaardigheden te ontwikkelen die nodig zijn om in deze strijd te slagen. Maar de werkelijk waardevolle richtlijnen voor de vooruitgang van de mens gaan zijn begrip en zelfs zijn bevattingsvermogen te boven. Niettemin worden de hoofdkenmerken van levenshouding en gedrag, opvattingen en aanleg in de Vedaís geschetst en in de shastraís duidelijk omlijnd. Activiteit volgens de vedische en shastrische regels is voor de mens even belangrijk op het spirituele niveau als op het wereldlijke. Geleerden moeten beseffen dat de bezigheden die in de geschriften worden aanbevolen, hier op aarde het belang van de mens het best dienen en dat zij hem vrede en harmonie schenken na dit leven. 

In de kunst van het zegenrijk arbeiden neemt het 'dienstbaar zijn aan de gehele mensheid' de belangrijkste plaats in. Natuurlijk ondergaat ieder die deze hulpvaardigheid nastreeft, ook zelf de gunstige invloed daarvan, omdat hij deel uitmaakt van de gemeenschap die hij dient; hij neemt deel aan dat grootse, gezamenlijke avontuur. Dit te weten en deze waarheid te beseffen, zijn tijdens deze dienende arbeid reeds drijfveren tot dienstbaarheid van de hoogste orde. 

In deze tijd horen we overal spreuken als: 

* 'dienen van de mens is dienen van God' 
('Manava Seva is Mâdhava Seva');

* 'de wereld dienen is de Heer der wereld dienen' 
('Loka Seva is Lokesha Seva'); 

* 'de mens dienen is de verheffer der mensheid - Krishna - dienen' 
('Jana Seva is Janardana Seva'); 

* 'het individuele Zelf dienen is God dienen' 
('Jiva Seva is Deva Seva'). [
*]

Zij benadrukken alle dat de dienst die men verleent aan de mens, een vorm van godsverering is. Dat is een ware en waardevolle gedachte. Veel mensen denken echter niet goed na over de wijze waarop dat dienen moet plaatsvinden. De oproep om de mensheid te dienen, vindt gehoor en men volgt deze gaarne op; maar hoe en waar die dienstbaarheid in daden moet worden omgezet, wordt niet goed nagegaan en beslist. Iedereen volgt zijn eigen neigingen en opwellingen. De krachtigste drijfveer daarin is de grootheidswaan, die gemaskeerd wordt als dienstvaardigheid. Het werk dat wordt verricht onder de vlag van dit 'dienen' is noch bevorderlijk voor onze wereldse welvaart, noch voor onze spirituele vooruitgang. Het resultaat is eerder destructief dan constructief. De èèn helpen, samenwerken met een tweede, meeleven met anderen die neerslachtig zijn, ziek zijn of verzonken in verdriet - al deze activiteiten moeten niet alleen in de enkeling vreugde en harmonie teweegbrengen, maar in de gehele wereld. 

Deze drang om te dienen, juist georganiseerd en in goede banen geleid, heeft eeuwenlang overheerst, zoals voorgeschreven door de wijze mensen die deze hebben ingesteld. Onze voorvaderen geloofden dat het werkelijk volgen van de dharmische voorschriften van rechtvaardigheid en recht door het individu, bijdroeg aan het welzijn van de wereld en kon gelden als dienstbaarheid. [Dharmo raksati raksitah: wie het dharma, de vervulling van de religieuze plicht redt, wordt erdoor gered] De grote, ronde en zware voetafdruk van de olifant kan het spoor van menig ander dier overdekken en zelfs uitwissen. Zo kan ook het voetspoor van dharma zowel dienstbaarheid aan de eigen gemeenschap als aan de gehele mensheid inhouden; dat geloofden de oude wijzen. 

Hooggestemde idealen worden ingegeven door dharma. Onze voorouders dronken deze in gelijk met de melk uit de moederborst. Daarom brachten zij dharma op zuivere, prijzenswaardige wijze in praktijk en daaruit kwam het hoogste goed voort. In de dagen van weleer geloofde men dat het voedsel schenken aan de armen tijdens feesten, onderdak verschaffen aan de daklozen, bouwen van tempels, aanleggen van waterreservoirs, graven van waterputten, alle bevorderlijk waren voor het geluk van de mens. De goedwillende mensen die dergelijke idealen voorstonden, werden opgespoord en bijeengebracht, gesteund en beschermd. Hele dorpen werden voor hen gereserveerd en voor hun levensonderhoud kregen zij bouwland toegewezen. Het licht dat deze volksleiders en gidsen verspreidden, was als koele, troostende manestralen en zij schijnen tot op deze dag. Zulke mensen gaven een onwankelbaar voorbeeld van liefde, mededogen en wijsheid in het dienen van de mensheid.

20. Het Voornaamste Doel - De eerste stap die elk mens moet zetten wanneer hij vrede en veiligheid voor de mensheid wil helpen waarborgen, is het volgen van de gedragsregels die in zijn eigen godsdienst voor hem zijn vastgelegd. Wanneer men zijn eigen geloof en de voornaamste principes daarvan maatgevend acht, bewijst men zichzelf de beste dienst en zal men ook anderen goed kunnen dienen. In dit verband betekent dharma: handelen naar de tradities van de plaatselijke cultuur. In elk aspect van het dharma van ons land (Bharat) ligt het ideaal van wereldvrede en welvaart besloten. 

'Laten we nu het handelen onderzoeken' ('athato karma jijnasah'). Zo begint de diepgaande intellectuele verhandeling over het mysterie van karma. Deze strekt zich in onze geschriften uit over vele gebieden. Het is bijvoorbeeld een goede vorm van karma om geld en goederen weg te geven uit liefdadigheid of als een geschenk. Wees je er echter van bewust dat egoïsme deze juiste handeling onzuiver kan maken. Er staat geschreven dat rijkelijk liefdadigheid bedrijven in dit leven, zeker geluk zal betekenen in een volgend leven; het overdenken van dit voordeel voor henzelf zou mensen wellicht kunnen bewegen tot het verrichten van goed karma. Hoewel veel mensen geen oog hebben voor de toekomst, kunnen we toch stellen dat de meeste liefdadigheid voortkomt uit egoïstische motieven. Dat feit is maar al te duidelijk. 

Mensen zijn er trots op dat zij anderen hebben geholpen. Zij willen graag worden geprezen als weldoener of goede gever. Uit deze houding blijkt hun onwetendheid (ajnana). Deze ontstaat uit mâyâ - het zich niet bewust zijn van de werkelijkheid. In de Vedaís en de Shastraís benadrukken de rishi's, waarbij geboden en verboden nauwkeurig worden uitgewerkt, dat geweldloosheid, mededogen, dienstbaarheid aan de samenleving, liefdadigheid enzovoort, de deugden zijn die de mens zich eigen moet maken. De heilige Vidyaranya noemde deze als de essentie van de Indiase filosofie. 

Wijsheid is de kostbare godendrank die men vergaart uit alle bronnen van kennis en uit alle middelen die de mens daarvoor ten dienste staan. Het is de zoete, levenskracht gevende boter die men karnt en bijeenbrengt uit de Shastra's. Men kan wijsheid niet definiëren als het vermogen om te onderscheiden en bijvoorbeeld te verklaren dat dit plat is en dat rond; dat dit een heuvel is en dat een huis, en dat dit een doorn is. Dat spreekt allemaal vanzelf. Het is echter niet meer dan kennis. Vervolgens hebben we de zogenaamde goede kennis (sujnana) die de mens in staat stelt juist van onjuist en goed van kwaad te onderscheiden. Deze leert hem ontdekken: 'Met deze activiteit word ik een beter mens en ook anderen worden er beter van.' Zowel jnana als sujnana beperken zich tot het menselijk verstand. Er is een hoger niveau, vijnana, dat men bereikt wanneer het hart wordt hervormd door waarheidslievendheid, geweldloosheid en mededogen. Zo'n persoon kan zichzelf begrijpen, zijn verwantschap met de kosmos en met de schepper van de kosmos. Hij leeft naar dat inzicht, niet gehinderd door twijfel of disharmonie. Onwetendheid (ajnana) kweekt smart; het hogere weten (vijnana) schenkt vreugde. Wanneer je twijfelt of een bepaalde ervaring vijnana is, onderzoek dan of deze van materiële of van spirituele aard is door de kritische vraag te stellen: 'Geeft deze ervaring mij onvermengde, zuivere vreugde?' en dan te beslissen. De maatstaf voor deze hogere kennis is dharma. Hoe meer men handelt volgens dharma, hoe meer men geworteld raakt in vijnana

Handelingen die verricht worden vanuit deze spirituele visie, worden weerspiegeld in de vrede en de welvaart van een volk. Het afnemen van dharma brengt het verdwijnen van vijnana aan het licht. Men onderscheidt de verschillende tijdperken op basis van de trouw die wordt bewezen aan dharma of de weerzin tegen dharma. Wanneer rechtschapenheid, rechtvaardigheid en harmonie hun invloed volledig kunnen laten gelden, zegt men dat dharma met vaste stap, op vier benen, zich veilig door het land kan bewegen. Het tijdperk waarin men dit kan waarnemen, noemt men ook wel Krita-yuga. Wanneer rechtvaardigheid en harmonie steeds meer aan kracht inboeten, krijgen mensen de indruk dat dharma op drie benen moet hinken! Het tijdperk dat te lijden heeft van dit euvel noemt men Treta-yuga. Wanneer recht en harmonie driekwart van de kracht hebben verloren die zij in de Kritayuga bezaten, moet dharma op twee benen strompelen. Dat is Dvapara-yuga. Wanneer men tenslotte voor deze twee geen enkel respect meer toont en zij grotendeels verdwenen zijn, staat dharma als het ware op èèn been. Dat, zeggen de geschriften, is Kali-yuga

De wijsheid die de bewoners van India bezitten, wordt gevoed door dharma. Hoewel de Indiase filosofie beweert dat de objectieve wereld in feite onecht is en hoewel zij leert dat ons bezigzijn met het leven en al zijn problemen een denkbeeldig avontuur is dat onze hoogste werkelijkheid niet kan aantasten, adviseren de shastraís, de bron van deze denkwijze, ons niet om dharma terzijde te schuiven. Want voor het begrijpen van de hoogste waarheid, is dharma onmisbaar. De vier traditionele levensdoelen voor de mens (purushartha's): rechtschapenheid (dharma), rijkdom (artha), verlangen, lust (kâma) en bevrijding (moksha), zijn vastgesteld om te zorgen voor hen die leven in het geloof dat de objectieve wereld echt is. 

Men ziet dat zelfs bij deze vier levensdoelen, dharma de eerste en voornaamste plaats inneemt. De toestand die men geschonken krijgt wanneer de eerste drie zijn verwezenlijkt, is moksha, de bevrijding, die als laatste wordt genoemd. Alleen de mens die in zijn streven naar rijkdom en naar het vervullen van zijn verlangens het pad volgt dat door dharma wordt gewezen, kan de overwinning behalen. In die richting ligt de bevrijding die hem de hoogste gelukzaligheid schenkt. 

Toch blijven de levensdoelen dharma en moksha buiten het gezichtsveld van dit persoonlijke, beperkte zelf (jivi) en wekken geen belangstelling, omdat deze verstrikt zit in het net van verlangen (kâma). Steeds weer laat het zich met groot genoegen wegzinken in en meedrijven op de golven van stoffelijke genoegens (artha en kâma). Voor mensen die zo zijn ingesteld, is daaraan niets vreemds. 

Zoeken naar voedsel, vermijden van angst en genieten van luieren en slaap - dat zijn de dingen waar mens en dier zich beide gretig en in gelijke mate aan overgeven. Het zoeken naar bevrijding en het inachtnemen van dharma zijn de dingen die de mens opheffen naar een bestaan dat verheven is boven het dierlijke niveau. Wanneer het vurige verlangen in die richting bij hem ontbreekt, kan hij niet beweren werkelijk mens te zijn. 

India wordt zowel door de eigen bewoners als door de bewoners van andere landen bejubeld, omdat dit land het ideaal van de hoogste wijsheid (vijnana) hooghoudt. Hier bestaat het vaste geloof dat God woont in elk land. Hier spant men zich ook voortdurend in om alles wat dharma is, te scheiden van dat wat geen dharma is. Er wordt waarde gehecht aan gerechtigheid en rechtschapenheid. Medelijden met alles wat leeft en geweldloosheid gelden eveneens als richtlijnen die de levenshouding bepalen. Men poogt waarheid te scheiden van onwaarheid. Tempels mogen zich verheugen in algemene belangstelling en er gaat nog steeds grote spirituele kracht vanuit. In andere landen staan veel godshuizen, zoals kerken en moskeeën door de mens gebouwd; deze zijn echter niet zo eerbiedwaardig oud en niet zo lang en zo volkomen doordrongen van Goddelijkheid. 

'Alle godsdiensten zijn èèn', verkondigt dit India aan de wereld. De ledematen verschillen wellicht in aard en aantal; de boodschap die zij ieder willen overbrengen, is echter dezelfde. Dat is India's grote ontdekking en dat roept het de mensheid toe. 

Als mensen hun gebeden tot God willen richten, gebruikt de èèn daarvoor als symbool een steen; een tweede heeft een stuk metaal; een derde maakt gebruik van hout; maar zij allen hechten grote waarde aan het gebed en allen geloven in de weldadige uitwerking. De èèn wendt zich tijdens het gebed naar het oosten; de ander beschouwt juist het westen als echt heilig, maar het gebed van beiden heeft betrekking op dezelfde noden en gebreken. Tot die gevolgtrekking zijn de wijzen en filosofen van India (Bharat) gekomen. Elk geloof heeft zijn eigen heilige geschriften en doctrines. Maar schenk ook eens aandacht aan hun speciale kenmerken. God wordt door de enkeling dikwijls zo intiem ervaren als deel van hemzelf, dat hij God aanspreekt als een bepaalde persoon en zegt: 'Kunt U dit niet voor mij doen?' of: 'Heeft U niet de macht mij te beschermen?' of: 'Bent U hardhorend geworden?' Deze benadering is typerend voor Indiërs. 

Bij alles wat iemand voelt of denkt, maakt hij zichzelf tot belichaming van die bepaalde gevoelens en gedachten. Wanneer hij volkomen verzonken is in de waarheid dat hijzelf god is, kan hij goddelijk worden. Is hij daarentegen volkomen verzonken in de onwaarheid dat hij de koning is van zijn land, dan wordt hij voor gek versleten of veroordeeld als verrader. Hij kan zelfs wegens hoogverraad worden onthoofd. God zal je niet als krankzinnig of ongehoorzaam behandelen. Elk schepsel is goddelijk; dat is het eindoordeel van de wijsheid van Bharat. 

Logische beredenering en intellectueel onderzoek kunnen ons slechts verslag doen van een deel van de waarheid. Alles wat geschapen is, doorloopt vele stadia en kan vanuit vele gezichtshoeken worden beschouwd. Het verstand kan alleen vanuit een bepaald standpunt waarnemen, en het ziet slechts een zijnstoestand. Maar het intellect dat het proces van zuivering en aanscherping op de manier van de Veda's heeft ondergaan, kan ons helpen een beeld te krijgen van de volle waarheid omtrent de stoffelijke wereld. De meeste andere geloofsovertuigingen steunen op grondbeginselen die men langs verstandelijke weg heeft bereikt. Deze zijn niet onderworpen aan de disciplines die door de Vedaís worden onderwezen. De inwoners van Bharat bezitten de Shastra's, die hun licht ver voorbij de grenzen van het wereldlijke en tijdelijke laten schijnen. 

Het universum is de macrokosmos; het individu is de microkosmos; het eerste is brahmanda, het tweede is pindanda (het individu is hier de microkosmische eivorm, de oertoestand van het universum waaruit alles zich ontwikkeld heeft.)  Maar de waarheid, die de basis vormt van beide, is een en dezelfde. Dat Ene is onafhankelijk van en niet verbonden met enig ander feit of ding. Wanneer Dat zo wordt ervaren, heet het Brahman, het hoogste goddelijke principe. Wanneer het ons bewustzijn binnentreedt als universum, noemt men het Parabrahman. De grondwaarheid van het universum is het Âtmâ. De grondwaarheid van het individu is eveneens het Âtmâ. Alle dingen die ogenschijnlijk verschillen van het Âtmâ, behoren tot het rijk der illusie (mithya). Deze illusie doet zich voor als echt; maar na onderzoek weten wij dat zij onecht is. Dit universum, alsmede zijn zogenaamde basis, bestaat slechts uit verschijningsvormen, voortgebracht door onwetendheid (mâyâ). De macht die ons wil laten geloven dat de geschapen kosmos werkelijkheid is, is eveneens een voortbrengsel van het Âtmâ. Wanneer deze kracht in werking is getreden en het Âtmâ daarmee wordt omhuld, wordt zij aangeduid als Paramatma

Het Âtmâ is Satchidananda of Sat-Chit-Ananda (eeuwigheid, bewustzijn en gelukzaligheid), dat een onafscheidelijke eenheid vormt. Mâyâ is ook samengesteld uit drie elementen: de drie guna's, de drie basiseigenschappen van de natuur: traagheid, inertie (tamasisch); onrust en beweeglijkheid (rajasisch); harmonie (sattvisch). Zij drukken zich uit in de kracht van het verlangen (ichha shakti), de daadkracht (kriya shakti) en de kracht van de wijsheid (jnana shakti). - De kwaliteit tamas schept de waan der verscheidenheid en houdt de Ene en Enige die eraan ten grondslag ligt voor ons verborgen. De kwaliteit rajas gaat op zoek naar de waarheid en naar de vreugde der wijsheid. De kwaliteit die sattva heet, is als een heldere spiegel; zij geeft een juist beeld van de dingen en van de gebeurtenissen die zich ervoor afspelen. [zie ook BG, hfdstk 18]. Deze weerspiegelt Parabrahman, het hoogste Zelf en openbaart ons God (Ishvara). Aldus geopenbaard, wordt Hij het universum (jagat), geschapen door Zijn wil. De weerspiegelde Ishvara bezit niet het vermogen van de illusie (mâyâ). Zoals het heldere water van het meer schuim en luchtbellen heeft aan het oppervlak, zo schijnt de essentie van het Âtmâ aangetast te zijn door het misleidende uiterlijk van mâyâ en het universum (jagat) dat zij heeft voortgebracht in al haar verscheidenheid aan namen en vormen. Wanneer de drie kwaliteiten van mâyâ in balans zijn en in een staat van onverstoorbaar evenwicht, noemt men het universum niet-manifest (a-vyakta). Dit heet dan de zaadvormige toestand, omdat alle latere variaties erin verborgen liggen en in potentie reeds aanwezig zijn. Wanneer tamas en rajas hun invloed gaan uitoefenen, komt het scheppingsproces op gang en ontstaat de kosmos. Zij sporen alles wat leeft aan tot activiteit. De macht der illusie wordt bepaald door deze drie eigenschappen zodra èèn der drie zich wil uitdrukken en de andere beïnvloedt. Wanneer sattva overheerst, noemt men het âtmâ-mâyâ; wanneer rajas de boventoon voert, wordt het onwetendheid (avidya) en wanneer tamas regeert, wordt het traagheid (tamas). Wanneer het Âtmâ wordt weerspiegeld in sattvische vorm, ontstaat het beeld van Ishvara; weerkaatst in het licht van rajas, wordt het een individueel wezen (jiva); weergegeven in de sfeer van tamas, wordt het materie. De vorm (upadhi) veroorzaakt het verschil tussen God (Ishvara), schepsel (jiva) en materie (dravya). Zonder vorm of omhulsel is alles Âtmâ. Aangezien het universum bestaat uit God, schepsel en materie, kan het naar waarheid worden omschreven als een samenstelling uit deze drie hoedanigheden. Het universum is tot aanzijn gebracht om het hoogste belang te dienen van levende schepselen en van de mens die van deze de intelligentste is. Wanneer wij stellen dat het Âtmâ wordt weerspiegeld in de sattvische, rajasische en tamasische hoedanigheden, moeten we met nadruk wijzen op een speciaal punt: de spiegel die de voorwaarden schept voor het vormen van het beeld, heeft slechts een beperkte capaciteit. Hij kan uitsluitend voorwerpen weergeven die ertegenover staan. Wanneer echter het spiegeloppervlak hol is of bol, of wanneer het gladde oppervlak overdekt is door vuil, zal het beeld worden vervormd of aan helderheid verliezen. Op het voorwerp heeft dat echter geen enkele invloed; alleen het beeld wordt verdraaid of misvormd. Maar het voorwerp zelf wordt doorgaans wel negatief beoordeeld op grond van zijn spiegelbeeld. 

Ook het beeld van Brahman lijkt door illusie (mâyâ) en onwetendheid (ajnana) vervormd te zijn; deze vervorming, die een aspect is dat van buitenaf is geprojecteerd, wordt ten onrechte gezien als een eigenschap van Brahman zelf! Het beeld van Parameshvara - de hoogste God - is ook een reflectie in de spiegel van mâyâ. Zoals melk verandert in kaasstof, zo is Brahman veranderd in het universum (jagat). Deze transformatie is het werk van mâyâ; Brahman is de meester van mâyâ en niet haar ondergeschikte. Dit goddelijke principe laat de kracht van mâyâ vrijkomen en geeft er richting aan. Daarom kent men de verpersoonlijking van Brahman, Parameshvara, als almachtig en alwetend. Het schepsel (jiva), God (Ishvara) en de elementen of materie (bhuta) dragen alle drie, ieder op eigen wijze, bij aan de ontwikkeling van het individu. Ishvara, de Heer, is de vervulling van alle verlangens; alle voorwerpen van vreugde in het universum zijn voortgebracht door Zijn wil; Hijzelf heeft daarom geen enkel verlangen. 

Hij heeft het universum niet te voorschijn gebracht om te voldoen aan een verlangen van Hemzelf of omdat Hij de behoefte voelde om een leegte te vullen, maar uitsluitend voor het welzijn van alles wat leeft. Heer Krishna zegt: 'Er is, o zoon van de aarde, in de drie werelden geen plicht die mij bindt'. [Bhagavad Gîtâ 3:22]. 

na me pârthasti kartavyam 
trisu lokesu kincana 
nanavâptam avâptavyam 
varta eva ca karmani 

Voor Mij is er geen verplichting dienst te leveren in de drie werelden [hemel, hel en vagevuur], niettemin, inderdaad zonder eisen te stellen of verlangens iets te vergaren, ben Ik ook bij allerlei aktiviteiten betrokken.

Scheppen, openbaren en uitstralen behoren tot Zijn ware wezen. Hij wordt daarom dikwijls beschreven als 'genietend van het spel' (lila vinodin). Het is Zijn wilskracht die alle wezens vult met bewustzijn en hen helpt wakker en aktief te zijn. Hij verleent aan ieder wezen de gevolgen van gedachte, woord en daad en wordt daarom aangeduid als 'karma phala pradataí - 'Hij die ons de vruchten van onze daden schenkt'. Zonder tussenkomst van de Heer hebben activiteiten geen gevolgen. Men kan er dan nooit zeker van zijn dat een bepaalde handeling een concreet resultaat zal opleveren. Bovendien vertellen de wijzen ons dat activiteit (karma) vluchtig van aard is. Nadat de gedachte is opgekomen, wordt de handeling verricht. Uit de handeling komt een vrucht voort. Men kan onmogelijk voorspellen wanneer wij het resultaat zullen oogsten en hoe het zal uitvallen. Vandaar dat wij moeten toegeven dat alles afhangt van Gods bevel. Alles wat ons beperkte verstand niet kan begrijpen, zullen wij moeten toeschrijven aan Zijn wil. 

Hoeveel tussentijd er ook zal verlopen, hoeveel incarnaties er ook zullen voorbijgaan, de mens kan niet ontkomen aan het lijden dat het gevolg is van zijn handelen. Het is ook niet te doen om te gaan speuren naar tijd of oorsprong van dat handelen. Daarvoor zou men moeten teruggaan naar het begin der tijden. Men kan er niet achter komen wat het begin is van de Heer, van het universum, van het levende schepsel, van activiteit en van onwetendheid. Zij zijn alle zonder begin. Heer Krishna verklaart in de Bhagavad Gîtâ 4:17: 

karmano hy api boddhavyam
boddhavyam ca vikarmanah
akarmanas ca boddhavyam
gahanâ karmano gatih

Werken in het verlangen naar de vruchten [karma], ongewenste arbeid [vikarma] en werk als offer [akarma] moet ieder voor zich op intelligente wijze worden beschouwd daar het moeilijk is te begrijpen wat het doel van karma is.

'Het ontwikkelen van activiteit is ongrijpbaar subtiel en moeilijk te achterhalen' Een persoon kan met de gevolgen worden geconfronteerd zelfs nadat er vele levens verstreken zijn. De Heer is de eeuwige getuige, de oppermacht die heerst over elke handeling. Wanneer men het vanuit dat standpunt beschouwt, moet men beseffen en vaststellen dat de Heer en Zijn schepselen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Waar geen levende wezens zijn, kan ook geen Heer zijn. Hoe kan het woord 'vader' zinvol zijn wanneer er geen kinderen zijn? Dus kan men zeggen dat de Heer het universum heeft doen ontstaan om levende wezens de ruimte te verschaffen voor het ontplooien van activiteiten en om hun de gevolgen te schenken van die activiteiten. De vijf elementen dienen voor datzelfde doel. Ook zij helpen een lichaam als voertuig voor het leven te vormen dat overeenstemt met de hoeveelheid en de kwaliteit van die gevolgen. 

Er zijn ook gebieden (loka's)  waar wezens in het hiernamaals moeten verblijven die grote verdiensten hebben verworven of vreselijke zonden hebben begaan. De voor ons zichtbare gebieden en lichamen hebben daar geen relatie mee. De oorsprong van het leven en van het individu komen beide overeen. Beide tonen aan dat zij door afwezigheid van bewustzijn omtrent de waarheid of onwetendheid (avidya) zijn voortgekomen. Die onwetendheid is weer te wijten aan de slavernij van de drie hoofdkenmerken (gunaís). Het individu wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van de rajoguna, de actieve, arbeidslustige en hartstochtelijke natuur, hoewel de andere twee eigenschappen in aanleg ook in zijn aard aanwezig zijn. De schepping (jagat) zelf ontstaat wanneer de waarheid zich zelf verhult in onwetendheid (avidya) of illusie. Deze eigenschappen hebben zich op datzelfde moment gemanifesteerd en individuen gingen zich van elkaar onderscheiden door de overheersende rol die een of twee van deze drie hoofdkenmerken ging spelen. Zo werd het eindresultaat bepaald van het karma dat in opeenvolgende levens werd uitgewerkt. 

- Wanneer het individu is begiftigd met een overwegend harmonieus of sattvisch karakter, wordt hij een bhagavata, een persoon die geïnspireerd wordt door toewijding aan God, die zich vooral bezighoudt met aanbidding en het prijzen van Gods glorie. 

- Het overwicht van rajasische trekken maakt van hem een sterk, intelligent mens, die tevreden is mens te zijn, zonder te streven naar een hoger, goddelijk niveau. 

- Wanneer hij wordt beheerst door de tamasische kwaliteit, raakt hij net zo gebonden aan zijn lichaam met al zijn behoeften, zoals dieren dat zijn. 

Omdat het levende schepsel (jivi) een intellect heeft dat gevangen zit in het warnet der illusie, verbeeldt het zich dat het gevolgen teweegbrengt en dus ook gebonden is aan een andere oorzaak. Dit onbewust zijn van de waarheid moet door de kennis van het Âtmâ (âtmâvidya) worden overwonnen. Door deze kennis wordt hij tot deze strijd aangezet en is succes verzekerd. Het onderscheid tussen mens en kosmos, tussen subject en object, waarin hij nu nog gelooft, zal erdoor worden vernietigd. Om de mens te helpen in deze heldhaftige tweestrijd en hem bewust te maken van de waarheid, schrijven de Veda's bepaalde wenselijke activiteiten voor (karma's) in de zogeheten Karmakanda, het deel van de Veda's waarin rituelen en offerceremoniën worden beschreven. Zolang men nog gevangen zit in onwetendheid (avidya), moet men begrippen eerbiedigen als mens en kosmos, hogere en lagere werelden, rechtschapen en onrechtschapen gedrag, arbeid, toewijding en wijsheid, en behoort men zijn leven daarop in te stellen. Zolang men nog verankerd is in de opvatting dat de verscheidenheid die zich in het universum aan ons voordoet, echt is, moet men handelen binnen de grenzen die door een persoonlijke God (Ishvara) zijn gesteld. 

Het universum is eigenlijk niets anders dan het beeld dat elk schepsel zich ervan gemaakt heeft. Het hoogste goddelijke principe blijft dus moeilijk te vatten, tenzij men de geest en zijn gedachtenprocessen gaat ontrafelen. Mensen die de ware aard van het uitspansel niet hebben begrepen, beschouwen het als een koepel van rook en stof. Zo wordt ook het Âtmâ, doordat men zich niet van de werkelijkheid bewust is, onjuist voorgesteld als omsloten en belichaamd door het intellect (buddhi). Iets dat activiteiten ontplooit en geniet van de resultaten, iets dat vastzit aan de tweeledige keten van vreugde en verdriet, dat zich ingelaten heeft met geluk en ellende, en ook met gebondenheid en bevrijding. Gezien vanuit de wereld van verandering (vyavahara) zal de hogere waarheid natuurlijk apart schijnen te staan, hoewel deze twee onlosmakelijk wederzijds verbonden zijn. 

De ruimte vormt èèn geheel, maar omdat zij in veelsoortige vormen gevat is, schijnt zij omsloten te worden door de woning, de pot, het gebouw en het tentdoek. In deze opdeling schuilt echter geen waarheid. De ongedeelde ruimte is aanwezig in al deze inhoudsmaten, huizen, meren, heuvels. Dat zijn gedaanten en vormen die ieder afzonderlijk een naam kregen toebedacht, die zich verschillend gedragen en hun eigen gebruiksmogelijkheden hebben. Zo hebben individuen (jiva's) ook aparte namen en vormen, ieder met persoonlijke eigenaardigheden, gedrag en gebruiksmogelijkheden; maar zoals de draad van een kralensnoer dwars door elke kraal gaat en alle bijeenhoudt, zo is het bovenbewustzijn in alle individuen Eèn

Dat is het Âtmâ, dat door onwetendheid ten onrechte voor het 'ik' wordt aangezien. Zolang de mensheid zich deze waarheid niet heeft eigen gemaakt, kan zij zichzelf niet verlossen uit de greep van veelvormigheid en verandering. Die werkelijkheid wordt aan ons overgebracht door de geschriften en zij sporen ons aan om deze te verwezenlijken. Wat zal je, als je het eenmaal kent, alles doen kennen? De geschriften verklaren dat je alles zult kennen als je het Âtmâ kent. De schepping (jagat) is slechts betrekkelijk echt; gedeeltelijk is zij onecht. Kennis hiervan levert niets op en is nutteloos en onnodig; het is onaanvaardbaar daarin het doel van het leven te zien. 

Wanneer je het atmische principe probeert te bereiken, besteed je je leven op de beste wijze en worden al je inspanningen op het juiste doel gericht. De shruti waarschuwt de mens dat al het andere ijdel streven is. In de teksten van de shruti's en aanverwante heilige boeken zoals de smritiís, itihasaís en de purâna's wordt ons nergens verteld hoe het heelal werd geschapen of hoe wij de oorsprong en de ontwikkelingsgang daarvan moeten bestuderen en leren begrijpen. Zij zeggen evenmin dat het ontbreken van die kennis rampzalig is. Zij beweren zelfs dat het een onmogelijke opgave is daarachter te komen. 

'Waarom zou je piekeren over hoe de kosmos werd geboren en wanneer hij zal sterven? Maak je liever zorgen om jezelf'. Dat is de les die in de geschriften nadrukkelijk wordt gegeven. 'Ken uzelf'. Als je eenmaal jezelf kent, worden alle andere zaken vanzelf duidelijk. Jij bent een microkosmos (pindanda) in de macrokosmos (brahmanda). Zoals het kennen van een enkele aarden pot voldoende is om alles te weten over alle andere aarden potten, zo zul je ook al het andere kennen wanneer je jezelf kent. 

Om een kind zover te krijgen dat het niet meer huilt en weer blij wordt, vertelt de oppas het een sprookje dat het graag wil horen. Haar enige doel is het kind te kalmeren. Het verhaal is slechts een middel dat op intellectueel niveau is ontstaan. Op gelijke wijze moet de Jivi onvermijdelijk gaan zoeken naar de oorsprong van het universum waarmee hij in aanraking komt, omdat hij gefascineerd is door de tijdloze aantrekkingskracht van mâyâ en gevangen zit in de neigingen die hij gedurende vele voorbije levens heeft aangekweekt. De shruti beantwoordt zulke vragen in termen die tijdelijk uitkomst bieden. Immers, de vraag: Hoe is het heelal geschapen? is van hetzelfde niveau als de vraag: Hoe wordt een droom gecreëerd? Een droom komt voort uit de slaap (nidra). De oorsprong van het universum ligt in de illusie (mâyâ). Zoals er in de droom geen regel of wetmatigheid heerst, zo is ook het universum boordevol geheimen en mâyâ. Er is slechts de Ene, en niet twee, zoals je vaak in de droom ervaart. Zo luidt ook de stelling van de advaita - de leer van het non-dualisme. In even belangrijke mate als door de vraag over de oorsprong van het heelal, wordt de mensheid beziggehouden door de vraag: Hoe is deze onwetendheid ontstaan? Het antwoord is reeds gegeven aan Sírî Râmacandra door zijn wijze leermeester Vasishtha. 'Râma!', zei hij, 'in plaats van dat ik jullie verstrikt laat raken in de vraag hoe de onwetendheid bij de mens ingang heeft gevonden, zou ik je willen aansporen al je energie te gebruiken om je eruit te bevrijden.' 

Deze les is niet alleen aan Râma gegeven, maar aan de gehele mensheid. Het is een gedachte die tot steun is aan allen die de waarheid achter de materiële wereld nog niet volledig hebben beseft. Onwetendheid (ajnana) is de naam die wordt gegeven aan het negeren van de eigen innerlijke ervaring, namelijk dat het universum een verschijnsel is dat blootstaat aan voortdurende verandering. 

Waarom maken we ons dan zorgen over deze vraag? Wees er liever van overtuigd dat je onwetend bent. Vecht niet langer om je te ontdoen van de gehechtheid aan deze veranderende wereld met zijn kringloop van geboorte en dood. Ook de vraag of deze onwetendheid deel uitmaakt van Brahman of van het individu, is niet meer dan weer een blijk van onwetendheid. Het is beslist van wezenlijker belang dat je je concentreert op de middelen waarmee de onwetendheid uit de weg kan worden geruimd. Zij zal zeer zeker moeten bezwijken voor de hoogste wijsheid (jnana). Wijsheid is licht; onwetendheid is duisternis. De duisternis kan zich slechts handhaven totdat het licht gaat schijnen.

21. Onderzoek van het Innerlijk - 'Dit alles zal verdwijnen en haar individualiteit verliezen wanneer de hoogste wijsheid (jnana) gaat dagen', zei de wijze Vasishtha tot Râma. 'Râma', adviseerde hij, 'Je zult moeten begrijpen hoe dit gebrek aan kennis steeds groter is geworden en met welke middelen het kan worden vernietigd.' 

In deze goede raad ligt een mysterie verborgen. Men is er gedurende eeuwen van spiritueel speuren niet in geslaagd een antwoord te vinden op de vragen: 'Waaruit is de kosmos ontstaan? Hoe is hij te voorschijn gekomen?' Had hij een persoonlijke oorzaak gehad, dan zou veel onderzoek succes kunnen hebben gehad. Maar de kosmos (jagat) is geen voorwerp. De vragen: 'Hoe heeft de kosmos gestalte gekregen?' en: 'Waar ligt de oorsprong?' gaan volkomen gelijk op met de vragen: 'Hoe is de 'slang' ontstaan uit het 'touw' ' en: 'Waarom is ons daardoor zoveel 'angst' aangejaagd?' Er bestond alleen een touw. In de schemering is daarop het beeld van de slang geprojecteerd door het gebrek aan inzicht van de toeschouwer, dat wil zeggen vanwege de illusie die het verstand had geschapen. Met andere woorden: onwetendheid is de basis van het misverstand

Brahman is het 'touw'; jagat is de 'slang', die door het verstand - getroffen door illusie - erop is geprojecteerd.  Wij kennen Brahman als jagat, wij zien de schepping aan voor de hoogste God. Zolang de illusie heerst, blijven wij het èèn verwarren met het ander. Daarom kunnen we maar beter tot de conclusie komen dat de stoffelijke wereld (jagat) een illusie is, ontstaan in ons eigen intellect (buddhi) en te voorschijn gebracht door datzelfde gebrekkige vermogen. Iets dat geboren is uit een dergelijke illusie en alleen erkend wordt door een gebrekkig intellect, kan nooit echt zijn. Wanneer deze begoocheling verdwijnt, wanneer de twijfel verdwijnt, verdwijnt eveneens de stoffelijke wereld (jagat) die erdoor is ontstaan. 

'Aham Ajnah' - 'ik weet niets'. Ieder mens zal dat eens tegenover zichzelf moeten toegeven. 'Dit alles is Brahman' is de conclusie die ons in alle heilige teksten en geschriften wordt voorgehouden. Wanneer het individu dit feit terzijde schuift en toch beweert dat hij 'ik' is, verklaart hij daarmee dat hij slechts een onwetende (ajnani) is. 

Je kunt eraan twijfelen of het ooit mogelijk zal zijn jezelf te vergeten en te gaan geloven dat je iets anders bent. Wij hebben reeds gezien dat het aanvaarden van mithya - de waarheid die besmet is door onwaarheid - het bewijs is van iemands onwetendheid. Tijdens de schemering wordt de leugen opgelegd aan de waarheid. Men vormt zich een beeld van een slang op de plaats waar alleen een touw op de weg ligt. Die illusie beïnvloedt het bewustzijn en vervormt het intellect (buddhi), zodat beide hun ware aard vergeten die ananda is, de hoogste verrukking. Zij nemen de beperkingen op zich van een afzonderlijk bestaan en noemen zich individu (jiva). Zij zijn de blijde overtuiging toegedaan dat het geluk zich buiten hen bevindt. Daarom laten zij zich volledig verstrikken in die beweeglijke, veranderlijke, rusteloze buitenwereld (samsar). Zij dragen gelaten de bijelkaarhorende slagen van voor- en tegenspoed. Aan zulke mensen wordt door de shruti, door de Vedaís en andere heilige teksten geleerd om door consequent volgehouden inspanning hun leven te transformeren en het Atma te leren kennen en te verwerkelijken. 

De voorvechters van de advaita-filosofie zijn niet bezig te bewijzen dat er zoiets is als onwetendheid (ajnana). Ik ben niet gelukkig; ik voel geen vreugde. Ik wil dit. Ik moet dat verdienen. Dat zijn de verlangens waaruit de individuele mens is opgebouwd. Deze houding vormt de kern van onwetendheid. Wil je je daarom bewust inspannen voor het verwijderen van deze onwetendheid die je afscheidt van anderen en je onbekwaam maakt, dan moeten zulke opvattingen volledig worden omgevormd. De overtuiging: 'Ik ben de belichaming van het geluk, ik ben de Ene die alle begeerte heeft vervuld' moet steeds meer toenemen. Iemand met de eerder genoemde geesteshouding heeft het inzicht dat zich beperkt tot het individu (jivatva-buddhi); een persoon met de laatstgenoemde kennis heeft universele wijsheid (jnana). In zijn wanhoop verwenst de mens zichzelf omdat hij de last draagt van niet-bestaande problemen. In zijn verwarring daarover veroorzaakt hij veel lawaai en onrust en is hulpeloos vastgebonden aan het wiel van geboorte en dood. De teksten van de advaita-filosofie zijn ontstaan om de mens te waarschuwen tegen deze onwetendheid en om de hogere wijsheid in hem wakker te maken die hem kan sparen voor ellende en kwaad. Wij verkeren eigenlijk in onwetendheid, zolang we het gevoel hebben gebonden te zijn. In feite zijn wij echter niet geschapen, zijn wij niet beperkt of in slavernij. Eigenlijk bestaat de onwetendheid uit de volle overtuiging die heeft postgevat, namelijk: 'Er bestaat een universum dat mij omvat, samen met andere gelijkgestemde gelukzoekers. Tijdens mijn zoektocht zijn vreugde en smart mijn deel en word ik geconfronteerd met geboorte en dood'. Dit is de fundamentele onwetendheid.

'Wij worden wat onze gedachten zijn'. Deze gedachten over de geldigheid van de stoffelijke wereld en de waarde van alle vreugde die we eraan kunnen ontlenen, ook al komen zij voort uit onwetendheid, geven van binnenuit vorm aan onze persoonlijkheid. De oorzaak van het gevangenzitten in deze dwangbuis ligt bij het ontbreken van vier vereisten: 
1. concentratie op spirituele vooruitgang, 
2. standvastig geloof en vertrouwen,
3. toewijding, 
4. Gods genade.
Wanneer van deze vier ook maar een enkele afwezig is, kan de mens de hoogste gelukzaligheid van het Absolute niet ervaren. 

Ons geestelijk onderzoek moet zich niet richten op alles wat oppervlakkig is en voor de hand ligt. Die methode laat ons alleen geloven wat de kosmos (jagat) nu juist niet is. Daardoor zullen wij vergeten dat het onze denkende geest is die dit panorama van kosmische omvang heeft geschapen en dit toen aan ons heeft voorgehouden als de waarheid. 

Eigenlijk is het vreemd dat deze reusachtige kosmos in laatste instantie afhangt van het feit of 'ik' hem als zodanig wel of niet ken! 'Wanneer je voelt dat hij er is, is hij er. Wanneer je voelt dat hij er niet is, is hij er niet!' Dit betekent dat wij het menselijke denkproces aan een grondige beschouwing moeten onderwerpen. Kennen wij een voorbeeld waarin onze erkenning heeft geleid tot het bestaan van iets en ons ontkennen het heeft laten verdwijnen? Of is zo'n conclusie een product van de verbeelding? 

Een gedegen onderzoek in die richting zou ongetwijfeld de waarheid aan het licht brengen. Wanneer wij het touw zien in het donker, ontstaat daar bij vergissing, door onwetendheid, de slang; deze neemt zijn plaats in en de waarheid van het touw wordt verdrongen. Wanneer, op welke wijze dan ook, de toeschouwer de werkelijkheid heeft leren kennen en voelt: 'Dit is geen slang; het is een touw', verdwijnt de slang, want het was puur bedrog. Gevoelens en gedachten zijn dus in staat de slang te creëren en ook om hem te vernietigen. Een feit vaststellen is scheppen; een feit ontkennen is vernietigen. Het zijn geestelijke processen die we beide kunnen classificeren als 'gedachten'. 

Hoewel hierin verschillende niveaus en gradaties te onderscheiden zijn, hebben we slechts te doen met gedachten. Vanwaar komen deze gedachten? Kunnen zij zomaar vrij ontstaan? Het antwoord op deze vraag luidt: 'Ons intellect volgt waar onze activiteiten ons leiden' (buddhi karma anusarini). Gedachten ontstaan overeenkomstig de gehechtheid die men ontwikkelt en de resultaten die men van zijn handelingen verwacht. De allereerste drijfveer van het handelen is: 'Ik moet een toestand van geluk en harmonie bereiken'. Deze motivatie stamt van het dwaze idee dat de wereld echt is. 

Opvoeding zonder wijsheid, louter wijsheid ontdaan van elk onderscheidingsvermogen, handelen zonder voorzichtigheid, geleerdheid zonder inzicht, machtsuitoefening zonder bevoegdheid, uitspraken die niet gebaseerd zijn op de waarheid, muziek waarin de melodie ontbreekt, aanbidding die niet gevoed wordt door devotie, een persoon die verstoken is van gezond verstand en een goed karakter, een student die geen nederigheid kent en een toespraak die niet kan inspireren: het zijn alle zaken die geen enkel nuttig doel dienen. 

Naast de kennis die je vergaart uit de heilige geschriften, moet je ook wijsheid vergaren door ervaring. Kennis zonder persoonlijke ervaring is nutteloos. De wijsheid die wij diep in onszelf meedragen, zal weinig baten indien zij niet gebruikt wordt. Zij neemt dan slechts de vorm aan van louter geleerdheid. Komt een dergelijke kennis echter binnen het bereik van het dagelijks leven, dan krijgt zij een eervolle toepassing. Het verwerven en opeenhopen van rijkdom zal weinig uitrichten indien deze niet aan God wordt gewijd en gebruikt voor het welzijn van de wereld. Het louter verzamelen van kennis uit boeken, is eveneens een nutteloze bezigheid. Kennis [jnâna] wordt alleen dan gezegend wanneer zij wordt vertaald in daden die het welzijn van de mensheid bevorderen. Dit omzetten van kennis in ervaring is pas mogelijk wanneer je de drie stadia doorloopt van weten (jnatum), inzicht (drashtum) en eenwording (praveshtum). 

Als eerste moet je kennisnemen van de kostbare waarheden in de heilige geschriften uit de mond van mensen die een rijke ervaring hebben op spiritueel gebied. Wanneer je deze hebt vernomen, is je belangstelling vanzelf gewekt. Dan voel je de behoefte groeien om, koste wat kost, een duidelijk beeld te krijgen van die waarheden. Dit is het eerste stadium: het weten

In het tweede stadium ga je overal waar ze te krijgen zijn, zulke heilige teksten verzamelen, grondig lezen en bestuderen. Zodra je ze leest, staat de betekenis je helder voor de geest. Met groot doorzettingsvermogen blijf je vragen stellen; je gaat ze begrijpen en er vreugde uit ervaren. Op deze wijze stel je met voldoening vast dat je bepaalde diepzinnige waarheden hebt doorgrond. Dat is het tweede stadium: het inzicht. 

Het is echter niet voldoende dat je vooruitgang boekt in deze eerste twee stadia. Je moet alles wat je weet en hebt doorzien ook gaan ervaren. Bij het betreden van het strijdperk van de ervaring, behoor je je volledig met het ideaal te vereenzelvigen. Wanneer je, nadat je voedsel hebt gegeten, gaat liggen, zal dat indigestie tot gevolg hebben. Wanneer je daarentegen dagelijks de benodigde hoeveelheid voedsel consumeert en wat lichamelijke arbeid verricht, zal het voedsel worden verteerd en in het bloed worden opgenomen, zodat het lichaam onderhouden wordt. Op gelijke wijze moeten wij alles wat we hebben geleerd en ingezien, omzetten in ervaring en arbeid door het innerlijk te verwerken en dan te gebruiken voor de vooruitgang van ons land en voor de welvaart van de gehele mensheid. Het is gemakkelijk om passages uit boeken in je geheugen te prenten en dan lezingen te geven. Kennis die alleen verworven is door het lezen van boeken, is boekenwijsheid. Dat is wijsheid van een alledaagse soort. Alles wat men heeft gehoord, gezien en begrepen, moet minstens in enigerlei vorm in de praktijk worden gebracht. Dat is het stadium van de eenwording

De oude, heilige overleveringen bevatten een aantal kostbare waarheden. Er liggen juwelen van onschatbare waarde in verborgen. Daarin zijn ook vele wetenschappelijke theorieën te vinden met betrekking tot het atoom. Studenten behoren deze verborgen feiten tevoorschijn zien te brengen en bruikbaar te maken voor het welzijn van de mensheid. Zij moeten de drang in zich voelen en de vaste wil om nog onontdekte terreinen te verkennen. Zij moeten zich niet tevreden stellen met voordrachten geven en zitting nemen in discussieforums. 

Alleen mensen die de mentaliteit van een echte onderzoeker hebben, kunnen ware kennis in de wereld helpen verbreiden. Kennis die slechts aan de oppervlakte blijft, zal weinig effect sorteren. Er bestaat geen kennis die groter is dan het weten van iemand die spreekt vanuit de rechtstreekse ervaring. Die kennis moet men veroveren met persoonlijke inspanning, initiatief, vastberadenheid en volharding. Deze behoort te worden aangewend voor technologische ontwikkeling en productie-verhoging, die het land vooruithelpen. 

Het is nodig om wijsheid te verkrijgen door ervaring, maar het is evenzeer van belang om vermogen tot onderscheiding te ontwikkelen, waardoor we in staat zullen zijn deze ervaring te gebruiken voor het welzijn van het land. Opvoeding zonder onderscheidingsvermogen en wijsheid zonder inzicht hebben geen enkel nut. Scholing is het èèn, onderscheidingsvermogen is iets totaal anders. Dat vermogen stelt ons in staat om goed van slecht te onderscheiden en verleent ons de vaardigheid om te beslissen hoeveel waarde wij in een gegeven situatie moeten toekennen aan de verschillende factoren die in het spel zijn. Onderscheidingsvermogen is een vast bestanddeel van de wijsheid. Zonder dat vermogen kan men de juiste weg niet volgen. Het is een bewijs van scherp inzicht wanneer men dit vermogen gebruikt bij elke handeling. 

Door middel van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de atoomenergie kan men allesvernietigende wapens uitvinden die binnen een seconde de hele wereld in de as kunnen leggen. Met behulp van diezelfde atoomenergie zouden we miljoenen kilowatt elektrisch vermogen kunnen opwekken ten behoeve van industrie, landbouw en veeteelt, waarmee het land wordt omgetoverd in een vriendelijk lachende tuin. In zulke zaken behoort iemand met een goede opleiding onderscheidingsvermogen te gebruikenen en juist te handelen. De mens moet zijn ontdekkingen en uitvindingen niet aanwenden voor slechte doeleinden die uitlopen op dood en vernietiging. Met het juiste inzicht worden wij ertoe gebracht deze te gebruiken voor het totstandbrengen en bevorderen van geluk voor alle mensen. 

De mens die de gave der wijsheid bezit en die onderscheidingsvermogen heeft, zal worden geëerd en vereerd, ook zonder rijkdom of maatschappelijke positie. Iemand die verstoken is van wijsheid en onderscheidingsvermogen, kan nooit geestelijk tot bloei komen, ook al is hij een uitmuntende opvoedkundige, een vooraanstaande wetenschapper of een multimiljonair. Zo iemand weet zelfs geen verschil tussen dharma [de geestelijke levenswet die aangeeft hoe de mens zich moet gedragen] en adharma, tussen alles wat wel en wat niet tot een rechtschapen levensinstelling behoort. Daarom moet iedere student zich deze twee eigen maken en niet op zijn lauweren gaan rusten nadat hij theoretische kennis heeft verworven. Hij behoort behalve wijsheid ook een ver vooruitziende blik tot ontwikkeling te brengen en deze in te zetten voor de verheffing van de samenleving. 

Naast wijsheid, onderscheidingsvermogen en ervaring, behoort men eveneens een gezond verstand te bezitten dat inspireert. Dat is niet via boeken te verkrijgen; men zal er veel voor moeten reizen. Voor dat doel gingen onze voorouders op pelgrimstocht om op gewijde plaatsen heilige mannen te bezoeken, met hen te spreken en hun voeten aan te raken. In Gods veelvormige universum zagen zij ook vele bezienswaardigheden en daaruit leerden zij een groot aantal waardevolle lessen. Ook in de natuur bevinden zich verscheidene dingen die ons kostbare lessen leren en wijsheid schenken. Gezond verstand aankweken betekent dat men de oorsprong en het wezen van zulke dingen gaat begrijpen. 

Men moet bijvoorbeeld de waarde beseffen van geschiedenis, cultuur en beschaving en deze trachten ingang te doen vinden. Iemand die aan de taak om deze door te geven wil beginnen, moet allereerst begrijpen wat de aard van de ziel is. Er zijn in deze wereld verschillende takken van wetenschap, zoals natuurkunde, muziek, literatuur, kunst en wiskunde. Van al deze vormen van kennis is zelfkennis de hoogste. Zonder die verworvenheid kan men niet in vrede leven. Men oogst wellicht roem en erkenning in de hele wereld, maar zonder zelfkennis zal men nooit werkelijk geluk ervaren. Alle uitdrukkingen zoals 'kennis der ziel', 'kennis van God', 'spirituele kennis', duiden op die wijsheid waarmee men zich ten volle bewust wordt van de ziel en van God. Zelfkennis is die kennis, waardoor men al het andere kent als men het eenmaal heeft verworven. De mens die zelfkennis bezit, kan inderdaad als alwetend worden beschouwd. 

De kennis van de wereld is niet in staat om ons volmaakte en duurzame vrede te schenken. Alleen zelfkennis kan ons helpen de overtocht te maken over deze zee van smart [samsâr(a)]. Daarom behoort een ieder zich in te spannen om deze zelfkennis te krijgen en wel door een zuivere geest. Zuiverheid van geest kan men bereiken door vrome daden, heilige handelingen, liefdadigheid, mededogen en toewijding. Belangeloze handelingen die worden opgedragen aan God, zuiveren het hart. In een zuiver hart verrijst de zon van wijsheid aan de horizon. Wanneer een dergelijke wijsheid in de mens begint te dagen, wordt hij verheven tot het goddelijke niveau. 

De eerste stap in het menselijk pogen om deze hoogste staat van Goddelijkheid te verwezenlijken, bestaat uit eigen inspanning. Gods genade vormt de tweede belangrijke factor. Ieder mens kan naar zelfkennis streven en deze bereiken. Mannen en vrouwen, rijken en armen, allen zijn zij geschikt om de vlam van spirituele wijsheid in zichzelf te ontsteken. Verschillen in ras, godsdienst, kaste [zie ook varna] of overtuiging vormen geen belemmering. Het doet niet ter zake dat iemand geen wereldse opleiding heeft gehad, niet bekend is met de natuurwetenschappen of niet bedreven is in wereldse zaken. In deze moderne wereld is het niet zo eenvoudig om deze zelfkennis te verwerven. Toch moet je niet uit frustratie of wanhoop je pogingen staken. 

Sommige mensen zoeken onophoudelijk naar spirituele kennis ten koste van wereldse kennis. Dit is niet wenselijk, want daardoor krijgen zij geen van beide, en blijven zij doelloos zwerven tussen deze twee gebieden. Zo'n positie is ongewenst. De kennis omtrent de wereld behoor je niet te verwaarlozen. Het is verdienstelijk om spiritueel inzicht te verwerven terwijl men meesterschap over wereldse kennis probeert te verkrijgen. Daarom is het noodzakelijk dat jonge mensen beslist elke dag enige tijd in meditatie doorbrengen en zich concentreren op God. 

Jongemannen moeten snel in actie komen en zich naar beste vermogen inzetten voor het opbouwen van dit herrijzende India en voor een wereld waarin vrede en geluk heersen. Zij moeten afzien van de zucht naar macht. Diep in het hart van iedere student moet het verlangen worden ingeprent om corruptie en zedeloosheid uit te roeien en moet de drang om hard te werken aanwezig zijn. De toekomst van Moeder India ligt in hun handen en zij staat op hen te wachten. Zoals kinderen de plicht hebben hun moeder te helpen en het haar naar de zin te maken, zo heeft ieder kind van Moeder India de dure plicht om haar gelukkig te maken. Het onzelfzuchtig dienen van zijn moederland behoort het heilige ideaal van iemands leven te zijn. Daarom hebben alle Indiërs de plicht om in toegewijde dienstbaarheid te werken voor Moeder India. Men kan zelfs zeggen dat deze verplichting die op ons rust een onderdeel vormt van de nobele houding die ieder voor zich tegenover zijn moederland behoort in te nemen (desa niti). Daarom moet iedere student zichzelf steeds weer dat ruimere perspectief van nationale eenheid en integriteit voorhouden. Een persoon zonder karakter kan noch zichzelf verheffen, noch van enig nut zijn voor zijn land. 

Opofferingsgezindheid is eveneens een aspect van het karakter. Het is een van de eigenschappen die jonge mensen behoren aan te kweken. Vaak is men van mening dat offerbereidheid bestaat uit liefdadig en filantropisch werk. Er is echter een enorm groot verschil tussen liefdadigheid en opoffering. Mensen die liefdadigheid bedrijven, geven slechts een fractie van hun overvloed weg aan anderen. Bijvoorbeeld het weggeven van een stuk grond, het uitdelen van voedsel, meehelpen bij lichamelijke arbeid, verspreiden van kennis en scholing - zij behoren alle tot deze vorm van medeleven. Niemand geeft met liefdadigheidswerken alles op wat hij bezit. Wanneer je geen liefdadigheid bedrijft, zul je later niet als straf worden geboren in armelijke omstandigheden. Er zijn echter mensen die wel een stap verder gaan en voor zichzelf alleen die dingen behouden die zij verantwoord en nodig achten, en geven de rest weg aan de gemeenschap. Zulke mensen ontvangen in deze wereld de hoogste lof. Onze heilige teksten schrijven voor dat men een deel van zijn bezittingen moet offeren aan armen en hulpbehoevenden. Ga niet voorbij aan dit uitdrukkelijke gebod door als een inhalige vrek massa's roepies te vergaren op zelfzuchtige, gevoelloze, oneerlijke en onrechtvaardige wijze. Iemand die zo gierig is, zal vroeg of laat het slachtoffer worden van rampspoed en vernedering. Dat is onvermijdelijk. Rijkdom die met oneerlijke middelen is bijeengebracht, is door uitbuiting van de armen verkregen. Jongemannen mogen niet de slaaf worden van zo'n oneerlijke leefwijze en uitbuiting aanvaarden als middel van bestaan. Zelfs God zal zo'n zelfzuchtig leven van uitbuiting niet vergeven. De man die rijkdom vergaart zonder ervan te genieten of uit te delen aan anderen, zal na zijn dood verdoemd zijn. Het nageslacht van zulke mensen gaat ook ten onder. 

Er zijn voor de rijkdom die men heeft vergaard vier erfgenamen. De eerste is liefdadigheid; de tweede is de koning of de overheid; het vuur is de derde en de dief de vierde. De eerste gegadigde is liefdadigheid, en het grootste deel gaat naar haar. Studenten moeten de diepere betekenis van deze waarheid goed beseffen en de rijkdom die zij in hun leven verwerven, aanwenden voor het welzijn van de mensheid. Opofferingsgezindheid behoort tot het hoogste spirituele niveau. Iemand die de ware geest van offerbereidheid heeft, zal glimlachend en welgemoed zelfs zijn dierbaarste en kostbaarste bezit zonder enige aarzeling of bedenking aan anderen schenken. Wanneer je de vrucht van je arbeid overgeeft aan de Heer, is dat het ware offer [zie ook BG 4:17-23]. 

Een mens met overgave (thyaga) schrikt er niet voor terug om zelfs zijn lichaam op te offeren, omdat hij het beschouwt als iets dat even waardeloos is als stro. Opofferen omvat meer dan het loslaten van rijkdom, goud en materiële zaken. De mens moet zich ontdoen van slechte eigenschappen als haat, jaloezie, toorn en kwaadwilligheid die gedurende vele levens diep bij hem zijn ingeslepen. Geen geluk is groter dan het geluk dat verkregen is door opoffering. Alleen zij die zich opofferen, zijn kinderen der onsterfelijkheid, want zij leven eeuwig voort. 

Bij het bestuderen van onze heldendichten en legenden komen we talloze figuren tegen die zoín zelfopoffering personifiëren. Tot dit illustere gezelschap behoren bijvoorbeeld keizers zoals Sibi en Bali, helden als Dadhîci [of Dadhyan'ca, zoon van Atharvâ] en Karna. In onze tijd hebben wij onder de politieke leiders en onder studenten zulke mensen nodig die bezield zijn met opofferingsgezindheid. Zij moeten alle zelfzucht vergeten, hun egoïsme vernietigen, alle machtshonger uitbannen en een einde maken aan hun kleingeestigheid. Laten zij zich volkomen wijden aan het streven naar rechtvaardigheid en zich inzetten voor het welzijn van de samenleving. 

Helaas wordt er aan woorden steeds minder waarde gehecht. Opoffering, rechtvaardigheid, rechtschapenheid en dienstbetoon hebben hun betekenis verloren en zijn gedegenereerd tot zakelijke begrippen. Het egoïsme staat hoogaangeschreven en het danst als een vernielzuchtige demon door het leven van studenten, politici en opvoedkundigen. De luide roep om macht en het verlangen naar een vooraanstaande positie beheersen het gedachtenleven van de mens. Ons land, dat eens werd gevierd als een land van opoffering, toegewijde arbeid en boetedoening, is gedegenereerd tot een ware speelplaats voor vluchtig plezier. En daar ligt de oorzaak van de vele zorgen en ziekten die ons land te verduren heeft. Aan deze toestand moet een einde komen. Er dient een positieve verandering plaats te vinden. Dan breekt er voor dit land een tijdperk aan waarin de vroegere glorie zal herleven. Er moeten uit ons midden duizenden opofferende zielen te voorschijn komen. Elke jonge Indiër moet evenals voorheen zijn leven verrijken door opofferingsgezindheid. 

Opoffering is zoeter dan genot. Opoffering moet het doel van het leven worden. Alleen door opoffering kan er vrede komen. Leed en smart zullen ons niet verlaten zolang wij innerlijk geen vrede hebben. Wij zullen dan altijd weer door grote angsten worden gekweld. Zonder de diepe rust van de ziel heb je aan rijkdom, in welke mate ook, absoluut niets. Het zonder emotie afstand doen van de vruchten van zijn handelen, mag het ware offeren worden genoemd. Alleen zuiverheid van geest kan rust schenken. De Upanishads verkondigen met luide stem dat alleen opoffering tot onsterfelijkheid leidt. Opoffering is het hoofdkenmerk van de zuivere mens. Elke student moet daarom deze opofferingsgezindheid aankweken en in zijn leven tentoonspreiden. Hij mag niet het slachtoffer worden van de ziekte die genot heet. 

Er is ongelukkig genoeg een algemeen heersende opvatting dat onderwijs is bedoeld om later een werkkring te vinden en niet om geestelijk verruimd of verlicht te worden. Dat is zeer betreurenswaardig. Wijsheid betekent geestelijke verlichting. Het doel van onderwijs is om dat licht van wijsheid uit te stralen. Die wijsheid verleent de mens ware macht. Wijsheid stelt ons in staat om de onderlinge verwantschap tussen mensen en dingen te beseffen en om van ieder voorwerp te weten wat eraan voorafging en wat er zal volgen. 

Hoe kan dit hogere inzicht in de mens gaan dagen? Door het luisteren naar en het lezen van beroemde geschriften als de Veda's en over de vedische leringen - de Vedanta, de Upanishads, de Koran, de Granth-Saheb, de levensgeschiedenissen van edele mensen, wetenschappelijke werken over natuurkunde, techniek en psychologie. Zo krijgt men meer geestelijk inzicht. Het lezen van dit soort werken geeft de mens behalve wijsheid ook de vaardigheid om de dingen met de juiste visie te benaderen en er op logische wijze over na te denken. Men moet niet uitsluitend afgaan op de kennis uit de Heilige Geschriften, maar ook vertrouwen op de wijsheid die uit ervaring ontstaat. 

Het onderwijs moet veranderen van vorm en inhoud. Professor Gunnar Myrdal van de Universiteit van Stockholm zei bij zijn bezoek aan Delhi in 1972: 'Het onderwijssysteem in India is niet vooruitstrevend van karakter. Het moedigt de mentaliteit aan om geen vuile handen te maken.' Alle Indiërs, en speciaal studenten, moeten deze woorden voortdurend in herinnering houden. Deze opmerking geeft heel precies de neiging van onze studenten aan om een comfortabel leven te leiden onder elektrische ventilatoren, te willen uitrusten in kamers met airconditioning, werk met de handen te vermijden met alle daarbij behorende spanning en inspanning, zweet en vuil, zonder dat er van de pasgestreken kleren een plooi verkreukt zal raken. 

Deze houding is mijlenver verwijderd van de idealen van gehoorzaamheid en nederigheid die een goede opvoeding ons bijbrengt. Studenten behoren aan de mensen die hen in de maatschappij omringen, de heilige ideeën over te brengen die zij zich tijdens hun opleiding hebben eigen gemaakt. Zij moeten in de dorpen als jonge tijgers middenin het strijdperk springen en deze reinigen van alle vormen van vervuiling. Zij moeten contact maken met de analfabeten onder de dorpsbewoners en deze mensen trainen om een fatsoenlijk en waardig leven te leiden. Studenten moeten deze strijd voeren in samenwerking met de dorpelingen en hen vooruithelpen. De studenten van nu moeten door hun voorbeeldige leefwijze aan de wereld hoge idealen voorhouden. 

22. Eeuwige Waarheden - De Veda is de moeder van alle Shastra's. De Veda is een gave van God, zoals het in- en uitademingsproces. De grote wijzen, die de kostbare schat die zij veroverd hadden door een lang volgehouden ascetische leefwijze zelf belichaamden, ontvingen de Veda als een serie klanken die zij door mondelinge overdracht van leraar naar leerling over de wereld hebben verspreid. Omdat het gehoorde generaties lang werd bewaard, werd de Veda 'shruti' genoemd, of wel 'hetgeen werd gehoord of beluisterd'. De Veda heeft geen einde. Wie heeft de Veda samengesteld? Tot op deze dag is het onmogelijk gebleken hun namen te ontdekken. Misschien hadden degenen die de Veda reciteerden niet het verlangen om befaamd te worden, want hun namen worden nergens in de Veda genoemd. Misschien ook hechtten zij geen waarde aan hun eigen naam, of aan die van naaste of verre familie. Of misschien hadden zij helemaal geen verwanten. Wie deze persoon of personen ook geweest mogen zijn, de wijzen wisten zeker dat zij meester van alle kennis waren, want de sfeer van gelijkmoedigheid en evenwicht die we in de Veda aantreffen, was in zulke wijze mannen ook de belangrijkste karaktereigenschap. Het is dus juist om daaruit af te leiden dat de Veda alleen aan de wereld werd geschonken door personen die in het bezit waren van alle geestelijke vermogens. [zie ook SSV-10].

Het woord 'veda' komt voort uit de stam 'vid' die 'weten' betekent. 'Dat wat ons alle kennis openbaart en verklaart is Veda: (vidana thu anena ithi vedah)'. Met een beperkt verstand en met beperkte levenservaring leert men de Veda niet beheersen. De heilige Veda onderwijst de mens in alles wat hij voor zijn spirituele vooruitgang nodig heeft. Hij reikt hem de middelen en methoden aan om alle zorg en smart te overwinnen. Hij leert ons alle spirituele disciplines die ons onwankelbare vrede kunnen schenken. Niemand heeft precies begrepen wat het begin was van de Veda en wat het einde. Daarom kreeg hij de titel anadi - zonder begin en sanathana - tot in eeuwigheid. Omdat de eerste en de laatste Veda onbekend zijn, heet hij nitya - eeuwigdurend. De menselijke intelligentie is onzuiver, maar aangezien de Veda geen spoor van onzuiverheid vertoont, is men tot de conclusie gekomen dat hij niet door mensen kan zijn voortgebracht. De Veda wordt daarom ook wel getypeerd als apurusha - onpersoonlijk. 

De Veda is zijn eigen autoriteit. Elke vedische klank is heilig omdat hij deel uitmaakt van de Veda. Zij die vertrouwen hebben in de Veda en hem als autoriteit accepteren, kunnen dit zelf ervaren. Het leven van de grote wijsgeren werd verrijkt door dergelijke ervaringen en zij hebben de Veda geprezen als de bron van wijsheid. Deze ervaringen zijn niet gebonden aan tijd en ruimte. Hun geldigheid en waarde kunnen niet alleen in India worden erkend, maar door de mensen uit alle landen. Men kan zeggen dat zij fundamentele waarheden vastleggen. 

Wanneer de vedische religie is ontstaan weten we niet, maar we weten wel dat andere godsdiensten van latere datum zijn. Daarin ligt het verschil. Dus wanneer men het Absolute wil leren kennen, kan dat onmogelijk lukken met behulp van menselijke energie en vaardigheid. De menselijke intelligentie opereert slechts binnen bepaalde grenzen (buddhigraham athindriyam). De Veda bevindt zich echter buiten het bereik van het verstand. Het verstand heeft zijn beperkingen. Het kan alleen feiten verwerken die met de zintuigen te ontdekken zijn, met alle daartoe behorende ervaringen. Het is alleen werkzaam in alles wat zichtbaar is en tot het leven behoort. 

Moeder Veda is altijd liefdevol geweest voor haar kinderen, het menselijk ras. Om hun verlangens te louteren en het ras op een hoger plan te brengen, heeft zij de idee van tijd [kâla] ingevoerd, met de samenstellende delen: jaren, maanden, dagen, uren, minuten en seconden.
Zelfs de Goden moesten aan de tijd gehoorzamen. Het individu zit gevangen in de kringloop van tijd en ruimte en wentelt mee, zonder te weten dat ontsnappen mogelijk is. In werkelijkheid echter bevindt hij zich buiten het bereik van tijd en ruimte. De Veda heeft tot taak hem met deze waarheid in kennis te brengen en om hem te bevrijden uit zijn keurslijf. Moeder Veda is vol mededogen. Zij wil haar kinderen verlossen van twijfel en onvrede. Zij wenst geen opwinding en verwarring. Wijze mensen weten dit heel goed. 

De zwaartekracht heeft sinds mensenheugenis op aarde geheerst. Hij is tegelijk met de schepping ontstaan. Aarde en zwaartekracht zijn niet van elkaar te scheiden; de een is ondenkbaar zonder de ander. Het zou dwaas zijn te ontkennen dat er een zwaartekracht op aarde bestaat, alleen omdat enkele mensen er geen besef van hebben of omdat hij als zodanig niet te zien is. Het is echter een feit dat niemand van het bestaan van deze universele kracht afwist, hoewel hij tegelijk met de aarde aanwezig was! Deze kracht was in werking ver voordat de mens er iets van begreep. Eerst veel later, nadat hij de diverse basiswetten had geanalyseerd en verschillende experimenten had gedaan, verklaarde de westerse natuurkundige Isaac Newton dat de aarde zwaartekracht had. De wereld accepteerde de bewering en geloofde in de waarheid ervan. Maar de kracht was al die tijd werkzaam, ook vÛÛr de verklaring van Newton. Deze trad niet plotseling in werking op het moment dat de experimenten het bestaan ervan aantoonden. 

De Veda's zijn eeuwige (sanathana) waarheden en zij bestonden reeds voordat de bevolking van ons land deze ontdekte, beoefende en ervoer. Zoals westerse natuurkundigen na experimenteren verklaarden dat er een zwaartekracht bestond, zo demonstreerden de oude wijzen van dit land door hun eigen ervaring de diepe waarheid van de Vedaís. Ook de Veda bestond reeds lang voordat hij werd ontdekt en in praktijk gebracht. De hele wereld heeft profijt gehad van Newtons wetten van de zwaartekracht; daarin worden universele waarheden uitgedrukt die altijd en overal van toepassing zijn. Die natuurwetten zijn niet alleen beperkt tot westerse landen. Evenzo vertegenwoordigt de Veda een waarheid die niet slechts geldt voor India, maar voor alle volkeren op aarde. 

Het is niet correct om te beweren dat India het geboorteland is van de Vedische geschriften. Hoogstens kan men zeggen dat het volk van Bharat deze heeft ontdekt. Het is eveneens een bewijs van een verwarde geest wanneer je je afvraagt waarom een gebeurtenis die op een bepaalde plek heeft plaatsgevonden, zich niet op een andere plaats heeft voltrokken. De goddelijke Auteur beslist wat er moet gebeuren, waar en wanneer. Zo Hij beslist, zo gebeurt het. De sfeer in India was gunstig voor het openbaren en ontwikkelen van de Vedaís. De Vedaís werden aangetrokken door de harten van de wijsgeren van dit land, het land van op God gerichte arbeid, discipline en onthechting (karma, yoga, thyaga). Andere landen hielden zich bezig met plezier en genot (bhoga) en daarom was de sfeer er boordevol wereldse aspiraties en prestaties. Derhalve kon de vedische boodschap er niet gemakkelijk ingang vinden. Aangezien men in India niet alleen aardse doeleinden voor ogen had, maar oprecht een spiritueel doel nastreefde, werd aan dit volk het voorrecht geschonken dat Moeder Veda er incarneerde. 

Dat betekent natuurlijk geenszins dat Moeder Veda andere landen niet heeft gezegend of daar afwezig is. Zij is, evenals de zwaartekracht, overal aanwezig; de Veda is alomtegenwoordig. De onversaagde wijsgeren van Bharata waren in staat de vedische boodschap te ontvangen door spirituele disciplines als  onthouding en onthechting, alsmede door hun concentratievermogen en de verrukking te ervaren die uit deze activiteiten voortkwam. Zij waren zo onzelfzuchtig en vol erbarmen en liefde, dat zij alles wat zij hadden gehoord en gezien, deelden met diegenen die hen bezochten. Daarom noemt men deze mannen 'mantra drishta' - de zieners van de spirituele werkelijkheid. Omdat zij een lange rij discipelen hadden, is de boodschap eeuw na eeuw doorgegeven en deze heeft zich over het hele land verspreid. Het mysterie van de Veda werd door de wijzen als 'Drishtasí als een ononderbroken stroom aan ons zichtbaar gemaakt. Dit betekent een ereschuld waarvan de inwoners van ons land zich zeer wel bewust zijn. 

De heilige teksten van India - de Veda's, Vedântaís, Upanishad's, Smrithi's, Purâna's, Itihasa's - zijn een schatkamer van diepzinnige wijsheid. Zij zijn stuk voor stuk een oceaan van zoete, voedzame melk. Elke tekst is heilig en heeft een heiligmakende invloed. Het water van de oceaan vermindert niet, hoeveel pompen je ook inzet om het weg te pompen. Door de hete zonnestralen worden er enorme hoeveelheden water omgezet in waterdamp, tot wolken samengepakt en naar de aarde teruggezonden als regen. Deze maakt het verbouwen van graan mogelijk en tooit het land met groene vegetatie. Het wonderbaarlijke is nu dat, ondanks dit reusachtige proces van opnemen en neergieten, het niveau van de oceaan zelfs geen centimeter daalt. Bovendien ziet men het niveau niet toenemen ondanks de duizenden rivieren die al hun water in de zee doen uitstromen. Op dezelfde wijze blijven personen die de aangeboden leringen in praktijk brengen en daardoor hun kennis van de heilige geschriften hebben verrijkt met het besef hoe waardevol zij zijn, onaangedaan bij lof en kritiek, van welke aard en hoeveelheid dan ook. Hun harten blijven zuiver, kalm en onberoerd. De Heilige Geschriften van India zijn bolwerken van zulk geestelijk voedsel. 

Wij kunnen van deze leringen echter niet meer opnemen dan ons geduld en geestelijke bekwaamheid ons toestaan. Nadat wij de teksten volledig kennen en ervaring hebben opgedaan bij de praktische toepassing van de lessen, kunnen we het licht en de vreugde die we hebben verkregen delen met anderen. 

Wanneer iemand de wens koestert om de heilige boeken en teksten van India duidelijk te begrijpen en hun boodschap in zich op te nemen, moet hij Sanskriet leren; aan die verantwoordelijkheid en die plicht kan hij niet ontkomen. Alleen al het noemen van de term Sanskriet maakt in velen van ons onmiddellijk het vooroordeel wakker. 'Het is de dode taal van een stervende cultuur; er wordt overdreven veel waarde aan gehecht door de fanatieke vasthoudendheid van een stel conservatieven die volkomen uit de tijd is', protesteert de modern-denkende mens van deze tijd. Zij keuren de taal af omdat zij volgens hen alleen nog leeft in zinloze formules, in snel verdwijnende rituelen en ceremoniën, bij huwelijksplechtigheden en andere nutteloze activiteiten. 'Die taal is moeilijk te leren', zeggen ze. Zulke overtuigingen hebben zich diep genesteld in de gedachten van de moderne mens. Deze alledaagse meningen en verkeerde opvattingen moeten uit het denken worden verdreven. 

Het Sanskriet is een onsterfelijke taal waarvan de stem eeuwig is en haar roep door de eeuwen heen hoorbaar blijft. Het Sanskriet ligt diep ingebed in de voedingsbodem van alle talen ter wereld. Vereer het Sanskriet als de moeder van alle talen. Ga niet voorbij aan haar grote waarde en spreek er niet geringschattend over. Wanneer je verlangt je dorst te lessen met de nectar die de Vedaís te bieden hebben, zul je Sanskriet moeten leren. Om de Vedaís te kunnen interpreteren en uitgebreid te kunnen ingaan op de diepere geheimen en bedoelingen, hebben de oude wijzen handboeken nagelaten van aanvullende wetenschappen zoals grammatica, dichtkunst, filosofie en astrologie. Hun studie en hun nagelaten werken bestrijken wetenschappelijke gebieden zoals astronomie, geografie, rechtswetenschappen, ethiek, kennistheorie of wetenschapsleer, muziek, psychologie en redekunst of welsprekendheid. Westerse wetenschappers zijn vol bewondering over de wonderen van de sterrenkunde die zij hebben onthuld en over de feiten uit andere takken van wetenschap die zij aan het licht hebben gebracht. Zij hebben veel profijt gehad van de aanwijzingen die deze wijsgeren hebben verschaft. Aangemoedigd door de ontdekkingen van deze oude zieners zetten zij nu hun onderzoek in diverse richtingen voort. Zij hebben erkend dat deze rishi's met hun astronomische kennis aanzienlijk verder waren gevorderd dan de oude Grieken. In de Veda's en in de aanvullende teksten die zij schreven, vinden wij reeds vele geheimen van de natuur ontsluierd die door de moderne wetenschap worden begroet als revolutionaire ontdekkingen, zoals het bestaan van atomen en hun explosieve kracht. In de Atharvaveda [zie ook Veda] vinden we vele passages die bij onderzoek door westerlingen een goudmijn van genoemde belangrijke informatie blijken te zijn. In Duitsland zijn speciale instituten en faculteiten opgericht die de inhoud bestuderen van de duizenden kilo's op palmbladeren geschreven manuscripten (nadi-teksten), horoscopen, teksten betreffende astronomie, geneeskunde, scheikunde, toxicologie, wiskunde en wat dies meer zij. Om dit werk met succes te kunnen doen, leert men Sanskriet. In Amerika, Rusland en zelfs in Afghanistan wil niet alleen de leiding van de universiteiten zelf graag het Sanskriet als studievak invoeren, maar hierop wordt van alle zijden door geleerden aangedrongen! Buitenlanders behandelen deze teksten uit India met eerbied en beschouwen het als een groot geluk zulke kostbare juwelen te hebben ontdekt. 

Indiërs hebben ooit aan de yoga als wetenschap een vooraanstaande plaats toegekend. Zelfs op dit ogenblik wordt deze wetenschap in vele landen bestudeerd en toegepast. Er is in Amerika en Rusland een groot aantal instituten waar yogahoudingen en -oefeningen worden onderwezen. Maar in India krijgen mensen zodra zij iets horen over yoga of meditatie het gevoel dat het een spiritueel pad is dat verband houdt met de vedantische denkrichting. Zodra het woord yoga wordt genoemd, zien velen die het horen voor hun geestesoog beelden opdoemen van eenzame kluizenaars in het hart van ondoordringbare wouden, gekleed in oranjekleurige monniksgewaden, levend van fruit, wortelen en knollen. Naar hun mening is yoga-sadhana een oeroude discipline die door dergelijke dakloze asceten wordt beoefend. Dat is het gissen van mensen die niet op de hoogte zijn; zo is dat helemaal niet. De wetenschap der yoga wordt heden ten dage in westerse landen onderzocht door natuurkundigen en andere wetenschappers. 

In dit tijdperk van de technologie wordt het steeds moeilijker een vreedzaam leven te leiden. Mensen worden langzamerhand het slachtoffer van verschillende geestesziekten. In landen die zich aan de frontlinie van de beschaving bevinden, zoals Amerika en Engeland, hebben mensen het vermogen verloren om 's nachts van een natuurlijke slaap te genieten. Zij kennen slechts de kunstmatige slaap, die is opgewekt door de tabletten die zij slikken. Het gevolg hiervan en van de vele andere medicijnen die worden ingenomen tegen allerlei ziekten is, dat zij in toenemende mate lijden aan hart- en vaatziekten en aan hoge bloeddruk. Uiteindelijk maken zij van zichzelf dan een ongezond wrak. Dat is een zeer kunstmatige wijze van leven. Mensen verzinken in angst en bezorgdheid; lichamelijk zowel als geestelijk kennen zij geen rust. Medicijnen worden als tabletten, capsules en pillen bij miljoenen geproduceerd, maar de algemene gezondheidstoestand verbetert niet. Intussen hebben nieuwe ziektevarianten de kop opgestoken en zij verbreiden zich snel. Enkele intelligente westerlingen zijn tot het besef gekomen dat yoga hun enige toevlucht is. Zij zijn in die mening gesterkt door hun ervaringen daarmee. Met groeiend vertrouwen wijden zij zich steeds meer aan yoga

De Veda's vormen de oudste literaire scheppingen van de mens. Tegenwoordig wordt het woord literatuur gebruikt voor allerlei geschrijf, neergekrabbeld omdat men graag iets heeft om de tijd te doden waarmee men geen raad weet. Zij hebben geen innerlijke waarde of diepere betekenis; zij vernietigen in de lezer de goede karaktertrekken, zaaien slechte opvattingen en gewoonten en houden zich niet aan het pad van de waarheid. We kunnen de term literatuur niet gebruiken voor stukjes proza of poëzie waarin onjuiste verhalen worden opgedist. De ware literatuur ontstaat niet uit egocentrische fantasieën van een enkeling. 

De Veda's vormen de ziel die het spirituele leven van India voedt. Zij zijn de adem die het volk in leven houdt. Zij bezitten een goddelijke kracht die verbazingwekkend is in zijn uitwerking. Zij zijn geladen met de trillingen van mantra's die men op wetenschappelijke wijze kan ervaren. Vedische teksten kunnen ook de kracht verlenen die de symbolen en formules van tantrische aard kunnen schenken. 'Tantra' betekent: de middelen en methoden waarmee men de mantra's gebruikt voor eigen welzijn. De mens bezit alleen lichamelijke kracht en materiële macht. Maar zijn karma wordt geheiligd wanneer die materiële machinerie (yantra) geregeerd gaat worden door mantra en tantra. De techniek van deze spirituele oefening staat beschreven in de karmakanda - het deel van de Vedaís waarin heilige handelingen en offerrituelen worden behandeld. De zieners van weleer werden zich hiervan bewust en hebben deze kennis voor de mensheid bewaard in de vier Veda's. Omdat zij niet in staat zijn deze waarheden te begrijpen, vertellen degenen die zich met trots moderne mensen noemen, aan iedereen dat de Vedaís alleen verzen en mantra's bevatten die uit het hoofd worden geleerd en herhaald binnen een vriendenkring van mannen op leeftijd. Niet alleen 'moderne' mensen, maar zelfs zij die zich een reputatie hebben verworven als 'de belangrijkste pundits' en spirituele voordrachten houden voor mensen om maatschappelijke bekendheid te krijgen, gebruiken de Veda's voor de materiële vooruitgang van hun toehoorders en niet om ze te begeleiden op het spirituele pad. Zij zijn niet bij machte de heilige opdracht te ontdekken waarvoor de Veda's bestemd zijn. Wanneer zij de kans krijgen, profiteren zij van de vedische kennis, maar zij voelen geen verlangen of hebben niet het vermogen om de Veda's te gebruiken voor het zuiveren van hun dagelijkse leven. 

Dientengevolge is het deze moderne denkers onmogelijk volledig vertrouwen in de Veda's te krijgen. Wanneer de pundits, de schriftgeleerden, geen moeite doen om de Vedaís, die zij zo goed kennen, in praktijk te brengen en pronken met hun gebrek aan geloof door hun eigen kinderen niet te onderrichten in de glorie van de Vedaís, dan veroorzaken zij natuurlijk ook een gebrek aan godsvertrouwen in de gehele maatschappij. 

Vele anderen, die niets weten van de betekenis van de vedische gezangen, lopen op drukbezochte plaatsen de heilige teksten in een star automatisme hardop te reciteren. Er zijn daarentegen buitenlanders, en speciaal Duitse geleerden, die de Veda's niet uit het hoofd hebben geleerd, maar toch beseffen dat de mantra's een diep indringende kracht bezitten die kan worden overgebracht. Deze mensen hebben reeds eeuwenlang gedeelten van de Veda's meegenomen naar hun land en ze daar met veel geduld en nauwkeurigheid bestudeerd. Dientengevolge hebben zij een aantal merkwaardige geheimen ontsluierd. Zij ontdekten dat de Veda's de geheimen bevatten van alle kunsten die de mensheid vooruitgang schenken. Er zijn naast de Veda's vele geschriften ontstaan die dienden als uitbreiding en aanvulling: 
- de Veda van het boogschieten; 
- de Veda van Ayu - onderhoud, behoud en verlenging van het leven, ofwel de medische wetenschap; 
- de Veda van Jyotir - planeten en sterren. 
Er werden veel van dergelijke teksten samengesteld en verbreid. 

De wijze Vishvamitra ontdekte de Gâyatrî mantra, die zich richt tot de zonne-energie, Surya. Deze mantra heeft een onmetelijke, innerlijke kracht; het is een formule die trilt van leven. Hij heeft immense vermogens die werkelijk verbazingwekkend zijn, want de Godheid die over hem heerst, is de zon. Kenners van de Râmayana weten dat Vishvamitra dezelfde wijsgeer is die Râma inwijdde [zie RRV-6] in de geheimen van de zonneverering door middel van de Aditya-hridaya mantra [aditya=zon; hridaya=hart]. 

Door de Gâyatrî mantra kreeg Vishvamitra het vermogen om bijzondere wapens te hanteren. Die onderwierpen zich volledig aan zijn wil wanneer hij de mantra vol geloof herhaalde. Door de krachten die hierdoor in zijn bezit kwamen, was hij in staat een groot natuurkundige te worden en kon hij een tegenhanger scheppen van dit heelal. Iemand die in staat is om de vermogens van zijn handen en zijn zintuigen te vergroten, wordt tegenwoordig een 'wetenschapper' genoemd. In het verleden echter werd deze term (vijnanin) correct gebruikt, namelijk alleen voor hen die hun spirituele vermogen tot ontwikkeling brachten en die de formules ontdekten waarmee zij konden doordringen tot hun eigen goddelijke kern; mensen die begenadigde, toegewijde gelovigen waren en die in het dagelijkse leven de goddelijke kracht spontaan konden demonstreren. De 'wetenschappers' van deze tijd daarentegen weten slechts een beetje van dit en een beetje van dat. Zij overdrijven en scheppen op over alle kennis die ze onder de knie wisten te krijgen. Zij zijn dol op uiterlijk vertoon en laten trots zien dat zij iets weten en kunnen. Zij voelen zich zeer verheven door de lof die hun wordt toegezwaaid. Een dergelijke dwaasheid is het tegenovergestelde van de manier waarop een echte wetenschapper zich gedraagt, namelijk met nederigheid en zachtmoedigheid. Hij is zich ervan bewust dat, hoeveel hij ook weet, het uitgestrekte gebied dat hij nog moet leren kennen, veel groter is. Hij beseft dat de weinige kennis die hij bezit, te danken is aan Gods genade

Vishvamitra was een man van de wetenschap die dit feit volledig erkende. Dat is de reden waarom er geen geleerde groter is dan hij. Maar, ofschoon er in India een wijsgeer heeft geleefd van zo'n groot formaat en met zo'n ruim hart, leeft hij bij ons volk niet in de herinnering voort. De buitenlanders die een glimp hebben opgevangen van zijn grootheid worden wel hooggeacht. Deze onderzoekers die enige waardevolle vedische leringen aan het licht hebben gebracht, genieten al hun vertrouwen. 

De Veda is de Moeder van Bharata. Maar de kinderen eren hun moeder niet meer. Zij hebben eerbied voor hun stiefmoeder en geloven in haar! Dat is het resultaat van een onderwijssysteem dat doortrokken is van Engelse taal en cultuur. 

Wanneer wij ons steeds verder verdiepen in de verworvenheden van de oude wijzen van India op wetenschappelijk gebied, vinden we een beschrijving van de wijze Bharadvaja over de bouw van ruimtevoertuigen [zie ook vimâna's]. De geesteswetenschappen hadden zo'n grote hoogte bereikt, dat alles wat in het verleden was gebeurd, kon worden weergegeven en alles wat zou gebeuren, kon worden voorspeld. Ook de medische wetenschap was in India vergevorderd. Het was dezelfde Bharadvaja [zie ook Ramakatha Rasavahini-15] die deze ten behoeve van de gehele mensheid onderwees. De wijze Atreya [Atri] nam de taak op zich om deze kennis en de techniek van de geneeskunst verder te verbreiden. De heilige Charaka bracht al deze ontdekkingen samen in een 'verzamelwerk' (samhita) dat zijn naam kreeg. Daarin wordt het diagnosticeren van ziekten uitvoerig behandeld, verschillende geneesmethoden, de ontwikkeling van de foetus en andere onmisbare, maar moeilijk te achterhalen medische feiten. De doctoren die bekwaam waren op hun vakgebied, konden reeds in die vroege periode langs chirurgische weg verschillende zieke lichaamsdelen verwijderen of corrigeren, wanneer de ziekte niet met medicijnen te genezen was. De heilige Sushruta heeft in zijn compendium een groot aantal chirurgische ingrepen beschreven. Deze tekst is ontdekt en kan door iedereen worden bestudeerd. 

Grote wijsgeren als Dhanvantari, Nagarjuna en anderen hebben uit het oude India nog veel meer medische vondsten aan het licht gebracht, die door trouwe volgelingen van de vedische onderzoekmethoden waren gedaan. Daarnaast bestaan er ook vele waardevolle geschriften op het gebied van de ethiek, de jurisprudentie en andere sociale wetenschappen, met teksten van onschatbare waarde voor alle tijden. Voorbeelden daarvan zijn de Dharmashastra - het wetboek van Manu, [zie ook Dharmo raksati raksitah] en de Nyaya Shastra van Gautama. 

De Vedanta, de leer der Vedaís, is het rechtmatige bezit van elke sociale groep, elke kaste, elke samenleving, elk ras; van de volgelingen van elk geloof en van personen van beiderlei kunne. Vedanta betekent wijsheid (jnana). En op welk terrein van wetenschap heeft deze wijsheid betrekking? Het is de wijsheid die gebaseerd is op de kennis van het Âtmâ. Deze wijsheid is de hoogste kennis die men in het leven kan verwerven. Welk groter goed is er voor de mens dan de bewustwording van het Zelf, dan hijzelf die zijn Zelf kent? Voor ieder die de shruti, de Veda en de smriti - de morele voorschriften - bestudeert, is het nodig dat hij gelooft in de mogelijkheid zichzelf te kennen. Het voorwerp dat wij zien, is duidelijk gescheiden van degene die het ziet. Dat is een universele waarheid. Wie is dan dat 'ik' dat ziet? Alles wat een vorm heeft, wordt door het gezichtsorgaan, het oog, waargenomen en herkend. Het oog ziet het fysieke lichaam, ziet andere individuen, ziet zelfs insekten, wormen en voorwerpen. Het ziet alles wat binnen het gezichtsbereik valt. Het lichaam is ook een 'ding' dat het oog, evenals andere dingen, kan zien. Hoe kunnen we dan tot de conclusie komen dat het lichaam het ik 'is'? 

Wie is dat 'ik' dan in werkelijkheid? Vuur brandt en geeft ook licht. Het verbrandt dingen door hitte en verlicht deze door het verspreide licht. Het vuur is iets anders dan de dingen die het verbrandt. Wie is nu degene die deze waarheid kent - de waarheid dat 'vuur' en 'de dingen die worden verbrand' van elkaar verschillen? Dat is het Âtmâ. Wanneer een houtblok brandt, is het vuur aanwezig en werkzaam in elk deel daarvan. Evenzo doordringt het Âtmâ het gehele lichaam, stelt het in staat om daden te verrichten, en om romp en ledematen te bewegen. 

Het licht dat een lamp uitstraalt, is een instrument waardoor wij 's avonds en 's nachts weten: 'Dit is een kopje, dat is een bord.' Het oog is een vergelijkbaar instrument dat ons vertelt: 'Dit is een huis, dit is een doorn, dit is een steen'. Het oog is niet het Âtmâ. Zonder lamp kan het oog niet weten wat een huis is, een doorn, een steen, een kopje of een bord, zomin als de lamp dat kan zonder het oog. De lamp en het oog zijn beide hulpmiddelen of instrumenten van 'verlichting'. 

Het instrument, het oog, ziet het lichaam en ziet waar het zich bevindt. Het lichaam dat wordt gezien kan dus niets anders zijn dan een vergelijkbaar instrument. De zintuigen zijn de 'waarnemers' die het horen, proeven, zien, voelen en ruiken ervaren. Wanneer het oog een instrument kan worden genoemd, zullen we moeten inzien dat de andere zintuigen ook gereedschappen zijn. Deze zintuigen staan alle onder leiding van hun meester, de denkende geest. Maar deze denkende geest wordt ook weer beheerst en gestuurd door een andere meester. Hij kan dus niet het diepste wezen van de mens zijn. 

Het intellect (buddhi) controleert de gegevens die via de denkende geest binnenkomen. Dat instrument beoordeelt en beslist. Denk bijvoorbeeld eens aan een scherp mes. Hoe scherp het ook is, het kan niet uit eigen beweging een vrucht doorsnijden, en zelfs niet het dunste draadje. Het mes kan dat slechts doen wanneer iemand het vasthoudt. Het intellect is te vergelijken met een mes. Zonder het 'ik', het Âtmâ, dat er gebruik van moet maken, is het tot niets in staat. 

Dan moeten we stilstaan bij een andere toerusting van de mens: de levensstroom (prana). Laten we eens zien of we die kunnen aanwijzen als het 'ik'. Tijdens de diepe slaap is de mens zich er niet van bewust dat hij ademt en dat de 'levensstromen' actief zijn! Hoewel prana aanwezig is in alle drie bewustzijnstoestanden: het waken (jagrat), het dromen (svapna) en de diepe slaap (sushupti), is de mens als hij droomt zich niet bewust van zijn ervaringen opgedaan in de waaktoestand, en in de waaktoestand niet van zijn droomervaringen. Tijdens de diepe slaap worden intellect en geheugen niet door de prana's geactiveerd. Het schijnt of zij beide sluimeren. Wanneer de baas bezig is, kunnen zijn ondergeschikten niet stilzitten. Aangezien de prana's niet altijd ononderbroken actief zijn, kunnen ze niet beschouwd worden als het 'ik' of het Âtmâ. En nu het ego. Het ego functioneert op twee gebieden en daarom heeft het ook twee betekenissen: 
1. Eigenliefde (aham(n)kara), het lichaamsbewustzijn (dehÂtmâ), het uiterlijke 'ik'; 
2. het innerlijke 'ik' (pratyagÂtmâ). [zie ook SSV-21: onderzoek van het innerlijk]

Mensen die dit onderscheid niet kennen, raken in de war en zeggen dat het 'ik' betrekking heeft op het bewustzijn van het lichaam. Dat is echter onjuist. Zoals we hebben gezien, is het lichaam een instrument. Het is een ding dat kan worden gezien, en het is niet de ziener zelf. Hoe kan het ego, wanneer het met het lichaam wordt vereenzelvigd, het Âtmâ zijn? Het ego zelf behoort ook tot de categorie der dingen die 'gezien' kunnen worden. Tijdens de diepe slaap is het afwezig en tijdens de droom tovert het ons onechte beelden voor. De waarheid behoort onaangetast stand te houden, in verleden, heden en toekomst. Hoe kan iets dat in twee daarvan ontbreekt, eeuwigheidswaarde hebben? 

Uit dit onderzoek is wel duidelijk geworden dat de zintuigen, de gedachten, het intellect en de levensstromen geen van alle te aanvaarden zijn als het Âtmâ en als zodanig geldig zijn. Dus komt in ons de vraag naar boven: Wat of wie is het Âtmâ dan wel? 

'Het komt niet en het gaat niet, heeft geen handen of voeten, geen organen en ledematen; het is zonder blaam of smet. Onder de kleinsten is het het kleinste, onder de grootsten is het het grootste. Het is overal, zoals de ruimte. Het is alles; daarom is het vrij van 'ik' en 'mijn'. Het Âtmâ is bewustzijn, zoals vuur hitte is en de zon het zonlicht - het heeft niets uitstaande met verdriet of illusie; het is de allerhoogste, eeuwigdurende verrukking (paramananda). Het is de kern, het hart van alle wezens, het bewustzijn in alles wat leeft. Het is de 'ziener' van alles wat te 'zien' is; het ziet alle dingen die waarneembaar zijn'. 

Alle personen, van welke aard of gestalte ook, spreken slechts over lampen en gereedschappen wanneer zij, na gebruikmaking van de zintuigen, verklaren: 'Ik zie', 'Ik hoor', 'Ik proef', enzovoort. Het Âtmâ ziet niet gedeeltelijk, is geen gewone waarnemer, geen blinde of zogenaamde ziener. Het intellect (buddhi) kan zelf geen licht uitstralen, evenmin als de maan. Evenals de maan, weerkaatst het de glans afkomstig uit een andere, dichtbijzijnde bron, namelijk het Âtmâ. Het intellect kan alleen werken wanneer het de kosmische Intelligentie weerspiegelt, voortkomend uit het Âtmâ. De zon wordt aangeduid als het kosmische oog (jagat chakshus), omdat de zon in relatie staat tot andere, nabijgelegen hemellichamen. De zon heeft geen gevoelens van ego, van eigendom of bezit, ook geen wil, verlangen of wens. De duisternis verdwijnt zodra hij aanwezig is en de wereld door licht wordt omgeven. Hij wordt derhalve de lichtgever genoemd. Hij doet dat echter niet bewust, alsof hij daartoe is verplicht. Ook het Âtmâ kent geen verplichting of inspanning. Op de vraag: Hoe kan het Âtmâ iets 'doen'? is het antwoord: 'Doet' een magneet iets, alleen omdat een naald gaat bewegen wanneer hij in de buurt komt? 

Nu komen we tot de belangrijkste vraag: Bestaat het Âtmâ? En zo ja, hoe en aan de hand van welk bewijs kunnen we dat vaststellen? Het is niet nodig te bewijzen dat het Âtmâ bestaat, want wanneer het Âtmâ kan worden bewezen met steun van bepaalde argumenten en redeneringen, moeten we ook uitgaan van de stelling dat er een persoon bestaat die deze redeneringen gebruikt. En die persoon zal dan weer het Âtmâ zijn! 

Natuurlijk zijn er mensen die zeggen dat het bestaan van het Âtmâ ontleend wordt aan de autoriteit van de Veda's, en dat men door middel van die Vedaís het Âtmâ kan ervaren en naar waarde schatten. De Veda's verbieden bepaalde activiteiten als niet-atmisch, als in strijd met de normen die men kan stellen aan iemand die in het Âtmâ gelooft; weer andere activiteiten worden aanbevolen als atmisch, zoals liefdadigheid en goed zedelijk gedrag. Het Âtmâ echter bewijst zichzelf, is zijn eigen getuige. Het bestaan daarvan kan niet worden vastgesteld aan de hand van andere feiten of dingen. 

De Shastraís, teksten die een aanvulling vormen op de Vedaís, verklaren dat God overal woont waar de volgende zes uitzonderlijke eigenschappen zichtbaar zijn: geestdrift (utsaha), vastberadenheid (sahasam), moed (dhairya), inzicht (sadbuddhi), kracht (shakti) en ondernemingslust (parakrama). [zie ook: vermogens] Mensen moeten hun openingsgebed richten tot de Heer die alle hindernissen wegneemt (Ganapati, Ganesha) om deze zes gaven te verkrijgen; zij kunnen het bewustzijn zuiveren en brengen het Âtmâ te voorschijn. Ga met een moedig hart op ontdekkingsreis naar je atmische kern. Dit is geen onderneming voor lafaards. Personen die slecht zijn, of weifelaars in het geloof, die twijfel koesteren in hun hart, of droeve gezichten zetten, zijn gedoemd als zieke mensen (rogi's) door het leven te gaan en niet als kenners van het Âtmâ (yogî's). 

Hieraan onderscheidt men de wijze (jnani) van de onwijze mens (ajnani). Krishna sprak lachend, vol vreugde tot Arjuna; Arjuna luisterde, overweldigd door verdriet. [zie ook BG:1] De wijze mens is altijd vervuld van vreugde; hij lacht. De onwijze mens wordt getroffen door smart; hij weent. 

Willen wij bij het zoeken naar de aard van het Âtmâ de overwinning behalen, dan moeten wij de vier levensstadia (âs'rama's) doorlopen die door de sanathana dharma-teksten worden erkend en aanbevolen. Een ieder die zich bewust is van de daarbij behorende plichten en verantwoordelijkheden, verwerft bij het doorlopen van elk stadium voor zichzelf een hoeveelheid kennis die hem voert naar dat atmische bewustzijn.  

Slechts nadat hij de (eerste) kinderperiode [zie ook Prasnottara Vahini-3] achter zich heeft gelaten, zal de invloed van de vier levensstadia voor de mens merkbaar worden. VÛÛr die tijd zal hij geen speciale kennis kunnen verzamelen over zijn plichten en verantwoordelijkheden. De groeistadia van de mens zijn: prille jeugd, puberteit, volwassenheid, middelbare leeftijd en ouderdom; de wijsheid groeit eveneens overeenkomstig deze stadia in hem. In het eerste stadium, de jongensjaren, wordt hij van onwetendheid en onschuld, geleid naar de wereld der kennis, wanneer hij als leerling wordt aanvaard door een geestelijke leidsman (goeroe). Daarna moet hij de goeroe dienen en gehoorzamen, zonder zich belast of gebonden te voelen.

In het tweede stadium, de puberteit, moet hij mede gebruik maken van de maatregelen en middelen die de vooruitgang en de veiligheid in de maatschappij bevorderen. Hij moet zijn eigen levensonderhoud gaan verdienen en leren zijn inkomen met verstand en overleg uit te geven. Hij wordt ook gehouden een voorbeeld te zijn voor allen die jonger zijn dan hijzelf, en hun te wijzen hoe zij zich in de maatschappij nuttig kunnen maken. Tegelijkertijd moet hij in het voetspoor treden van ouderen en van hen de lessen leren die hemzelf vooruit zullen helpen. 

In het derde stadium, dat van de volwassenheid, moet men niet alleen letten op zijn eigen vooruitgang en die van familie en samenleving, maar ook op de lotsverbetering van mensen in het algemeen. Ook dat is een verantwoordelijkheid die volwassenen te dragen hebben en zij moeten de noodzakelijke vaardigheden daarvan verwerven. Zij dienen een ruimere visie te hebben van de vrede en welvaart van de gehele mensheid. Aan die vrede en die welvaart moeten zij trachten, voorzover hun geestelijke en materiële capaciteiten dat toelaten, hun bijdrage te leveren. 

Het vierde stadium is de oude dag. Tegen de tijd dat de mens dit stadium op zijn levensreis bereikt, zal hij wel ontdekt hebben dat alle soorten vreugde die deze wereld heeft te bieden, weinig te betekenen hebben en snel voorbij zijn. Hij moet gewapend zijn met de hogere wijsheid van de spirituele vreugde, die hij verkrijgen kan door zich te verdiepen in de innerlijke bron van gelukzaligheid. Door zijn levenservaringen moet hij meer tederheid hebben gekregen en vervuld zijn van medeleven. De vooruitgang van alle schepselen, zonder enig onderscheid, moet hem volledig bezighouden. Hij behoort van ganser harte bereid te zijn anderen te laten delen in de kennis die hij heeft vergaard en in de ervaringen die hij heeft opgedaan. 

Zo hebben de verschillende stadia in het leven van de mens hun eigen werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende levenshouding toegewezen gekregen. Praktische oefening is voor de toename van iemands wijsheid even belangrijk als lezen belangrijk is voor het verrijken van iemands kennis. Naast kennis, moeten jonge mensen goede eigenschappen aankweken als nederigheid, eerbied, toewijding aan God en een standvastig geloof. Men behoort zich met goede werken bezig te houden en te genieten van de pure vreugde die dit kan geven. Tijdens de periode van de volwassenheid moet de mens, behalve aan geld verdienen en de betrokkenheid bij de verbetering van de maatschappij, ook aandacht schenken aan het instandhouden en bevorderen van deugden en aan het volgen van de ethische gedragsregels. Men moet stappen ondernemen om zich oprechter te gaan gedragen en te vorderen in zijn spirituele oefening (sadhana). Alle bewustzijnsniveaus [zie ook kosha's en Prasnottara Vahini-7] behoren te worden gezuiverd en daarna op heilzame arbeid te worden gericht. Tijdens de middelbare leeftijd moet hij niet alleen gezin, familie en samenleving verzorgen en beschermen, maar ook een voorbeeldig leven leiden dat zijn kinderen inspireert en aan de samenleving verheven idealen voorhoudt die in de praktijk hun waarde bewijzen. Hij mag niet te licht voorbijgaan aan de samenleving waarvan hij deel uitmaakt en alleen handelen in het belang van zijn gezin; dat zal zeker slechte gevolgen hebben.

Het goddelijke principe laat zich uitsluitend verwezenlijken door het zuiveren van zijn activiteiten en door die activiteiten te gebruiken om zichzelf in anderen te dienen. Hij bereikt het goddelijke nooit zolang hij alleen vertrouwt op de maatschappelijke klasse waarin hij is geboren, of op de intellectuele bagage die hij heeft verworven, of op zijn beheersing van de Vedaís.

Elk schepsel dat wordt geboren moet eens op een bepaald moment sterven. Elk ogenblik worden er velen geboren en sterven er velen. De mens echter moet ontdekken hoe hij het sterven kan 'vermijden'. 

Het Âtmâ, de kern van de mens, wordt niet geboren. Omdat het niet wordt geboren, kent het ook geen dood. De dood is iets dat het lichaam overkomt, het omhulsel waarmee het Âtmâ is verbonden en waarin het geheel is opgenomen. De werkelijke dood is de begoocheling die zegt dat het lichaam je diepste wezen is, dat het lichaam echt is. Het gebukt gaan onder die onwaarheid is het stervensproces. Men bereikt de onsterfelijkheid wanneer men bevrijd is van die illusie. Wat uiteenvalt is het lichaam, niet het Âtmâ, de Ziel, het Zelf

Het lichaam is onderhevig aan voortdurende verandering en de allerlaatste verandering is de dood; terwijl het Zelf, dat onveranderlijk is, overblijft. Wanneer men gelooft dat hijzelf zijn veranderlijke lichaam is, en erover spreekt als 'ik', sterft dat 'ik', maar het werkelijke 'Ik' kent geen dood. 

Naarmate men zich meer en meer intensief gaat bezighouden met verheffende activiteiten en onbevreesd onderzoek, kan men de gedachte dat 'men het lichaam is' te boven komen en tenietdoen. Kijk eens goed naar de vrucht van een tamarinde-boom [zie plaatje 1 en 2]. Wanneer deze nog niet rijp is, zijn de schil, het vruchtvlees en het zaad moeilijk van elkaar te scheiden. Zo zal ook de mens die gekluisterd is aan zijn sensuele begeerten en aan het verwennen en voeden van het lichaam, zich niet bewust kunnen worden van het Âtmâ. Wanneer de tamarindevrucht rijp wordt, kan de schil worden afgepeld, het vruchtvlees komt los van het zaad en het zaad kan er moeiteloos uitgenomen worden. Zelfonderzoek en onbaatzuchtige arbeid brengen het bewustzijn tot rijpheid, zodat het Âtmâ, helder en zuiver, los kan komen van het lichaam. 

Het lichaam heeft vijf omhulsels (kosha's) die het Âtmâ verbergen. [zie nogmaals Prasnottara Vahini-7]. Deze worden onderverdeeld in drie soorten: het grofstoffelijke, het fijnstoffelijke (subtiele) en het oorzakelijke. Het lichamelijke omhulsel - vlees, bloed, beenderen, enzovoort - vormt samen met het vitale omhulsel - de adem - het grofstoffelijke lichaam (sthuladeha). Wanneer èèn van deze twee omhulsels losraakt of uiteenvalt, valt ook het lichaam en kan het niet meer opstaan. 

Het woord sukshma, dat meestal vertaald wordt als 'fijnstoffelijk', betekent in het Sanskriet 'klein'. Het heeft echter nog een betekenis: 'Dat wat opzwelt of uitzet'. Lucht zet meer uit dan water; de ether heeft een groter uitzettingsvermogen dan lucht. Vergeleken met het uitzettingsvermogen van de bevrijde ziel, lijkt zelfs de ether 'grofstoffelijk'! Stoom kan zich meer uitzetten (is subtieler) dan water. Hoewel een blok ijs of een stukje kamfer grofstoffelijk schijnen te zijn, worden zij door verhitting of verbranding toch fijnstoffelijk. 

In deze wereld geldt de regel dat het zichtbare alles teweegbrengt wat onzichtbaar is; het geopenbaarde verklaart ons datgene wat nog verborgen ligt. Maar in het rijk van de geest gelden andere regels. Daar laat het verborgen Âtmâ de zichtbare wereld ontstaan. Zijn 'zit achter' Worden, en tenslotte gaat Worden op in Zijn; het waarneembare wordt opgenomen in het latent aanwezige. De macht van mâyâ vloeit uit het Opperwezen [de Allerhoogste Persoonlijkheid] zoals melk uit de koe; deze mâyâ of relativiteit is de kosmos (prakriti), opgebouwd uit vijf elementen: de waarneembare schepping. Wij kennen de kosmos als een samenstelling, zoals melk een samenstelling is waaruit room, kaasstof en boter gehaald kunnen worden door de inwerking van hitte of kou, door toevoeging van een paar druppels zuur, gevolgd door het karnproces. Het karnen scheidt de boter van de melk. Op dezelfde wijze werden de vijf basiselementen - aarde, water, vuur, lucht en ether - van elkaar gescheiden door kosmische processen en temperatuur-schommelingen van hitte en koude. Wat als resultaat van dit karnproces te voorschijn kwam, was deze klont boter, de aarde. Wanneer er in een persoon of ding èèn van de drie karakterelementen - harmonie [of goedheid], hartstocht of traagheid [of passiviteit] (guna's) - de boventoon voert, zeggen we dat hij die karaktertrek heeft. Zo wordt elk wezen dat geschapen is, genoemd naar het overheersende element. Daarom wordt de wereld waarin wij leven de aarde (bhumi) genoemd. De gebieden in de ether waar het waterelement regeert, kennen wij als bhuvarloka en svarloka. Op die plaatsen vloeit de materie in stromingen en rivieren.

Om kort te gaan: wat zich voordoet als de uit vijf elementen samengestelde kosmos, is slechts het op God gerichte beeld van het onechte individuele zelf en de vijf elementen. God, zoals Hij wordt gezien in en door deze onwerkelijkheid, verschijnt aan ons als de natuur. Dit is slechts een verwrongen beeld van de werkelijkheid, deze voortdurend veranderende veelvormigheid. De fout ligt bij de spiegel die het beeld weerkaatst, bij de denkende geest die het waarneemt en bij de hersenen die daaruit hun conclusies trekken. Het beeld dat de spiegel ons presenteert als de waarheid, is niet het oorspronkelijke. De spiegel is bedekt met een laag stof en het oppervlak is helemaal niet effen. God kent geen mâyâ; Hij heeft geen plan of behoefte om illusie te scheppen, noch wil Hij dat dit zou gebeuren. Maar in zijn onwetendheid ziet de mens dingen die niet bestaan en gelooft hij dat zij zijn zoals hij ze ziet. Deze menselijke zwakheid heet adhyasa

Wanneer God wordt weerspiegeld als de natuur, wordt het spiegelbeeld mâyâ. Zoals melk stremt tot yoghurt, zo wordt God de wereld (jagat) van eindeloze transformatie, ofwel mâyâ, ofwel het beeld van de onveranderlijke Goddelijkheid. Zijn wil doet deze onechte veelheid ontstaan boven de Ene die Hij is; als Hij het wil, kan Hij het beëindigen. Hij is de Heer van mâyâ. 

God is alomtegenwoordig, almachtig. Van de drie entiteiten: het hogere Zelf, het Zelf en de natuur, heeft de laatste tot doel in de behoeften van de mens te voorzien. God heeft geen behoeften of wensen. Hij is het hoogste en meest volledige bereikbare. De hoogste geluksgevoelens (ananda) van en voor elk schepsel stromen spontaan uit God. In de Gîtâ zegt Krishna tot Arjuna: 'Ik heb, o zoon van de aarde, in de drie werelden geen plicht die mij bindt' . Hij heeft plichten alleen geschapen om voor het bewustzijn van alle schepselen te zorgen. Hijzelf kent activiteit noch verplichting. Van elke handeling die wordt verricht, zorgt Hij voor resultaat. Zonder Hem kan geen enkele activiteit succes hebben! Hij bepaalt van elke handeling welke vrucht eruit voort moet komen.

23. Vormen van Aanbidding - De Veda bevat de oudste en meest duurzame kennis (Shastra) die de mens heeft ontdekt. Dat wil zeggen dat de mens deze niet heeft voortgebracht; hij heeft zich deze slechts opnieuw eigen gemaakt in de serene stilte van zijn ziel. Daarom kan de Veda de mens leiden naar het visioen van de waarheid, een waarheid die voor de zintuigen onbereikbaar is en geen verband houdt met de stoffelijke wereld. Zij is ontoegankelijk voor het menselijke verstand, omdat zij eraan ontstijgt. Daarom wordt zij beschreven als de grote Beschermer (Paramam Vyoma), ook wel als Onvergankelijk, Zijn (Tath), Waarheid. Met deze namen bedoelt men de vier Vedaís als geheel, te beginnen met de Rigveda

De term Veda werd oorspronkelijk gebruikt voor de hoogste Heer (Parameshvara), de Alwetende (Veththi iti veda - Hij die weet, is Veda). Later werd de naam toegepast op het beginsel van het begrijpen (Vedayathi ithi Veda - datgene wat bekendmaakt is Veda). De Rigveda en de andere Veda's worden gekenmerkt door Alwetendheid; daarom is ook deze term op zijn plaats. Nog later werd het woord gebruikt voor handelingen die in overeenstemming waren met de Veda's, voor alle activiteiten die de gestelde richtlijnen volgden, die rechtschapen waren, sober, juist gemotiveerd en spiritueel. 

De Opperheer ziet alles; in Hem komen alle vedische lofzangen tezamen. De Veda's stellen de mens in staat een visioen te krijgen van die hoogste Heer; zij die zo'n visioen door eigen inspanning hebben gekregen, zijn de rishiís. Zij lieten zich leiden door de Vedaís en werden geïnspireerd tot vele psalmen, hymnen en spreuken. Vandaar dat de hoogste Heer zelf in de Brahma-sûtra de grote Wijsgeer (Mahârishi) wordt genoemd [zie ook Sutra-Vahini] 

Onder de honderd-en-acht namen van Síiva, de Opperheer, komt ook Mahâ-rishi voor, evenals Mukhya-rishi, de grootste der wijsgeren. Het is om deze reden dat zelfs de Veda wordt gepersonifieerd als rishi. Brahman, de oneindige ruimte, is ook een woord waarmee zowel de hoogste Heer wordt aangeduid als de Veda. Zo komt het dat alle handelingen die worden ondernomen met als enige doel het bereiken van Brahman, ook goddelijke verrichtingen worden genoemd - een brahmayajnía. Een rishiyajnía is een offerritueel - een handeling die verricht wordt zonder te verlangen naar de vrucht die eruit voortkomt, en bedoeld om het visioen der waarheid te krijgen [yajn'a]

Tijdens het uitvoeren van zulke offeranden en yajnía's, wordt regelmatig de uitdrukking svaha - zo zij het - gebruikt. Yajnía's zijn zuivere, weldadige en heilige handelingen. De uitroep svaha, gebruikt tijdens het eerbiedig aanroepen en het reciteren van de Veda, heeft grote betekenis. Men zegt bijvoorbeeld: 'kesavaya svaha, pranaya svaha, indraya svaha'. De vertaling die meestal gegeven wordt, is: 'Moge dit naar behoren worden verbrand, mogen de dingen die wij nu in dit heilige vuur werpen, volledig worden aanvaard en verteerd, zodat zij door middel van dit vuur de godheid zullen bereiken waarvoor zij bestemd zijn: Kes'ava, Prana, Indra'. 

Er kan nu twijfel in je opkomen: Waarom zou je het vuur om iets vragen dat onvermijdelijk gebeuren zal? Het behoort immers tot het wezen van vuur dat het alles verbrandt wat erin wordt gegooid. Volgens de geschriften gaat het hier echter om een andere betekenis. In het gedicht 'Kumarasambhavam' beschrijft de dichter Kalidasa het Himalaya-gebergte als de plaats met de goddelijke ziel (Devatatma), dat wil zeggen de belichaming van het goddelijke Principe. Er wordt in de geschriften onderscheid gemaakt tussen het goddelijke lichaam en het materiële lichaam dat elk schepsel en elk ding bezit. Het goddelijke lichaam dat iedereen heeft, kan niet met de zintuigen worden waargenomen.  

Wanneer nu hiervoor God wordt aangeroepen, wordt het geheiligd; de aanroeping (ahuti) wordt omgezet in offerande (havis). Zo wordt de aanroeping of invocatie beschreven in de Veda. Gods aanvaarden van de offerande verenigt de te offeren Godheid (Adhya) met het offer (atha). Aan wie wordt er in dit geval geofferd? Wie moet het offer aanvaarden? Dat is Agni, de goddelijke kracht in het vuur, in de zon, en in de warmte van de energiestroom die het leven in stand houdt. Wanneer er onder het reciteren van de bijpassende ceremoniële spreuken, stoffelijke offeranden in het vuur worden geworpen met toevoeging van de term svaha ['zo zij het'], dan is het niet zomaar een uitroep, maar een zoenoffer. Het is de bevestiging van het gebed dat dit ritueel in feite is. 

De Veda is ook bekend onder de naam Chandas; dat betekent: aangenaam, verheugd. Het is ook verbonden met de aanverwante betekenissen als sterk, levenskrachtig en beschermend. Aangezien al deze kenmerken van toepassing kunnen zijn op de Veda, is de genoemde naam volkomen juist. De heilige ceremoniën en rituelen die in de Veda's worden beschreven en uitgelegd, schenken niet alleen aan de deelnemers, maar aan de gehele wereld vreugde, en eveneens aan werelden die zich ver daarbuiten bevinden. De Opperheer, de bron van gelukzaligheid, wordt in de heilige teksten beschreven als: Hij die de vedische rituelen als ledematen heeft (yajnía-anga) en: Hij die het vedisch ritueel als zijn voertuig gebruikt (yajnía-vahana).

Wanneer het goddelijke Principe vorm aanneemt, is de gouden Moederschoot (Hiranyagarbha) de eerste manifestatie. Ook die is een belichaming van de hoogste gelukzaligheid, omdat zij als voertuig Garuda heeft, de vogel met de vleugels der schoonheid. 

De Opperheer [hier: Heer S'iva] is ook bekend als: Hij wiens voertuig de Stier is (Vrisha-ratha), het symbool van rechtschapenheid (dharma)

Daarom vinden wij de vogel Garuda als houten of stenen beeld in de tempel staan voor het altaar van Vishnu en een afbeelding of beeld van de stier [Nandi] voor altaren van Síiva

De stamklank van cha of chadana betekent: beschermen, aanmoedigen, de welvaart bevorderen, de uiteindelijke bevrijding van mensen bewerkstelligen die ronddraaien in de eindeloze cirkel van wereldse bezigheden. 

Mensen worden altijd in beslag genomen door activiteiten die tot doel hebben al het voordeel te behalen dat mogelijk is. Zij moeten echter tegelijkertijd gevormd worden tot rechtschapen mannen en vrouwen; de boom des levens moet worden bewaakt om zijn vruchten en zijn schaduw aan hen te kunnen schenken. De Veda moet de daadkrachtige doeners, de karma-verslaafden, beschermen tegen hun ondergang, tegen de boze verleiding zich in te laten met ongerechtigheid; zij moet de speurders naar kennis, de jnana-zoekers, beschermen tegen de boze verleiding om hun genotzuchtige zintuigen te volgen. Omdat de Veda zowel het juiste pad wijst als een beschermende functie heeft, worden de verzen als geheel Chandas genoemd. Als wapenrusting en schild zijn zij een zegen voor allen die erop vertrouwen. 'chadanath chandasi'. Door deze beschermende functie worden zij 'Chandas'. 

Er wordt over de vedische rituelen, die tezamen bekend staan onder de naam Yajnía, een mythe verteld. Eens vluchtte Yajnía weg van de Goden en nam de gedaante van een zwarte antilope aan; de Goden zetten de achtervolging in, maar slaagden er alleen in zijn huid te vinden. Die huid werd de Yajnía, het symbool van de rite. De lichte, de donkere en de geelbruine kleuren vertegenwoordigen de Vedaís: Rig-, Yajur- en Sâmaveda; juist om deze reden werd hij als heilig vereerd. Hij ontving eerbewijzen omdat hij de drievoudige kennis symboliseerde, ofwel het volledige beheersen van de drie Veda's. De huid wordt gedragen door dienstdoende priesters en anderen die aan vedische ceremoniën deelnemen tijdens het reciteren van de beschermende chandas-hymnen. Men zegt ook dat de drie kleuren de drie werelden vertegenwoordigen; daarom zal hij die op de antilopehuid is gezeten of deze draagt, door zijn vedische gezang en de offeranden, een zegenende invloed doen uitgaan naar de drie werelden (hemel, aarde en de onderwereld). 

De priester [hotâ] die de vedische offerplechtigheid (yajnía) leidt, wordt in de Vedische geschriften aangeduid als 'de foetus in de moederschoot'. Zo zeker en veilig als de foetus, omsloten door het moederlichaam, met de handen bijeen en het lichaam in ontspannen overgave, zo moet de ingewijde priester worden omgeven door de antilopehuid, het symbool voor Moeder Veda. Voor het menselijk oog is het slechts een huid, maar gedurende het vedische ritueel wordt hij een beschermend schild. Daarom bidt de ingewijde voordat hij het aantrekt: 'U bent mijn schild (charma); bescherm mij als een schild.í Deze charma is later 'geluk' gaan betekenen en 'gelukzaligheid', omdat het de mens beschut tegen smart, letsel en onrecht. Vishnu, de tweede in de drie-eenheid, is de belichaming van gelukzaligheid; de vedische offerrituelen verlenen deze gelukzaligheid. Vishnu wordt geprezen als de geïncarneerde Yajnía zelf. Heer Vishnu is de belichaming van de drievoudige Veda

Upasana (dichtbij zitten, vereren) betekent dat men Gods tegenwoordigheid heeft verworven, dat men de gelukzaligheid van aanbidding heeft bereikt. In de vedische traditie worden vier paden erkend als juist en doeltreffend, waarlangs deze hoogste gelukstoestand te bereiken is. Zij heten sathyavati, angavati, anyavati en nidanavati. Laten we deze vier eens nader beschouwen. 

Sathyavati: De geschriften definiëren het goddelijke principe als volgt: 

'Het Âtmâ is overal innerlijk aanwezig, zoals elke druppel melk doordrenkt is met boter' 
(sarva vyapinam atmanam, kshere sarpit iva arpitam). 

Wanneer de zoeker tijdens het volgen van het pad der waarheid zich door deze overtuiging laat inspireren, noemt men deze spirituele oefening sathyavati - gebaseerd op de Waarheid. 

'In mijn latente vorm ben Ik de gehele schepping, werkend aan het mysterie. Zie Mij in dit alles, zie dit alles als Mij' 
(BG 9-4:
mayâ tatam idam sarvam, jagad avyakta-mûrtinâ)

Iedereen die erin slaagt deze zienswijze te verwerven, zal via het pad van sathyavati zijn doel bereiken. 'Ik zal zichtbaar zijn voor jullie als dit alles en in dit alles', verzekert de Heer ons. Hij belooft dat een ieder die oprecht vasthoudt aan het pad van sathyavati, het visioen van zijn immanente en zijn transcendente aanwezigheid zal krijgen. 

Angavati: Het universele wezen is te vinden in het vuur, de wind, de zon, de maan en in alle andere dingen. Het is de adem die alle schepselen in leven houdt. Het is het vuur dat alles verlicht. Het is de regen die de levensnoodzakelijke planten doet groeien. Daarom kan men Hem aanbidden als het vuur (agni), als de wind (vayu) of als de regen (varuna); Hij is immers zo genadevol geweest om al deze zegenrijke vormen aan te nemen. Deze benadering via de heilzame manifestaties (angaís) is het pad van angavati. Anga betekent ledemaat, feit, kenmerk. 

Anyavati: De zoeker poogt Gods aanwezigheid te verkrijgen door zich een voorstelling te maken van Gods vele gezichten en door de kenmerken, de attributen die in elk facet voorkomen, op waarneembare wijze te symboliseren. 

God wordt in zijn alomtegenwoordige (Vishnu)-gedaante afgebeeld met de trompetschelp - symbool van het oergeluid, het wiel (cakra) - tijdsymbool, en de staf - symbool van macht en majesteit [en lotus als symbool van zuiverheid]. 

Het facet waaraan Gods macht en bereidheid wordt toegeschreven om hindernissen te overwinnen (Vighnesvara), wordt in verband gebracht met Ganesha's enkele slagtand, die scherpzinnigheid en concentratie symboliseert. 

Ishvara of Síiva, het facet van het oplossen en uiteenvallen, heeft als attribuut de drietand (trishula), het symbool van verleden, heden en toekomst. 

Heer Râma, de belichaming van rechtschapenheid (dharma), wordt altijd afgebeeld met de boog (kodanda) waarmee Hij de pijl (wilskracht) recht op het doel kan afschieten. 

Heer Krishna, de geopenbaarde universele liefde, heeft een pauweveer in zijn kroon, die de duizend ogen van Gods genadige blik symboliseert. Hij draagt de fluit [murali] waarop Hij betoverende melodieën speelt. De fluit is het symbool van de zoeker die zonder ego en vrij van begeerte is. 

Het wijsheidsaspect wordt voorgesteld als de godin Sarasvatî; zij heeft een vînâ in haar hand. De vînâ is een snaarinstrument. Daarmee worden de gevoelige snaren van het hart gesymboliseerd. Deze reageren harmonieus en melodieus op de zachte aanraking van alles wat waar, goed en schoon is. 

Geestelijke leerlingen mediteren op deze aangename personificaties, en op de symbolische betekenis van hun attributen; de goddelijke vreugde die daarbij opwelt in hun hart, is hun wijze van godsverering. Dit noemt men het anyavati-pad, de weg die gaat via de goddelijke symbolen; anya betekent: het andere, de toevoeging, het bijvoegsel. 

Nidanavati: Dit pad is langzaam, maar wanneer iedere volgende stap pas genomen wordt nadat de vorige volledig is gelukt, is vooruitgang verzekerd. 
- Het luisteren naar Gods glorie (sravanam); 
- vol vreugde zingen over zijn zeldzame genade (kîrtanam);
- voortdurend Gods majesteit en erbarmen gedenken en innerlijk herhalen (vishnu-smaranam); 
- streven naar een plaats aan Gods voeten (pada-sevanam);
- gebeden uitspreken bij een beeld of afbeelding van God (archanam);
- dankbaarheid tonen voor ontvangen zegeningen (vandanam);
- zich overgeven aan Gods wil (dasyam); 
- volledig op Hem vertrouwen (sakhyam); 
- gedachte, woord en daad aan Hem opdragen (atma-nivedanam); 
- het verlangen tot opgaan in Hem (tanmaya-sakti); 
- zielepijn bij de minste scheiding van Hem (parama-vivahasakti). 

Dit zijn de elf stadia die de zoeker moet doorlopen om de uiteindelijke vervulling te bereiken, de hoogste gelukzaligheid. Daarom luidt de naam voor dit pad: 'Langzaam maar zeker' (nidana).

Elke volgende van de vier besproken methoden (sathyavati, angavati, anyavati en nidavati) is eenvoudiger en beter uitvoerbaar dan de vorige. Aan het eind van ieder pad wacht de beloning: de èènwording met de universele wil. 

Bij de verschillende andere upasana's of sadhana's die in de heilige teksten genoemd worden en door gelovigen gepraktiseerd, is ook het aanbidden van beelden (pratikopasana) en afbeeldingen (pratirupopasana) bij de angavati upasana inbegrepen. Overal zijn Zijn handen en voeten, Zijn hoofd en Zijn gelaat alomtegenwoordig (sarvatah pâni-pâdam tat; sarvato 'ksi-siro-mukham).

De Heer (Mâdhava) heeft de hand in alles, want Hij is in allen. Hij kijkt door alle ogen. Hij denkt, maakt plannen en beslist in alle hoofden. Hij eet door alle monden, hoort met ieder oor. Door het aanbidden van een enkele vorm, aanbid je Hem in elke vorm. Dat is het hoogste weten - Hij is verborgen in ieder schepsel; ongezien werkt Hij in en door allen. Dat is de pratirupopasana - Hem te aanbidden als aanwezig in ieder afzonderlijk. 

Verschillende andere upasana's die in de geschriften genoemd worden zijn: 

Bhanopasana: De hoogste pracht, de diepste ontferming, de grootste macht, enzovoort aan de Heer toekennen en Hem in die hoedanigheden aanbidden.

Gitopasana: De Heer aanbidden als de spirituele Meester en Leidsman die de Gîtâ onderwijst en ons het levenspad openbaart. Het heldendicht de Mahâbhârata (waarvan de Bhagavad Gîtâ deel uitmaakt (Bhishma-Parva hoofdstuk 23-40)) wordt vereerd als de vijfde Veda. Daarin wordt uitvoerig verklaard aan welke morele gedragscodes de mens zich moet houden om zijn levensdoel te bereiken, zowel in dit als in een volgend bestaan. Het verhaal is een onuitputtelijke schatkamer met richtlijnen voor een rechtschapen leefwijze en spirituele verheffing. 

Hier zien wij de Heer (Krishna) op het podium van Dharmakshetra met alle benodigdheden voor het kosmische spel: de rekwisieten, de rollen, de intrige en tegenlisten, snode plannen en ontknopingen. Op Zijn geheel eigen, wonderbaarlijke wijze voert Hij zijn spel op in dit episch gedicht Mahâbhârata. De spelers en speelsters in dit stuk, de dialogen, verbindende teksten, wachtwoorden en liederen zijn door Hem bijeengebracht. Hij is de groep, de regisseur, het publiek, alles tegelijk. Hier manifesteert zich de hoogste Heer (Mâdhava) die elk ding en elk schepsel naar zijn hand zet.

In deze strijd staan aan de ene zijde de grenzeloze, materiële macht gedreven door onrechtmatige hebzucht, en aan de andere zijde de ogenschijnlijk beperkte kracht van het Âtmâ, de eeuwige rechtschapenheid. In deze kosmische confrontatie, het conflict tussen deze twee krachten, staat de Heer als scheidsrechter, als de hoogste belichaming van het recht dat alle aardse macht overwint. Dit is de uiteindelijke godendrank die de Mahâbhârata tenslotte te bieden heeft: de Bhagavad Gîtâ, het Lied van de Goddelijke Overwinning. 

De kernboodschap die het heldenverhaal ons zo nadrukkelijk wil geven, wordt samengevat in de Gîtâ. Daar geeft de spirituele zoeker zich over met de woorden: 

'Ik zal handelen naar Uw bevel' 
karisye vacanam tava 
BG 18-73

en de Heer spoort hem aan en zegt: 

'In het vervullen van de taak die je is opgedragen, vind je veiligheid en voorspoed' 
sva-dharme nidhanam sreyah 
BG 3:35

Dat is het criterium waaraan alle arbeid behoort te worden getoetst. [*6] Verlaat het pad van het handelen naar Gods wil (bhakti) niet, want het kan je voeren naar volmaakte verrukking en gelukzaligheid. Wanneer je echter hiervoor de ogen sluit en je inbeeldt dat jij Brahman bent, gaat deze vreugde aan je voorbij en val je ten prooi aan angst en zorg. Wanneer je op de lege rijstdoppen stampt, kun je daaruit toch geen rijstkorrels verwachten? Trouwens, Krishna is niemand anders dan diezelfde Brahman

Advaitopasana: De koe heeft melk in haar lichaam. De melk bevat ghee (geklaarde boter). Maar in die vorm kan ghee de mens geen kracht schenken. De melk moet worden gemolken, dan moet er stremsel worden toegevoegd om haar te stremmen, de boter moet eruit worden gekarnd en geklaard om ghee te krijgen die men kan eten om sterk te worden. Op gelijke wijze zul je, hoewel God alomtegenwoordig is en de drijvende kracht achter al het bestaande, Hem moeten ontdekken en leren kennen voordat je een hoger bewustzijnsniveau bereikt en de gelukzaligheid daarvan ervaart. 
God is overal aanwezig, maar Hij is niet in elk ding duidelijk waarneembaar, evenmin als de olie in mosterd, de boter in yoghurt, als water in de aarde en als vuur in timmerhout. God bevindt zich in het menselijk lichaam en in de menselijke geest. Wil je je van Hem bewust worden, dan vereist dat spirituele inspanning. Wanneer je dat werkelijk gaat doen, kun je gaan beseffen dat lichaam, geest en God èèn zijn. Je zult dan nooit meer iets ervaren dat duidt op verschil of onderscheid. De bewustwording van de Ene Zonder Gelijke heet 'bevrijdingí, verlossing uit de slavernij. 

Vishishtadvaita: (beperkt monisme) Ramanuja (heilige en filosoof, Zuid-India, 1055-1137; grondlegger van het beperkt non-dualisme) heeft zich verdiept in het probleem of je de God die je wenst te aanbidden en te verwerkelijken, moet opvatten als apartstaand van de mens, of dat je je God moet voorstellen als wonend in de mens. Zijn antwoord is: Het leven is de ziel van het lichaam; God is de ziel van het leven. God is de schenker, de levenskracht, de onderhouder. Zoek Hem in die hoedanigheden. Je kunt die Allerhoogste, die hoogste Ziel waarin alle elementen aanwezig zijn, die inwoner en innerlijke stuwende kracht van de gehele schepping, leren kennen wanneer je je aan God hebt overgegeven en zo Zijn genade hebt verkregen. Probeer te begrijpen dat Hij zowel hoog verheven is als in je diepste innerlijk woont. Dan, nadat je inziet hoeveel gebreken je vertoont, doe je afstand van je ego, opdat je deel kunt krijgen aan Zijn glorie. De spirituele zoeker moet de volgende geestelijke instelling hebben: 

'U alleen bent alles, 0 mijn God der Goden' 
(Tvam eva sarvam, mama deva deva). 
'U bent de drijfveer, U bent het pad, U bent het einddoel'. 

Laat je spirituele inzet op dat ene punt gericht zijn, onwankelbaar, onvermoeibaar. 

Dvaitopasana (dualisme): In de dualistische zienswijze is de relatie tussen God en het individu als die tussen man en vrouw. Vishnu, de Heer, de eeuwig-ongebondene, de eeuwig-volkomene, moet worden vereerd zoals de vrouw haar man vereert. Van alle geestelijke leerlingen (sadhaka's) die zo leefden, is Caitanya (vereerd als 'verborgení (channa) Krishna avatâr) een der meest opmerkelijke. Hij heeft zelfs een geheel eigen wijze van aanbidden in het leven geroepen die zijn naam heeft gekregen: 
 de Caitanyopasana. Zijn stelling luidt dat zonder het uit benauwenis geboren smachten naar de voeten van Krishna, geen bevrijding mogelijk is. Waarom niet? Omdat zonder een dergelijk vurig verlangen, het zuiveringsproces van het intellect zelfs niet mogelijk is. Dat is Caitanya's overtuiging. Hij verklaart dat alle wijsgeren en anderen die het vermogen hebben zich onder te dompelen in innerlijke gelukzaligheid, de extase van het hoogste bewustzijnsniveau kunnen genieten wanneer zij zich wijden aan de beschouwing van de gelukbrengende, genezende en zuiverende eigenschappen van de Heer (Hari). Voor het bereiken van deze gelukzaligheid is geen tekst of geschrift nodig. Iemand die verzonken is in de golven van die goddelijke extase, negeert alle normen van sociaal gedrag en ontsnapt aan alle conventies. Hij zingt luid de namen van Hari, onder stromen van vreugdetranen; hij danst in hemelse vervoering en ervaart daarbij de onvermengde, ware gelukzaligheid. Hij weet dat Gods voetstappen elke centimeter hebben geheiligd van de grond waarop hij loopt. Volkomen afgestemd op de Heer, zingt hij zijn glorie. Caitanya benadrukte dat deze sadhana de eenvoudigste en de vruchtbaarste was. Zijn hoogste doel was in een stroom van extase een toestand te bereiken waarin het lichaamsbewustzijn volkomen was verdwenen, een extase die opgolft uit de melodieuze groepszang van liederen over Gods majesteit en
genade. 

Dan zijn er nog enkele andere vormen van aanbidding die vermelding verdienen. Eèn daarvan is gaudya-upasana. Sírî Krishna, die als meest verheven Ziel (Purushottama) wordt omschreven en deel uitmaakt van het ongemanifesteerde inwonende principe, en Râdhâ die wordt omschreven als deel van de ongemanifesteerde universele energie, krijgen beiden gestalte en worden samengevat onder de naam Krishna-Râdhâ, of nog gebruikelijker als Râdhâ-Krishna. Mâdhava is ook een naam voor Krishna; daarmee wordt aangegeven dat Hij de Heer is van de kosmos of het stoffelijk universum (prakriti). De naam die in deze vorm van aanbidding (upasana) wordt gebezigd, is Râdhâ-Mâdhava. De aanhangers van deze vorm van verering zijn overtuigd dat het reciteren van die naam de kracht heeft ons in een extase te brengen die bevrijdt van elke gebondenheid. De leermeesters (âcâryaís) of grondleggers van deze upasana verklaren dat dit een voor ieder bereikbaar doel is.

De Heer is de ware nectar van hemelse verrukking. Alleen wezens die van deze nectar hebben gedronken, kunnen verzinken in spirituele vreugde. De shruti-teksten zeggen dat zij die in gelukzaligheid geboren zijn, alleen in en door gelukzaligheid kunnen leven. De heilige naam Râdhâ-Mâdhava, zeggen zij, is de sleutel waarmee de deuren van de schatkamer vol heilige nectar worden geopend. 

Râdhâ-Mâdhava symboliseert de eenheid van de stoffelijke wereld (prakriti) en het menselijk wezen (purusha). Deze tweeledigheid moet het dualisme weergeven van de individuele Ziel (Jivatma) en universele Ziel (Paramatma), van de golf en de oceaan. Door deze namen te kiezen, brengen wij hulde aan beiden. Vallabhacarya, Indiase filosoof en heilige - 15e eeuw] verklaarde: 'Krishna is de Heer Zelf' (Krishnasthu bhagavan svayam). Het bereiken van Krishna, zo legde men uit, stond gelijk met het opgaan in het universele principe, het doel van alle oprechte monisten. 

Saivopasana is eveneens een opmerkelijk geestelijk pad. Hier wordt de nadruk gelegd op het vereren van Síiva, zoals die gestalte krijgt in de lingam - het symbool van de vormloze oneindigheid waarin alle eindige vormen besloten liggen (lingam sarva kalam). De oneindige lingam is het symbool van de oerenergie die de eigenlijke oorzaak is van het ontstaan, het bestaan en het verdere ontwikkelen van de elementen waaruit de kosmos is opgebouwd. De lingam is de vorm van Síiva zelf en het volledige besef daarvan ziet men als het uiteindelijke doel, de bevrijding. 

In de Virasaivopasana aanbidt men Síiva bij voorkeur als de Heer (Ishvara), als de Ene en Enige, overal en altijd. Tijdens het opgaan van het individu in de stralende schoonheid van de Linga of Ishvara, bereikt men het hoogtepunt van de spirituele inspanning: het bewerkstelligen van de bevrijding. 

Pashupatopasana: Het individu is gebonden (pasha) aan de eigenschappen, veranderingen en aanpassingen die behoren bij het aardse leven. De Heer der schepselen (Pashupati of Síiva) wordt hier aanbeden om zich vrij te kunnen maken van die banden. 

Saktopasana: Sarva Deva mayi Devi - Devi betekent: alle goden. De universele oerenergie (adi param shakti) stelt men zich voor als de gietvorm waaruit alle goddelijke vormen zijn te voorschijn gekomen. De kosmische stuwkracht (prakriti) veroorzaakt alle verscheidenheid en veelvuldigheid in uitdrukkingswijze, alle veelsoortige vormen. De hoogste Godheid (Mahes'vara) heeft dit vermogen zich te manifesteren en krijgt daarom deze naam. Mahes'vara en Parashakti zijn twee aspecten van dezelfde kracht. Deze tweeledige kracht stuwt het universum, zowel de oneindige ruimte als deze gehele aarde. Deze onzichtbare, ontastbare hoogste Heer manifesteert zich als de vrouwelijke oerkracht maya of parashakti. In ieder individu is deze energie waarneembaar als kennis, kracht en activiteit. 

Jainopasana: De gemeenschap van Marwari (hoofdzetel van de Jain-religie) heeft wat betreft godsverering veel overeenkomst met de Vishnu-aanbidding. In Jain-tempels treft men beelden aan van Vishnu, met de traditionele attributen: de trompetschelp, het wiel, de staf en de lotus. 

De Jains hebben als mantra
- Namo arihanthanam - Ik buig mij eerbiedig voor de grote helden (Mahâvira) die de begeerte overwonnen hebben.
- Namo siddhanam - voor hen die bovennatuurlijke krachten bezitten (siddhiís). 
- Namo ayiriyanam - voor de grote meesters der spirituele wijsheid. 
- Namo uvajjhayanam - voor de grote leraren die deze wijsheid verbreiden. 
- Namo loye sabha sahonam - voor de goede mensen in alle landen. 

Met behulp van deze vijfvoudige aanbidding worden de kwade gevolgen verwijderd van alle zondige handelingen. Wanneer de betekenis van deze mantra werkelijk wordt ervaren, geeft deze aan mensen de grootste voorspoed. Jains zeggen dat wanneer men volkomen opgaat in deze universele verering, men wordt verlost, zodat de toestand der bevrijding (moksha) is bereikt. 

Sikh-upasana: De leermeester die je het Âtmâ openbaart en je ervan bewust maakt dat het Âtmâ je diepste Werkelijkheid is, krijgt bij de godsverering van de Sikh's de meest prominente plaats. De verzamelde leringen van de leermeesters - Granth Saheb genoemd - is een werk dat door de Sikh's wordt geloofd, geprezen en met de grootste eerbied behandeld. Het komt voort uit de bron der Indiase spirituele traditie. De ideeën die erin geformuleerd worden, geven in hoofdlijnen de kern weer van de Indiase cultuur. 

Christus-upasana: De Heer Jezus is de Redder. De mens is van nature geneigd tot zonde, bewust of onbewust. Jezus heeft aan het kruis zijn bloed gegeven om de mens te bevrijden van zonde en om zijn ziel te reinigen. De christelijke godsverering bestaat daaruit dat deze Heer wordt aanbeden en dat de leringen die in de Bijbel staan, worden gevolgd. In deze vorm van verering ziet de christen het aanbidden van Hem en het zingen van Zijn glorie als de juiste. 

De mohammedaanse upasana: Verkrijg zelfvertrouwen en werp al je lasten op God (immamdaree khaida mey ho, pygambar mey bharosa); geloof elk moment van je leven onvoorwaardelijk in Gods macht en ervaar die bij elke stap. Zo luiden de regels voor een zinvol bestaan. Wanneer je het lichaam verlaat, zul je je voor Gods troon moeten verantwoorden voor de mate van rechtschapenheid in het leven dat je hebt geleid. Derhalve behoort men tot het laatste ogenblik het rechte pad te bewandelen dat de Heer ons heeft gewezen. De gids bij dit alles is de Koran. Deze behoort te worden vereerd en tot op de letter nageleefd. Dat zijn de spirituele instructies die in deze vorm van godsverering dienen te worden gevolgd. 

De heilige spreuk van de Islam luidt: 'Allaho Akbar; La Illah Ili Allah'. Dat betekent dat God de hoogste souverein is; Allah is de onbetwistbare, onovertroffen heerser der schepping. Hij alleen is onze aanbidding waardig. In de Bhagavad Gîtâ zegt Heer Krishna: 'Er is niets dat hoger is dan Ik'. De tekst in de Koran is van gelijke strekking. De mohammedaanse godsverering is ook een vorm van diezelfde spirituele praktijk, gebaseerd op dezelfde Waarheid. 

Wij zien bij al deze soorten van aanbidding dat de mens vanaf het ogenblik dat hij zijn eeuwenlange speurtocht naar zijn eigen werkelijkheid is begonnen, in het bijzonder in Bharat, een grote spirituele schat heeft vergaard die hem kan bewaren voor smart en gebondenheid. Die schat strekt zich uit over zovele gebieden en gaat zo diep, dat zij na verloop van vele eeuwen nog even verstrekkend is en even diepgaand. Zij blijft bewaard, onaantastbaar voor verschillen in uitvoering en voor de opkomst van andere vereringsvormen. Bovendien is de spirituele wijsheid van India in deze tijd een triomfantelijk lichtbaken dat zijn licht uitzendt in een enkele vlam die straalt in de toenemende duisternis. Deze verlicht alle landen, omvat alle rassen en brengt de gehele mensheid in vervoering. 

Er kan de mens geen groter geluk ten deel vallen dan geboren te worden in dit heilige land van Bharat, de bakermat van een luisterrijke en weldadige cultuur, die de wereld kan redden. Wanneer wij ons bewust worden van deze zegening, is dat waarlijk een onuitputtelijke bron van gelukzaligheid (ananda).

24. Het Goddelijke Lichaam - Men moet een duidelijk begrip hebben van de maatschappelijke grondslag waarop de Indiase samenleving is gebaseerd. Wanneer wij de natuurlijke aanleg en geneigdheid van mensen in aanmerking nemen, is de mensheid te verdelen in vier groepen [of roepingen]. Dat zijn: brahmanen, geestelijken en intellectuelen (brâhmanen), bestuurders, officieren (kshatriyaís), handelaren en boeren (vaisíyaís) en arbeiders en handwerkslieden (síûdraís). Deze indeling is niet ontstaan uit een zelfzuchtige, gemene samenzwering die tot doel heeft de sociale bovenlaag te laten trappen op de onderlaag. Zij is ook niet het gevolg van een vijandig complot dat gesmeed is uit jaloezie, een plan waarmee de vooruitgang van de mensheid wordt tegengehouden. Het beste kun je het zien als een algemeen werkplan waarmee de groei der menselijke prestaties wordt bevorderd door het stimuleren van de goede neigingen en karaktertrekken in ieder individu. Het is de koninklijke weg waarlangs de mensheid kan vooruitgaan. Het stelsel dient slechts ter bevordering en regulering van menselijke activiteit, zodanig dat harmonie en maatschappelijk welzijn worden gewaarborgd. 

Zoals de lezer weet, heeft de leermeester van de Gîtâ, Heer Krishna, gezegd: 

câtur-varnyam mayâ srstam
guna-karma-vibhâgasah
tasya kartâram api mâm
viddhy akartâram avyayam

Van de vier roepingen [van loonarbeid, handel, bestuur en begeleiding] door Mij gerealiseerd overeenkomstig de kwaliteiten [van goedheid, hartstocht en traagheid] en de arbeidsverdelingen [overeenkomstig de status van jongeren, gehuwden, teruggetrokkenen en onthechte mensen en hun nivo van overstijging] ben Ik de Vader, hoewel je Me kan kennen als Hij die niet handelt en onveranderlijk is.
[B.G. 4:13]

Zo werd het kastenstelsel gesticht op grond van eigenschappen en activiteiten. De wereld was in het prille begin overwegend harmonisch (sattvisch) van aard en dientengevolge waren alle bewoners brahmanen. Doordat men afzonderlijke roepingen ging volgen en een bepaalde geneigdheid en voorkeur ontwikkelde, werden de verschillende mensentypen later gerangschikt in kasten. Toen er verschillen in karaktereigenschappen gingen optreden, moest de enigbestaande klasse der brahmanen en rishi's in afdelingen gesplitst worden om de sociale rechtvaardigheid en de harmonie te handhaven. In het hoofdstuk Shanti Parvan van de Mahâbhârata, gaat de wijze Bhrigu uitgebreid in op deze ontwikkeling, in antwoord op een vraag die gesteld wordt door de wijze Bharadvaja. De passage luidt als volgt: 

"Bij brahmanen die verzot zijn op werelds plezier, die besmet zijn door egoïsme, ten prooi aan boosheid, wellust en andere hartstochten, is de rajoguna vermengd met hun aangeboren sattvische aard. Daarom worden zij gerangschikt onder de krijgers (kshatriya's). Alle brahmanen kunnen ook niet overwegend sattvisch van aard zijn; evenmin kunnen zij zich allen wijden aan zuiver rituele handelingen. 
Degenen die het sattvische waarheidsideaal niet hooghouden, en die de eigenschappen van de tamoguna aan de dag leggen, vermengd met rajasische trekken, waarin dus de inerte en actieve eigenschappen samen overheersen, werden ingedeeld als vais'yaís. 
De overigen, die een leven leiden van gewelddadigheid, die geen reinheid in acht nemen, die volledig verzonken zijn in tamasische vormen van levensonderhoud, werden gerangschikt onder de síûdra's
Zo vormden brahmanen de verschillende kasten en waarborgden daarmee de rust en veiligheid in de menselijke samenleving. Aldus spreken de shrutiís, onze heilige Geschriften."

Personen die begiftigd zijn met een zuiver sattvisch karakter, zijn brahmanen; zij die rajasische eigenschappen bezitten en dientengevolge zijn begiftigd met moed en heldhaftigheid, zijn krijgers (kshatriya's); zij kunnen de mensheid tegen onrecht beschermen. Mensen die niet heldhaftig of moedig zijn maar wel bedreven in de overredingskunst, die behendig zijn in het handeldrijven en deze vaardigheden op de juiste wijze willen aanwenden, zijn vaisíya's. In deze klasse zien wij een vermenging van de rajoguna en de tamoguna
De overigen, die geen neiging vertonen tot een ascetische leefwijze of tot het verwerven van kennis, die geen spirituele discipline (sadhana) volgen, niet het lichamelijke uithoudingsvermogen hebben en de geestelijke moed die voor de strijd vereist zijn, die geen speciale vaardigheid bezitten op het gebied van handel of ambacht, zijn tamasisch van aard en wijden zich daarom aan de tamasische beroepen. Dat zijn de síûdraís. Zij vinden vervulling in hun werk en dragen daarmee bij aan de vrede en welvaart van de wereld. 

De hier beschreven vier kasten zijn slechts ledematen aan èèn enkel lichaam; zij zijn geen aparte elementen. Er is geen grond voor de veronderstelling dat de èèn hoogwaardig is en de ander minderwaardig. Ieder verricht zijn functie, zodat het lichaam gezond en gelukkig blijft. Een ieder kan vanuit zijn eigen positie in de maatschappij het hoogste bewustzijnsniveau bereiken. Als zodanig werd het oude vedische kastensysteem, gebaseerd als het was op dergelijke ruimhartige idealen, aanvaard als het goddelijke plan voor de samenleving. Dit plan was een weergave van de werkelijkheid dat de vier kasten de vier ledematen zijn van de ene goddelijke kosmische Persoon (purusha).

Dit wordt ons duidelijk wanneer wij de goddelijke uitspraak beschouwen in de Purusha-sukta van de Rig Veda

'brahmanashya mukham asit 
baho rajayoh krita 
oro tatashya yad vaishya 
padbhyam sodro ajayata'.

- In deze tekst wordt verklaard dat de brahmanen, dat wil zeggen zij die zuiver sattvisch van aard zijn, en gevestigd zijn in hogere kennis of wijsheid, het gelaat vormen van de kosmische persoon.
 
- Zij die bovenal moedig van aard zijn en lichaamskracht bezitten, en die sattvische zowel als rajasische eigenschappen vertonen, de kshatriya's, worden aangeduid als de armen van de kosmische persoon. 

- Mensen die een rajasische aard hebben die vermengd is met tamasische elementen, die bedreven zijn in de kunst van het handeldrijven, de vais'ya's, worden beschreven als de dijen van de kosmische persoon. 

- Zij die lichamelijk actief zijn en spierarbeid verrichten, die beheerst worden door de tamoguna, de síûdraís, zijn de voeten van de kosmische persoon. 

De Heer wordt in de Rig Veda dus beschreven als de wonderbaarlijke en schitterende Persoon wiens lichaam is samengesteld uit deze elementen. 

Dit heilige, zeer betekenisvolle kastenstelsel viel echter in handen van domme, zelfzuchtige mensen met een beperkte geestelijke blik en bekrompen idealen. In hun geschriften zetten zij omstandig alles uiteen wat de fantasie hun ingaf. Zij hebben hiermee in de wereld grote schade aangericht. Het gevolg is dat dit systeem in onze tijd wordt gezien als een plan dat door een minderheid is ontworpen om de meerderheid te onderdrukken! 

Kasten vertegenwoordigen de kosmische Persoon zelf die zich in de menselijke samenleving manifesteert. Zij vormen Gods zichtbare gestalte waarvan ieder lichaamsdeel van een betoverende schoonheid is. Het is diep treurig dat deze waarheid geen algemene erkenning krijgt. Dit land, Bharat, heeft het grote geluk dat de Heer door dit denkbeeld, namelijk dat de vier 'ledematen' der kasten een integraal onderdeel vormen van Gods lichaam, aan de gehele mensheid meer vrede en harmonie kan geven, meer welvaart en welzijn. Omdat mensen de waarheid hiervan niet kunnen inzien, zegt men dat dit gehele systeem slechts door mensen bedacht is. Eigenlijk, zegt men, zijn alle mensen gelijk. Deze conclusie baseren zij op uiterlijke kenmerken. Door te stellen dat de gehele mensheid behoort tot dezelfde biologische soort, kweken zij veel onrust. Natuurlijk is het waar dat alle mensen behoren tot èèn biologische soort. Maar omdat zij verschillen in karakter ontwikkelen en verschillende beroepen gaan uitoefenen, ontstaan er groepen die duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Deze ontwikkeling is niet te vermijden. Niemand kan dat ontkennen. In onze menselijke samenleving is niet iedereen harmonisch (sattvisch) van aard. Slechts zeer weinigen hebben dit bereikt. Wanneer wij mensen beoordelen louter naar hun uiterlijke verschijning, kunnen wij niet zeggen dat alle mensen èèn zijn. Wij moeten onderscheid maken, een rangschikking maken van mensen met sattvische, rajasische en tamasische karaktereigenschappen of combinaties daarvan. Daartegen kan niemand bezwaar maken.

In het algemeen kunnen wij stellen dat zij die overwegend tamasisch van aard zijn, worden ingedeeld bij de síûdra's; maar treffen wij onder hen niet velen aan die zuiver sattvische eigenschappen bezitten? Zijn er onder hen die worden ingedeeld bij de brahmanen, het zuivere, harmonische type, niet velen in wie de tamasische eigenschappen overheersen? Derhalve is in de vedische godsdienst van Bharat duidelijk vastgelegd dat iemands kaste niet uitsluitend bepaald wordt door zijn uiterlijk of door zijn geboorte in een bepaalde familie; kaste moet worden vastgesteld aan de hand van karakter en beroep. 

De vier maatschappelijke klassen zijn ledematen van het goddelijke lichaam, van de ene en enige Heer. Elk lid is belangrijk en speelt zijn eigen onmisbare rol. Zij hebben ieder tot doel God te dienen door dienstbaarheid aan de medemens volgens hun eigen dharma, de algemeen erkende, ethische normen voor gedrag en leefpatroon. 

Er zijn mensen die beweren dat síûdra's niet het recht hebben en ook niet de plicht om een leven te leiden van spirituele training (sadhana) en versterving (tapas). Bij brahmanen zou dat wel het geval zijn. Wij moeten hier bedenken dat deze beperking geldt voor de algemene aard van de síûdra, niet voor de afzonderlijke personen die als síûdra geboren zijn. De toestemming wordt gegeven aan mensen met een brahmaans karakter en niet aan elk individu dat als brahmaan geboren is. Koeien hebben als rijdier geen enkel nut; paarden hebben geen enkele waarde als melkproducent. Deze uitspraken zijn niet gebaseerd op haat of wrok tegen de bepaalde diersoort, maar op de aard en de karaktereigenschappen van de betreffende soort. Zij behoren beide tot de viervoeters, maar hun verschillende geaardheid beslist dat de een haar nut bewijst door de melk die zij geeft en de ander geschikt is om te berijden. De kasten zijn niet gebaseerd op verschil in ras of geboorte, maar op de aangeboren aard en geneigdheid, en op het beroep dat men leert en uitoefent. 

Alle vonken zijn van vuur. Er is slechts èèn kaste, de kaste der mensheid. Men kan niet zeggen dat zij gescheiden zijn, maar men kan ook niet beweren dat zij niet gescheiden zijn. Op dezelfde wijze zijn mensen, individuele schepselen, niet gescheiden van hun schepper - brahman - het universele absolute. Het is evenmin nodig te beweren dat er wel een scheiding bestaat. De relatie tussen schepper en de individuele ziel (brahman en jîva) is er niet een van gelijkheid of eenheid, maar van oorzaak en gevolg. Het verbijzonderde [: iets aparts worden] is duidelijk onderscheiden en apart zolang de bevrijding nog niet bereikt is. Wanneer de individuele ziel (jîva) bevrijd is, is hij èèn met Brahman omdat dan de oorzaak van de individualisering verdwenen is. De scheiding tussen jîva en Brahman is het gevolg van de begoocheling der gebondenheid en de eenwording is het gevolg van de bewustwording der vrijheid. 

Brahman is een uit zichzelf stralende energie die zichzelf verlicht. Brahman is geen ding waarop ons bewustzijn zich richt; Brahman kent alle dingen. Alle dingen en levende schepselen behoren tot alles wat 'gezien' wordt, 'waargenomen' wordt, 'gekend' wordt. Brahman is de ziener en wordt dus zelf niet gezien. Wanneer alle vormen behoren tot hetgeen er gezien wordt, dan is de denkende geest de 'ziener'. Wanneer de denkende geest en alle activiteiten van het intellect behoren tot het 'geziene' of het 'waargenomene', dan is het waarnemende bewustzijn de 'ziener'. 

Deze waarnemer of getuige kan door niemand worden gezien. Alle dingen die kenbaar zijn, behoren tot het lichaam van het atma en zijn niet het atma zelf. Al die dingen zijn combinaties van naam en vorm, zoals potten en pannen van klei, waarvan wij ons bewust worden, de illusie kunnen wekken dat zij bestaan uit 'zilver' of 'parelmoer'. Het atma is; het bestaat door en voor zichzelf. Het universum is het 'andere', voor anderen; voor die anderen is het 'echt' en het staat hun ter beschikking. Het universum bezit geen eigen realiteit. Het komt voort uit brahman en de realiteit is gebaseerd op de realiteit van brahman. Daarom bevindt die werkelijkheid zich op een lager niveau dan brahman. De illusie die de goochelaar schept om andere mensen op een dwaalspoor te brengen, kan de goochelaar zelf niet misleiden. Daarom zal het ook duidelijk zijn dat het universum dat bedacht is door brahman, de Schepper zelf niet kan beïnvloeden. Dit universum, de stoffelijke wereld (jagat), is naar het schijnt tevoorschijn gebracht en wordt ervaren als iets dat bestaat en dan tot ontbinding komt. Deze drie stadia zijn slechts denkbeelden die zijn geprojecteerd op die ene onveranderlijke werkelijkheid, zoals wij in het halfdonker een slang projecteren op een stuk touw [zie ook SV, h-21]. Deze beeldvorming is maya, de oerillusie, want zij verhult de dingen en tegelijkertijd openbaart zij deze. Wij kunnen niet zeggen dat maya onwerkelijk is. In het touw dat zich voordoet als slang, herkennen wij weer een touw zodra de slang verdwijnt. Maar het universum verdwijnt niet op deze wijze; je kunt het niet wegredeneren. Als verschijnsel is het uniek; het is met niets anders te vergelijken. Wij kunnen het niet verwerpen als onecht, maar ook niet aanvaarden als echt. Het is sat-asat, een mengeling van waarheid en onwaarheid, geen onwaarheid (asat). Dat wil zeggen echt-onecht; dus niet onwerkelijk. Het blijft gedurende een bepaalde tijd bestaan en daarom is het werkelijk. 

Het blijft niet in eeuwigheid bestaan, en daarom is het onwerkelijk. Een ding kan alleen waar zijn zolang het niet iets anders is geworden. Wanneer wij het universum beschouwen vanuit een tijdelijke, praktische, relativerende gezichtshoek, blijft het het universum; het is dan betrekkelijk echt. De waarheid is èèn; deze heeft slechts èèn enkel kenmerk. Maar het universum heeft door de elementen tijd, ruimte en oorzaak vele verschillende kenmerken. Daarom is het onecht. Shankara [Indiaís grootste heilige en filosoof, ca. 788-820] stelde dat het universum onecht was. Toch openbaart het universum zich aan hem die de hoogste waarheid kent als een verschijningsvorm van de waarheid die zich onderscheidt van Brahman, de grondslag. Omdat deze stoffelijke wereld een beeld is dat onze geest projecteert op de waarheid van Brahman, moeten wij deze ook beschouwen als een goddelijk verschijnsel. 'Dit alles is waarlijk Brahman (sarvam kalvidam Brahman)í. 

In feite is er een hechte relatie tussen brahman en maya. Wanneer de waarheid eenmaal stevig gegrondvest is, blijft zij voor altijd onaangedaan. Maya is geen wezenlijke werkelijkheid. Alles wat men leert door de indrukken die de wereld der verschijnselen achterlaat, is schijnwetenschap (mithyajnana) ofwel onwetendheid (avidya). Mithya en avidya zullen volledig verdwijnen zodra men voorbijgaat aan al deze schijn en men de waarheid gaat begrijpen. Maya is waardevol noch waardeloos. Aan elk individu verschijnt het universum geheel naar zijn eigen zienswijze, vanuit zijn eigen gezichtshoek. Het voert geen onafhankelijk bestaan dat apart staat van de denkbeelden die er door de waarnemer op worden geprojecteerd, vanuit zijn eigen standpunt. Het wordt gesteund en onderhouden door brahman, de oorzaak die zelf onaangedaan blijft; er bestaat niets dat op brahman enige invloed kan uitoefenen. Maya echter oefent een invloed uit die aan onvermijdelijke verandering onderhevig is. Brahman vertegenwoordigt de ene hoogste Waarheid die tengevolge van de heerschappij van maya vele verschillende vormen heeft aangenomen. Wanneer wij Brahman zien als vergezeld van maya, dan wordt Hij de materiële oorzaak van de stoffelijke wereld. In de materie manifesteert Hij zich als materie. Men zegt dat brahman de beweegreden is van het universum, maar maya is de drijvende kracht. Brahman is verheven boven oorzaak en gevolg. Hij kan niet de oorzaak zijn, niet indirect en niet direct. 

De materiële wereld of het universum kan men opvatten als een afbeelding, een schilderij waarvan het lege doek Brahman is en de kleuren die erop worden uitgesmeerd jagat, de stoffelijke wereld, de uiterlijke verschijning die verbonden is met het doek. De menselijke figuren zijn donker. De individuele Ziel (jîva) ervaart pijn en smart wanneer hij een grote betrokkenheid voelt bij jagat. Dat individu behoort tot alles wat 'gezien' wordt en waargenomen. Brahman is de Waarheid, jagat is het spel, de pantomime, de sport. Het is de manifestatie van de scheppingskracht die in Brahman verborgen ligt. Wanneer men de goddelijke kracht herkent die achter dit spel verborgen is, heeft men de bevrijding bereikt. 
Voor hen die nog te ongevoelig zijn om deze goddelijke wil te beseffen, worden activiteiten voorgeschreven als meditatie, godsdienstoefening, riten, rituelen en andere. Alleen zij die afstand kunnen doen van de drievoudige voortbrengselen van wereldse activiteiten hebben het recht te zeggen dat zij het pad van de wijsheid (jnana) volgen. De geestelijke leerling (sadhaka) die zich op het pad van de Vedanta bevindt, moet de volgende vier eigenschappen bezitten: 
- het vermogen alles wat vergankelijk is te kunnen scheiden van het eeuwige; 
- de vaste wil om af te zien van alle genoegens in deze en andere werelden; 
- beheersing der zintuigen willen verwerven, zelfbeheersing, onthechting, standvastigheid, vertrouwen en gelijkmoedigheid; 
- een hevig verlangen naar bevrijding. 
Men moet leren inzien dat alle dingen zijn voortgebracht door Gods wil en dat zij behoren te worden gebruikt met de eerbied die door dit inzicht in het bewustzijn zal worden gewekt. 

Het pad van geheiligde werkzaamheden (karma) en het pad van het intellectueel onderscheid (jnana) zijn bestemd voor geestelijke leerlingen van verschillende geaardheid. Het is niet goed mogelijk deze twee te combineren en ze beide te volgen. Een rechtschapen leefwijze kan iemands leven vernieuwen. Welvaart is een gave die je geschonken wordt door je kennis van de wetten der rechtschapenheid (dharma); bevrijding is een gave die je ontvangt door Brahman te leren kennen. Voor het besef van zijn aanwezigheid is geen voortdurende en standvastige, geestelijke oefening vereist. Het godsbesef is niet afhankelijk van bepaalde vaste plichten en dagelijkse handelingen. 

Er bestaan twee soorten bevrijding: de onmiddellijke en de geleidelijke. De eerste is het gevolg van het verkrijgen van wijsheid (jnana). De tweede is het gevolg van geestelijke studie (upasana) en oefening (sadhana). Wijsheid (jnana) is een zuiver, onvermengd, monistisch beleven. Toewijding (bhakti) is in wezen de hoogste liefde, een liefde die gericht is op God, en alleen ter wille van God.